Waarom politiek zonder verbeelding onmogelijk is
Samenvatting
Politici nemen het politieke belang van maatschappelijke verbeelding onvoldoende serieus. Alleen politici die op geloofwaardige wijze tot de verbeelding spreken, kunnen werkelijk succesvol zijn. Helaas kan de maatschappelijke verbeelding ook worden gemanipuleerd en misbruikt. Fictie en verbeelding zullen steeds grotere invloed hebben op de publieke zaak – met dank aan moderne massamedia. Je kunt betreuren dat het gewicht van politieke schijn steeds groter wordt, maar alleen al de poging om te begrijpen hoe dat in zijn werk gaat, zou een blijk van realisme zijn.
DE NU VOLGENDE BIJDRAGE zal ongetwijfeld weerstand, kritiek of bezwaren oproepen. Ik ben namelijk van mening dat we meer aandacht moeten hebben voor de fictieve kant van politiek. Deze mening staat haaks op de gangbare idee dat het in de politiek vooral om realisme dient te gaan. Velen willen nog wel toegeven dat idealen, waarden of morele beginselen een eigen betekenis hebben, maar uiteindelijk draait alles om de vraag of je die beginselen in realiteiten kunt omzetten. Er is weinig waardering voor dromers of profeten die een visioen najagen. Sterker: de ervaring die we de afgelopen eeuw met politieke idealisten hebben opgedaan, is een reden om hen te wantrouwen. De weg naar de hel is immer met goede bedoelingen geplaveid, dus het is van groot belang dat politici met beide benen op de grond blijven. Deze zienswijze vindt in veel westerse democratieën steun, en al helemaal in Nederland, waar nuchterheid, pragmatisme en effectiviteit de toon zetten.
Het politieke belang van maatschappelijke verbeelding
En toch denk ik dat we daarmee onderschatten hoe belangrijk de maatschappelijke verbeelding voor het politieke bedrijf kan zijn. Een van de weinigen die dit wel beseften was wijlen senator Willem Witteveen, die in diverse publicaties argumenten voor méér verbeelding naar voren heeft gebracht. Hij verwees onder meer naar de tweede helft van de negentiende eeuw, toen de politiek sterk door het liberale denken werd bepaald. In die tijd werd vaak een beroep op het Algemeen Belang gedaan, ook al werd dat door partijen zeer verschillend ingevuld. Witteveen verbindt dat met een republikeinse opvatting van politiek die wil dat burgers op basis van hun diverse overtuigingen het gesprek over de publieke zaak aangaan. Ze nemen daarbij aan dat er zoiets als het Algemeen Belang bestaat, al kan niemand op voorhand aangeven wat de precieze inhoud daarvan is. Dat Algemeen Belang moet als het ware worden verzonnen, en dat brengt onvermijdelijk een element van fictie mee. Juist het fictieve karakter van die notie voorkomt dat bepaalde partijen hun eigen invulling opdringen met als gevolg dat de discussie stopt. Letterlijk schrijft Witteveen het volgende: ‘Hoewel het Algemeen Belang een fictie is, blijkt het juist in die hoedanigheid bepalend voor de politieke realiteit. Het is een realiteit die alleen aanwezig is door erop vooruit te grijpen, door een discussie te voeren over de vraag hoe men ertoe komt en tegelijkertijd te weten dat dit een proces zonder einde is. Als het Algemeen Belang dit karakter van een leeg en open begrip verliest (…), dan verliest het zijn geloofwaardigheid en verwordt het tot het voertuig van een bepaalde ideologie.’1
We kunnen echter niet zeggen dat men pas in de negentiende eeuw oog gekregen heeft voor het fictieve aspect van de publieke zaak. Ik denk aan de retorica, die al tweeduizend jaar terug begreep dat een politieke redevoering alleen succesvol is als zij de verbeelding van het publiek aanspreekt. Zoals bekend moest het openbare spreken aan drie voorwaarden voldoen. Ten eerste moest de redenaar een gedegen, duidelijk en overtuigend verhaal houden, iets wat men met de term logos aanduidde. Ten tweede moest de spreker zelf bepaalde morele waarden uitdragen, iets wat men met de term ethos aanduidde. Ten derde moest hij inspelen op de verwachtingen van het publiek, hetgeen men met de term pathos aangaf.2 Deze eisen zijn tot op heden relevant. Wie zich verdiept in het spreken van succesvolle politici, zal ontdekken dat zij de retorische voorschriften zorgvuldig aanhouden. Iemand die correcte inzichten naar voren brengt maar niet laat merken door welke morele motieven hij of zij gedreven wordt en evenmin rekening houdt met het publiek, zal in het openbare leven weinig losmaken. Dat verklaart volgens mij waarom Pim Fortuyn zo’n grote en door velen slecht begrepen aantrekkingskracht had. Hij blonk niet zozeer uit door een consistent of logisch betoog, maar hij wist wel wat er leefde bij zijn publiek en hij bespeelde dat ook. Bovendien ontwikkelde hij een zeer persoonlijke stijl om zijn denkbeelden uit te dragen. Door dat alles kreeg zijn optreden de politieke magie die je bij veel van onze vooral ambtelijk opererende politici mist.
Alleen iemand die geloofwaardig politiek bedrijft, die spreekt uit een stuk, die belichaamt wat hij zegt, wordt geloofd.
Het belang van de verbeelding voor politiek is ook door anderen verwoord. Ik verwijs naar het advies dat Machiavelli gaf toen hij zei dat machthebbers de kunst moeten verstaan om goed te schijnen en slecht te handelen. Meestal wordt dit advies als een blijk van cynisme opgevat. Alsof het wekken van de goede schijn voor Machiavelli slechts een maskerade was, het optrekken van een façade waarachter zich dan het eigenlijke politieke werk zou verbergen. Dat werk zelf zou dan bestaan uit amorele machtsuitoefening met inbegrip van de kwade handelingen die daar nu eenmaal bij horen. Hoewel vast staat dat dit in de politieke praktijk inderdaad gebeurt, is dat toch niet wat Machiavelli heeft bedoeld. Volgens mij nam hij de noodzaak om goed te schijnen nogal serieus, wetende dat zaken als aanzien, reputatie, beeldvorming en verbeelding een integraal onderdeel van het politieke leven zijn.3
Geloofwaardigheid: realistisch tot de verbeelding spreken
Tegen deze achtergrond is het niet vreemd dat wij aan de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur een aantal jaren onderzoek naar het thema ‘geloofwaardigheid’ hebben gedaan.4 Daarbij gingen we uit van een op de huidige tijd toegespitste definitie die als volgt luidde: ‘Geloofwaardigheid ontstaat indien producten, processen of gedragingen aan de zijde van het bestuur een overtuigend antwoord geven op belangen, waarden of verwachtingen aan de zijde van het publiek.’
Met deze omschrijving gaan we uit van een elementaire situatie met twee partijen (burgers en bestuurders) waarbij de materiële dan wel immateriële verwachtingen van de burgers het uitgangspunt vormen, terwijl het aan de bestuurders is om in woord en daad op die verwachtingen te antwoorden. Deze visie ligt in een democratische context nogal voor de hand (per slot van rekening beslist het volk over de vraag in hoeverre een bestuurder geloofwaardig is), maar de eenvoud ervan is ook verraderlijk. In de praktijk is het lang niet altijd duidelijk wat men onder een ‘overtuigend antwoord’ moet verstaan. Vooral niet wanneer, zoals vandaag de dag steeds meer gebeurt, allerlei vormen van maatschappelijke verbeelding een grote rol spelen. Verbeelding en verwachting zijn immers nauw verwant en mede daarom is de geloofwaardigheid van bestuurders of politici een kwetsbare aangelegenheid.
Hoe kunnen politici daarmee omspringen? In de praktijk zien we vooral twee houdingen, waarvan de eerste naar een vorm van etatisme neigt, terwijl de tweede veeleer populistisch is. Met etatisme bedoel ik de neiging van bestuurders en politici om bij de interactie met het publiek vooral uit te gaan van hun eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Ze beseffen weliswaar dat burgers bepaalde waarden of wensen koesteren, maar weigeren daarin mee te gaan omdat het belang van de overheid, de staat, de bestuurbaarheid of de politieke orde dat verbiedt. Ze willen hun standpunt nog wel een keer uitleggen, maar verwijzen graag naar de realiteiten waar een overheid nu eenmaal mee te maken heeft. Het kan best dat de burgers zich van alles in het hoofd halen, maar daar is helaas te weinig ruimte voor.
Populistische bestuurders of politici kiezen juist voor de omgekeerde werkwijze. Zij sluiten zich volledig bij de wensen en verlangens van groepen burgers aan en keren zich af van alles wat met de overheid of gangbare politiek te maken heeft. Wellicht beseffen ze dat de verwachtingen van het publiek niet haalbaar zijn, maar ze gaan er desondanks in mee. Ze laten zich als het ware door bepaalde vormen van de maatschappelijke verbeelding gijzelen, met als gevolg dat die compleet op hol kan slaan. Bijgevolg ontstaan er onoverkomelijke spanningen en neemt het publieke debat een gepolariseerde vorm aan.
De beste werkwijze is uiteraard dat bestuurders en politici een zekere balans vinden. Daarbij leggen ze enerzijds voldoende realisme aan de dag, zodat ze zichtbaar resultaat boeken terwijl de grenzen van het bestuurlijke proces gerespecteerd worden. Anderzijds beseffen ze dat de morele waarden en politieke idealen die je voor een verbeelding van het Algemeen Belang moet inzetten, wezenlijk verder reiken dan de wereld zoals ze is. De ervaring heeft geleerd dat het vinden van een dergelijke balans heel moeilijk is. Bovendien beseffen we dat het de idealen zijn die overboord moeten wanneer blijkt dat een dergelijke balans niet haalbaar is. Een en ander neemt niet weg dat er soms momenten zijn of dat je soms politici ontmoet die de juiste mix vertegenwoordigen. Ze spreken tot de verbeelding terwijl ze ook heel realistisch zijn.
Helaas zien we de laatste tijd in verschillende landen een vierde werkwijze ontstaan. Daarbij wordt de maatschappelijke verbeelding op een zodanige manier door bestuurders of politici gemanipuleerd dat ze dienstbaar wordt aan machtsuitoefening. Hoe ze dat precies voor elkaar krijgen vergt nader onderzoek, maar we zien dat dit meer en meer gebeurt. Zo wisten voorstanders van een brexit het publiek te laten dromen van een terugkeer naar het Britse wereldrijk. Trump won de presidentsverkiezingen door in te spelen op de droom dat Amerika weer groot zou zijn. Erdogan laat zijn achterban geloven dat hij een democratisch leider is, en Poetin bespeelt met succes het Russische verlangen naar een rol als wereldmacht. Het valt niet te ontkennen dat deze politici een bepaalde verbeelding oproepen, zij het dat ze er op een volstrekt instrumentele manier mee omspringen. Het succes van hun aanpak roept echter wel nieuwe vragen op.
De toeschouwersdemocratie
Al met al neemt het politieke gewicht van fictie en verbeelding toe. Het is niet moeilijk te bedenken welke omstandigheden daarvoor zorgen. De massamedia groeiden de afgelopen decennia uit tot een factor van betekenis. Wie kranten, televisiekanalen of andere media bezit, kan het publieke leven naar zijn hand zetten. Niet door grove middelen zoals het inzetten van censuur, maar door in te spelen op de verbeelding van het publiek. Twintig jaar geleden dachten we nog dat iemand als Berlusconi een tijdelijk verschijnsel was,5 maar nu zien we hem als de voorbode van een nieuw tijdperk waarin de democratie gegijzeld is door allerlei processen van beeldvorming. Dat werd sinds de explosieve groei van internet en de daarmee samenhangende sociale media alleen maar sterker. Het is verleidelijk om te geloven dat het louter om vormen van bedrog, misleiding of manipulatie gaat. Wie geërgerd roept dat de leugen regeert en harde feiten tegen halve waarheden wil inzetten, begrijpt nog niet waarom bepaalde leugens opvallend populair worden en waarom het spelen met de waarheid op een zo massale schaal gebeurt.
Het was Jos de Beus die deze ontwikkeling tien jaar geleden heeft voorzien. Hij sprak in 2006 van een toeschouwersdemocratie en herinnerde eraan dat de acteerprestaties van politici op het zichtbare toneel er tegenwoordig meer toe doen dan de zaken die ze achter de schermen kunnen regelen. Daarmee wees hij op het feit dat het politieke bedrijf ook theatrale kanten heeft, en het zou kunnen dat die steeds belangrijker geworden zijn. Er is zelfs een direct verband tussen de metafoor van het theater en de omschrijving van geloofwaardigheid die ik eerder gaf. Wij toeschouwers, burgers en kiezers, zitten in de zaal en we kijken naar het toneel, waar bepaalde acteurs een toneelstuk opvoeren. We weten dat ze aan het acteren zijn en beseffen dat hun woorden, gebaren of gezichtsuitdrukkingen niet volledig samenvallen met wat zij werkelijk doen of zijn. Maar daar gaat het ook niet om. De kwestie is of ze geloofwaardig optreden, en dat kan nooit worden bepaald zonder rekening te houden met de verwachtingen van het publiek.
In feite heeft openbaar optreden alleen succes als er een zekere resonantie is tussen datgene wat er op het toneel gebeurt en de waarden of gevoelens van het publiek. Die les werd al door de klassieke retorica geleerd, en ze geldt in het tijdvak van de audiovisuele media sterker dan ooit. Met andere woorden: de verbeelding van het publiek is een factor van betekenis, en wie dat niet gelooft moet maar eens de proef op de som nemen door bij een spreekbeurt dingen te zeggen die volkomen vreemd zijn aan de ervaringswereld van hen die in de zaal zitten. Op een zeker moment zal die zaal boe roepen, zoals er ook applaus opstijgt als die resonantie wél ontstaat. Verkiezingen zijn bij uitstek een gelegenheid waarbij toeschouwers applaudisseren of boe roepen. Je kunt je beklagen over de vele burgers die hun teleurstelling uiten door te kiezen voor een populistische partij, maar het zou beter zijn om je te verdiepen in hun verbeeldingswereld en de vraag te stellen hoe het komt dat zoveel politici op het toneel de publieke verwachtingen gemist hebben.
Gelukkig zijn er wegen om iets aan deze achterstand te doen. Het is helemaal niet moeilijk om zicht te krijgen op maatschappelijke verwachtingen, al moet je daartoe kijken naar een domein dat in de politieke sfeer zelden serieus genomen wordt. Ik doel op de talloze speelfilms, televisieseries en andere vormen van fictie die week in, week uit door miljoenen Nederlanders gevolgd worden. Ik mag wellicht verwijzen naar de Stichting IVMV, die in 2009 door Heidi de Mare, Willem Witteveen en ondergetekende werd opgericht en die zich aan onderzoek van de maatschappelijke verbeelding wijdt.6 Het voert te ver om nu te schetsen hoe fictie in de moderne samenleving functioneert, maar twee dingen moeten gezegd worden. Ten eerste zijn vooral succesvolle films of tv-series van belang, omdat ze een inkijkje in het gevoelsleven van het publiek geven. De reden ligt voor de hand: deze fictie is een commerciële aangelegenheid en daarom moet je als filmmaker of regisseur terdege rekening houden met datgene wat de kijkers gevoelsmatig raakt. Wie wil weten hoe dat in zijn werk gaat, moet de films van Steven Spielberg maar eens zien. Ten tweede ontlenen veel en zeker de beste films of tv-series hun geloofwaardigheid aan het feit dat ze conflicterende waarden in beeld brengen. Ook vormen van fictie die vaak als amusement of entertainment worden afgedaan, blijken bij nadere analyse over morele vraagstukken te gaan. Wie daar een voorbeeld van wil zien, zou een seizoen van de serie Homeland kunnen volgen.
Politiek als theater serieus nemen
Onze conclusie: zowel door haar inhoud als haar vormgeving brengt moderne fictie aan het licht door welke vragen, waarden, angsten of verwachtingen het publiek bewogen wordt. Daarbij valt op – om me tot één element te beperken – dat fictieve helden en leiders vrijwel nooit hun persoonlijke belangen vooropzetten. Ze stellen zich in dienst van de gemeenschap als geheel en blijken bereid om hun leven op te offeren als de situatie daarom vraagt. Zij hebben weliswaar een bepaalde macht, maar die wordt vrijwel steeds door morele motieven ondersteund. De beste films en televisieseries maken zich nooit op een gemakkelijke manier van morele vragen af.7 Het is juist de onontkoombare worsteling tussen goed en kwaad die talloze kijkers in beweging brengt. Als voorbeeld noem ik The West Wing, een serie die door middel van empathische momenten liet zien met welke dilemma’s de president van de Verenigde Staten moet worstelen. Een van de afleveringen uit het eerste seizoen gaat over de vraag of hij een veroordeelde moordenaar grafie moet verlenen of niet. De kijker wordt gevoelsmatig betrokken bij de complexe morele en juridische overwegingen waar een ambtsdrager voor staat.8 Je kunt dat ook als een superieure vorm van voorlichting zien.
Mijn voorspelling is dat de theatrale kanten van machtsuitoefening in de nabije toekomst nog toenemen. Daarbij hoeft het niet altijd om politiek spektakel in de trant van Berlusconi, Erdogan, Trump of Poetin te gaan. Het kan evengoed gaan om serieuze dilemma’s die op tv of in de bioscoop op overtuigende wijze in beeld worden gebracht. Fictie en verbeelding zullen grote invloed hebben op de publieke zaak – met dank aan moderne massamedia. Je kunt betreuren dat het gewicht van politieke schijn steeds groter wordt, maar de poging om te begrijpen hoe dat in zijn werk gaat, zou een blijk van realisme zijn.
Noten
- 1.Willem Witteveen, De denkbeeldige staat. Voorstellingen van democratische vernieuwing. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2000.
- 2.Aristoteles, Retorica. Groningen: Historische Uitgeverij, 2004; Cicero, Drie gesprekken over redenaarskunst. Weten, denken, spreken. Amsterdam: Athenaeum–Polak & Van Gennep, 1989.
- 3.Niccolò Machiavelli, De heerser. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1976.
- 4.De neerslag van dit onderzoek is te vinden in de volgende bundel: Gabriël van den Brink en Stefan Soeparman (red.), Naar een geloofwaardiger bestuur. Den Haag: Boom Lemma, 2015.
- 5.Gabriël van den Brink, Onbehagen in de politiek. Een verkenning van de tijdgeest tegen het einde van de eeuw. Amsterdam: De Balie, 1996.
- 6.Zie www.ivmv.nl.
- 7.Heidi de Mare, ‘Waar Nederlanders warm van worden. Over professionele personages in ziekenhuisen politiedrama’, in: Gabriël van den Brink (red.), De Lage Landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2012, pp. 307-348.
- 8.Voor een uitgebreidere analyse verwijs ik naar: Geerten Boogaard en Heidi de Mare, ‘Recht en film. De mogelijkheden voor een subdiscipline’, Ars Aequi 64 (2015), nr. 9, pp. 729-733.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.