Kloek pamflet vóór de rechtsstaat, maar vooral tégen Wilders
Samenvatting
Het klinkt misschien oneerbiedig om een kloek boek van bijna vierhonderd pagina’s een pamflet te noemen. Toch is dat een kwalificatie die past bij Rechtsstaat in verval. Over de lange mars door de instituties van VVD-senator Sybe Schaap. De auteur heeft zich al eerder gemanifesteerd als een uitgesproken criticus van de heer Wilders, en in dit boek neemt hij een lange aanloop naar een analyse van gedachtegoed, methode en politieke doelen die er niet om liegt. Alhoewel Schaap benadrukt Wilders geen Hitler te willen noemen en diens beweging ook niet gelijk te stellen met de NSDAP, is dat toch wat beklijft na lezing van het laatste hoofdstuk. Dat heeft iets onbevredigends; ik kom daar aan het slot op terug.
Sybe Schaap
Rechtsstaat in verval. Over de lange mars door de instituties
Damon | 2016 | 398 pp. | € 28,90 | ISBN 9789463400060
***
Als gezegd: een pamflet. Dat blijkt ook uit de titel, die overkomt als een klaroenstoot, maar uiteindelijk niet de lading dekt. Schaap ziet veel ontwikkelingen die – om enkele geliefde woorden van hem te gebruiken – het bederf van de zedelijke grondslag van de rechtsstaat in zich dragen, die met name haar politieke instituties van binnenuit bedreigen. Ik spreek van politieke instituties, omdat Schaap – voor christendemocraten zeer herkenbaar – vele instituties in de samenleving ontwaart die tezamen ook de rechtsstaat en daarmee de vrijheid van burgers schragen. Het gaat hem echter om die politieke instituties.
De ondertitel is ontleend aan de marxistisch geïnspireerde Duitse studentenleider Rudi Dutschke, die in de roerige jaren zestig de buitenparlementaire oppositie opriep om haar idealen te verwezenlijken niet door revolutie op straat, maar door de lange mars door de instituties te beginnen. Schaap roept daarbij het beeld op van een vijfde colonne, een onopgemerkte ‘militaire’ eenheid die van binnenuit de instituties aanvalt. Hij komt daar in zijn analyse steeds op terug, maar dat doet wat gekunsteld aan, omdat – zeker na enige tijd – de opposanten van weleer gesocialiseerd raakten als uitgesproken verdedigers van de parlementaire democratie of, tot ergernis van vroegere kompanen, tot uitgesproken regenten. Denk aan Nieuw Links in de PvdA in de jaren zeventig, waaruit zulke stevige bestuurders als Han Lammers en André van der Louw voortkwamen.
Bij de titel moest ik ook direct denken aan het essay De totalitaire verleiding van de Franse politieke denker Jean-François Revel uit 1976. Daarin hekelt Revel intellectueel links om de neiging kritiekloos totalitaire ideologieën over te nemen, met name door de oren en ogen te sluiten voor de misdaden van communistische regimes. Revel zag daarin een bedreiging van de westerse parlementaire democratie. Hij schreef dit essay in een periode waarin het zogenoemde eurocommunisme in met name Italië zich opmaakte voor regeringsdeelname. Schaap refereert ook aan deze periode en noemt de communistische partijen marxistische bedreigingen die eveneens kozen voor een lange mars door de instituties. Dat behoeft wel enige nuance, omdat in Italië en bijvoorbeeld Portugal de vroegere communistische partijen in de jaren tachtig en negentig opgingen in sociaaldemocratische partijverbanden. De grote Italiaanse ideoloog van het eurocommunisme, Giorgio Napolitano, was van 2006 tot 2015 een alom gerespecteerd staatspresident.
Ik sta hierbij stil omdat deze voorbeelden uit onze contemporaine Europese geschiedenis aantonen dat onze rechtsstatelijke instituties kennelijk een sterk vermogen bezitten om schokken te absorberen, om extreme krachten te socialiseren en om gaandeweg het vertrouwen van het overgrote deel van de burgers te behouden. Datzelfde is het geval wanneer we met enige distantie terugkijken op het verschijnsel terrorisme na de Tweede Wereldoorlog. De langdurige en indringende dreiging die uitging van de RAF, de Brigate Rosse en de IRA heeft uiteindelijk de fundamenten van de staatsinstellingen niet aangetast. In de afgelopen decennia is zo’n aantasting maar één keer daadwerkelijk voorgekomen, en wel in Italië. Daar lag in de jaren zeventig en tachtig het bederf in politieke en ambtelijke corruptie.
***
Na deze lange aanloop van mijn kant keer ik graag terug naar het betoog van Schaap. Dat begint letterlijk bij Adam en Eva, zij het dat Schaap – gepromoveerd op de filosoof Nietzsche – een citaat uit Aldus sprak Zarathoestra tot uitgangspunt neemt voor zijn visie op de mens, namelijk de stelling: ‘Het Jij is ouder dan het Ik; het Jij is heilig verklaard, het Ik nog niet; aldus drijft de mens zichzelf tot de naaste (…).’ Vandaar komt Schaap bij het Griekse denken dat de mens ziet als zoön politikon, een wezen dat deelheeft aan de samenleving van mensen. In die beschouwing al haalt Schaap het onderscheid tussen macht en gezag aan. Wanneer het Jij wordt beleefd als macht, ontstaat ressentiment. Dat blijft achterwege wanneer sprake is van gezag dat wortelt in de zedelijke verhouding tussen het Ik en het Jij. Via sterk filosofische beschouwingen over ‘herkomst en toekomst’ en ‘het ware en het goede’ – waarin de Griekse mythologie en grote Europese denkers als Kant, Hegel en Fichte passeren – komt Schaap uit bij ‘de gezichten van de godsdienst’. De vraag die hem bezighoudt is wat de betekenis is van de godsdienst voor de samenleving. Vanzelfsprekend speelt Nietzsche daarin een belangrijke rol en bij lezing van Schaaps beschouwing realiseer ik mij weer dat ik een katholieke christendemocraat ben. In het voetspoor van Griekse denkers kwalificeert Schaap namelijk ‘hoop’ als een negatieve, melancholieke aandoening: hoop impliceert uitzicht op het toekomstige, en dat bederft de verbondenheid met het heden van de zedelijke orde.
De auteur verbindt dit met het beeld van de almachtige God die sterft omdat al het negatieve van het aardse bestaan op diens conto wordt geschreven. Daar waar God niet langer de zedelijke orde schraagt, vreest Nietzsche de democratische mobilisatie van de mens op een verkeerde, gevaarlijke wijze. Hoe dan wel? Voor het antwoord op die vraag komt Schaap uit bij de ‘eerste verlichting’, die ten tijde van de Griekse oudheid leidde tot het inzicht dat de mens als maat diende, ook voor de inrichting van de staat. Beter: de autonome burger die moest worden verbonden met de zedelijke orde. Die verbinding kwam tot stand in het idee van de rechtsstaat zoals deze zich vanaf de achttiende-eeuwse verlichting heeft ontwikkeld en institutioneel heeft gerealiseerd.
Schaap besteedt vervolgens een groot deel van het boek aan een analyse van de krachten die die rechtsstaat bedreigen. Opmerkelijk is zijn kritiek op het neoliberalisme, juist omdat dit enerzijds in zijn obsessieve streven naar een kleine staat en anderzijds in een ontkenning van andere instituties dan staat en markt, evenzeer een bedreiging vormt van de rechtsstaat. Niet zo opmerkelijk wellicht voor een klassieke liberaal als Schaap, maar vreemd is wel dat hij er aan het slot niet op terugkomt. Zoals gezegd, gaat het slothoofdstuk uitsluitend over de heer Wilders. Na de veelvuldige kritiek op het neoliberalisme zou het voor de hand liggen de vraag te beantwoorden wat nu een grotere bedreiging voor de rechtsstaat is: dat neoliberalisme of het populisme?
Wat wel in dat slot terugkeert zijn lijnen die Schaap trekt wanneer hij uitgebreid de nefaste betekenis van marxistische of neomarxistische denkers de revue laat passeren: Marx, Adorno en Habermas. Het zijn analyses die op zichzelf – evenals vorige hoofdstukken – getuigen van grote belezenheid en een zelfstandige verwerking in zijn visie op de rechtsstaat. Dat geldt ook voor de analyse van de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en na uiteenvallen daarvan in de Russische Federatie. In het Rusland van Poetin ziet Schaap een machtsdenken terug dat al met de Oktoberrevolutie van 1917 een eind maakte aan de zedelijke ordening in Rusland. Dat verbaast, omdat het tsaristische Rusland ook na het bijeenroepen van de Doema sinds 1905 nog mijlenver verwijderd was van rechtsstatelijke instituties zoals deze zelfs in het keizerlijke Duitsland werden overgenomen van de Pruisische staat. Een sterk punt in deze analyses is dat Schaap helder laat zien hoezeer het maakbaarheidsdenken uit de marxistische ideologie bijna onafwendbaar leidt naar een staat die draait om machtsuitoefening, en niet om gezagsuitoefening. Dat verbindt de auteur met zijn kritiek op hoop als drijvende kracht voor politiek handelen, zeker wanneer dat verbonden wordt met een utopie, ook als dat een utopie uit het verleden is. Zoals een Nederlandse volksgemeenschap die bedreigd wordt door het kwaad van de islam en massaimmigratie.
***
En daarmee zijn we dan aangekomen bij het slot. Daarin verwerkt Schaap zijn ervaring als senator en waterschapsbestuurder om de kritiek te onderbouwen op een parlementaire democratie waarin activisme het wint van bezinning, de korte termijn van duurzame resultaten, medialogica van ambachtelijke wetgeving, en de meerderheidsregel van brede afweging. Die kenmerken van het actuele politieke en parlementaire ‘bedrijf’ maken in zijn visie de rechtsstaat evenzeer kwetsbaar voor politici die, zoals Wilders, beloven met een pennenstreek het volk het beloofde land binnen te leiden en met die belofte hun eigen lange mars door de instituties zijn begonnen.
Schaap besluit zijn boek met de vraag naar het antwoord op deze bedreigingen van de rechtsstaat en de vaststelling dat hij dat antwoord niet heeft. Wel roept hij op tot bezinning op onze instituties en de historische wortels ervan, om die instituties zo weer leven in te blazen.
Zoals gezegd: een wat onbevredigend slot, omdat als boodschap beklijft: Wilders zou weleens een Hitler kunnen worden. Onbevredigend, omdat de visie van Schaap veel bevat dat nadere discussie verdient – maar dat dreigt door het slothoofdstuk achter de populistische coulissen te verdwijnen. Ik noemde al de kritiek van Schaap op het neoliberalisme. Zijn betoog – ook contra Wilders en diens populisme – zou aan kracht hebben gewonnen wanneer hij de bedreiging voor de rechtsstaat van dat neoliberalisme naast het populisme zou hebben geplaatst. Een volgende invalshoek die zeker aandacht verdient is de vraag in hoeverre andere politieke partijen hun gedachtegoed hebben aangepast of prijsgegeven om electoraal aantrekkelijk te blijven voor Wilderskiezers. Schaap constateert bij klassieke partijen ideologische leegte die hun gezag aantast. Ligt daar dan niet een wezenlijker probleem?
Voor de christendemocratie is er alle aanleiding om zich op die leegte te bezinnen. De geregeld opkomende discussie over de vraag of het CDA conservatief is of zich zo zou moeten noemen, al dan niet als ondertitel, verbergt dat – zeker na de verstatelijking van het middenveld vanaf de jaren zeventig en de vervolgens opgekomen toezichtscultuur – het mankeert aan een eigentijdse visie op zowel de zedelijke grondslag van de samenleving als op de wijze waarop de staat zou kunnen bijdragen aan de inrichting ervan.
Op dit punt bevat Schaaps boek overigens enkele mij als katholiek prikkelende opvattingen. Zijn interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel – waarin louter door de staat aan samenlevingsverbanden macht wordt gedelegeerd – staat haaks op de katholieke sociale leer zoals deze te vinden is in het conciliedocument Mater et Magistra en oudere kerkelijke bronnen. Verder spreekt Schaap in navolging van Nietzsche over God als de Almachtige die sterft omdat hem alle kwaad wordt aangerekend. De Catechismus van de Katholieke Kerk – die grondig in discussie treedt met de grote filosofen, onder wie Nietzsche – biedt een beeld van God en van het concept ‘almacht’ dat juist spreekt over het zedelijke gezag van Gods liefde. God is alom en tegelijk buitenén binnenwereldlijk. En in onze wereld ontmoeten wij God overal, vooral in de Ander. Iedere mens staat in betrekking tot de God die er al was voordat het Ik ter wereld kwam.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.