De representatie van wat zich niet laat representeren
Samenvatting
Wij zien onszelf als makers, dus zoeken en vinden we zaken die erom vragen gemaakt, gefikst te worden. De gevolgen hiervan zijn ernstig. Politiek en bestuur worden stelselmatig overvraagd, en ook mensen worden gezien als te fiksen problemen die vooral binnen vooraf opgestelde kaders moeten blijven. Wat wij nodig hebben is een ‘transitie’ in onze vanzelfsprekende manier van kijken die deze beperkende representaties doorbreekt. Het is cruciaal dat we elkaar zien en ontvangen als ruimten waarin het goede en het ware, die zich uiteindelijk niet werkelijk laten representeren, bezig zijn aan het licht te komen, op nog ongehoorde, ongedachte en ongeziene wijze.
‘VOOR IEMAND MET EEN HAMER IS ALLES EEN SPIJKER’, zegt een collega van mij geregeld. Het geeft aan dat onze voorstelling van de wereld sterk bepaald wordt door wat wij denken erin te doen te hebben. Het is dus niet zo dat wie gelooft dat er alleen spijkers zijn, daarom altijd zijn hamer gebruikt. De oplossingen die wij denken te hebben, bepalen de problemen die wij zien, en zorgen ervoor dat we vooral problemen zien.1 Dit verklaart waarom wij in de politiek en het bestuur maar blijven denken in termen van maakbaarheid, ook al denken wij het geloof in maakbaarheid allang te hebben afgezworen. Wij zien onszelf als makers, dus zoeken en vinden we zaken die erom vragen gemaakt, gefikst te worden.
Overvraagd en angstig
De gevolgen hiervan zijn ernstig. Ten eerste worden politiek en bestuur stelselmatig overvraagd. Waar politici en bestuurders zich profileren als super-probleemoplosser, daar wordt bij elk vermeend probleem ook naar hen gekeken. Politici en bestuurders willen hierover nogal eens klagen, maar het zorgt ervoor dat zij weten wat zij moeten doen en zeggen. Ideologisch zegt met name het CDA wel dat de antwoorden op de grote vragen uit de samenleving zelf moeten komen, maar ook in de afgelopen verkiezingscampagne weer stelde Sybrand van Haersma Buma de ene flink klinkende maatregel na de andere voor ter oplossing van het zogenoemde migratieprobleem. En dat is het tweede gevolg: situaties, en ook de mensen die van deze situaties deel uitmaken, worden gezien als problemen. Als migratie een probleem is, zijn migranten een potentiële bedreiging die bezworen of minstens beheerst moet worden.
Wie wil weten wat dit concreet betekent in de maatschappelijke praktijk van alledag, die zou het boek Hoe ik talent voor het leven kreeg kunnen lezen, van de uit Irak naar Nederland gevluchte schrijver Rodaan Al Galidi.2 Het is een hilarische vertelling over hoe Nederlandse functionarissen van allerhande rang en soort omgaan met het probleem dat vluchtelingen in de huidige beleidsvisie representeren. Ik schoot bij het lezen van het boek geregeld hardop in de lach – maar het lachen verging mij telkens als ik mij realiseerde wat hier eigenlijk beschreven werd. Mensen worden behandeld als passieve objecten, als potentiële leugenaars en bedriegers, als lasten kostenposten die vooral binnen de vooraf opgestelde kaders moeten blijven. Hoezeer wij ook denken dat wij in mensenrechten geloven, het zijn deze kaders die gelden als onaantastbaar.
Het gevolg is dat mensen verschijnen in termen van wat als ‘normaal’ geldt – waarom is er eigenlijk niet veel harder geprotesteerd tegen de wat mij betreft desastreuze eis van Mark Rutte dat iedereen vooral ‘normaal’ moet doen? – en dat zij, voor zover zij van het ‘normale’ afwijken, niet worden beschouwd als potentiële verrijking, maar als aan te pakken probleem. Zo kijken we ook naar onszelf, en het maakt ons massaal opgebrand (burn-out), depressief, chronisch ontevreden en angstig voor wat de toekomst zal brengen.
Transitie
In een indringende analyse heeft de theoretisch socioloog Willem Schinkel laten zien dat dat wat wij als ‘de samenleving’ beschouwen, allereerst een voorstelling is: een voorstelling van wat onze levens met elkaar te maken hebben en hoe die onderlinge verbindingen vormgegeven moeten worden, maar van daaruit ook een voorstelling van degenen die deze samenleving uitmaken en ertoe behoren. Degenen die niet aan deze voorstelling voldoen, worden gezien als niet in de samenleving geïntegreerd, en er worden allerlei maatregelen genomen en programma’s opgezet om het zogenoemde integratieprobleem op te lossen dat zo aan het licht komt. Het effect is dat steeds opnieuw de grens wordt getrokken tussen degenen die wel en die niet ‘van ons’ zijn. Wat we niet willen zijn en wat ons angst aanjaagt, projecteren wij op de buitenstaanders die wij langs deze weg creëren. Het maakt het ons mogelijk te geloven dat terroristisch geweld niet in onze samenleving ontstaat, maar een importproduct is uit een andere, ons wezensvreemde cultuur of religie waarvan we de kiemen zo vroeg mogelijk moeten proberen op te sporen. De vrede is van ‘ons’, het geweld is van ‘hen’ en daarom moet je met ‘hen’ altijd uitkijken. Ook al – de voortdurende gotspe van de vluchtelingenpolitiek – vluchten zij voor het geweld dat ons zo angstig maakt, zij representeren voor ons datzelfde geweld.3
Deze manier van kijken is onlosmakelijk verbonden geraakt met onze manier van leven, waarvan wij ons – aldus het bekende mantra – ‘niet moeten laten afbrengen’ door de terroristen die haar aanvallen. Natuurlijk moeten we niet zwichten voor het terrorisme, maar misschien is er toch een bekering nodig. Deze gedachte is op het moment echter niet erg populair, ook niet onder christenen, die toch geacht worden zich te laten aanspreken door Jezus, die de nabijheid van het rijk van God verkondigde en in het licht hiervan tot bekering opriep (vgl. Marcus 1, 15). Hedendaagse mensen willen vooral dat hun goede wil wordt gezien. Wij wensen niet te veel aangesproken te worden op ons doen en laten, en op de effecten ervan. Toch bezigen wij bij het nadenken over de toekomst van onze samenleving wel tamelijk frequent het woord ‘transitie’. Wat wij nodig hebben, is mijn stelling, is een ‘transitie’ in onze vanzelfsprekende manier van kijken. Deze transitie impliceert uiteindelijk een bekering in de religieuze zin, want het gaat erom dat wij mede de ruimte scheppen waarin mensen aan het licht kunnen komen als beeld van God en verblijfplaats van de heilige Geest.
Een hierop gebaseerde visie op het menselijk bestaan maakt het mogelijk dat we elkaar en onszelf niet opsluiten in een statische representatie van wat wij denken te zijn of wat we denken dat de ander is, of van wat we geloven te moeten zijn. In plaats daarvan kunnen we elkaar en onszelf, en zo de samenleving als geheel, zien als ruimten waar het goede en het ware, die zich uiteindelijk niet werkelijk laten representeren, bezig zijn aan het licht te komen. Wij breken met de gewoonte om onszelf en elkaar in het licht te plaatsen van een constellatie bij het behoud waarvan sommigen belang hebben, maar die anderen uitsluit. Of anders gezegd, in de schaamteloos religieuze taal die ik in dit verband steeds meer prefereer: wij plaatsen onszelf in het licht van Gods toekomst die bezig is aan te breken en die alle grenzen die wij stellen doorbreekt. Ik noem, in het spoor van paus Franciscus, het handelen met het oog op de gemeenschap dat op deze manier van kijken is gebaseerd, een contemplatieve politiek, ten gunste van een contemplatieve samenleving.
Contemplatie
Volgens paus Franciscus is het noodzakelijk dat christenen weer een contemplatieve geest krijgen. Een contemplatieve geest, dat is in zijn ogen een geest ‘die het ons mogelijk maakt iedere dag opnieuw te ontdekken dat ons een goed in bewaring is gegeven dat menselijker maakt, dat helpt een nieuw leven te leiden. Er is niets beters om door te geven aan de anderen.’4 Dit goed, deze schat is niet zonder meer ‘het evangelie’ of ‘het christelijk geloof’. Geloof en evangelische verkondiging van dit geloof leren ons met liefde de wereld zien waar wij deel van zijn. ‘Ware liefde’, schrijft paus Franciscus, ‘is altijd contemplatief en ziet de schoonheid die voorbij alle verschijningen ligt.’5 Hierbij herinnert de paus aan de stelling van Thomas van Aquino dat iemand liefhebben betekent: hem of haar van grote waarde achten en beschouwen als ‘een schat’.6 Het gaat er met andere woorden om de oneindige waarde van de andere schepselen te zien bij het overwegen van wat er aan de orde is en van wat er gedaan moet worden, en bij het doen zelf. Of nog anders gezegd: het goed dat ons in bewaring is gegeven, is de grootsheid van iedereen en alles die in het licht van het geloof zichtbaar wordt en die een nieuwe toekomst aankondigt.
Door deze schat centraal te stellen, kan ons samenleven in de visie van paus Franciscus uitlopen op een contemplatieve gemeenschap waar de waarde van alle schepselen wordt gezien en de erkenning van hun grootsheid de basis is van relaties die genezen in plaats van ziek maken, zoals nu zo vaak het geval is.7 In deze gemeenschap, zegt paus Franciscus, ‘delen wij het leven met allen, luisteren wij naar hun zorgen, werken wij materieel en spiritueel met hen samen in hun noden, verheugen wij ons met hen die vreugde hebben, huilen wij met hen die huilen, en zetten wij ons, schouder aan schouder met de anderen, in voor de opbouw van een nieuwe wereld. Maar niet als een verplichting, niet als een last die ons uitput, maar als een persoonlijke keuze die ons vervult van vreugde en ons identiteit verschaft.’8 Een christelijke identiteit is in deze visie geen geïsoleerde eigenheid. Christelijke identiteit drukt zich uit in cultivering van een verbondenheid met iedereen en alles in liefde, en in overgave aan de draagkracht van deze liefde.
De contemplatieve visie op de werkelijkheid zoals paus Franciscus die bepleit, hangt direct samen met de ecologische bekering die in zijn ogen noodzakelijk is. De paus spreekt van een dergelijke bekering in zijn encycliek Laudato Si’, die in 2015 aan de vooravond van de klimaattop in Parijs verscheen en als ondertitel heeft Over de zorg voor het gemeenschappelijke huis. De betekenis van het document gaat echter aanzienlijk verder dan de ecologie in de smalle zin van het woord. Wat in de encycliek ‘integrale ecologie’ wordt genoemd, is in feite een visie op het geheel van de werkelijkheid en haar samenhang in termen van onderlinge verbondenheid en afhankelijkheid, van een uitwisseling aan gaven, en van een bestaan dat vorm krijgt in de uiteenlopende en unieke bijdragen van alles aan het geheel.9 Deze ecologische samenhang van alles met alles vraagt om een contemplatieve aandacht voor de dingen en hun betekenis, teneinde deze waar te nemen, zich erbij te kunnen aansluiten en zich ervan in dienst te stellen, en aldus zelf van betekenis te kunnen zijn.
Gevoed door hoop
Nadrukkelijk spreekt de paus tegen dat contemplatie in deze zin het tegenovergestelde zou zijn van actie, en dat beide afwisselend centraal zouden moeten staan. Wanneer de contemplatie verwaarloosd wordt, dreigt volgens hem aan het werk dat men verricht, aan de activiteiten die men bedrijft, het belangrijkste te worden ontnomen: de betekenis ervan. Paus Franciscus schrijft: ‘Wij zijn geroepen in ons handelen een dimensie van ontvankelijkheid en belangeloosheid in te sluiten, die iets anders is dan eenvoudig niets doen. Het betreft een andere wijze van handelen, die deel uitmaakt van ons wezen. Op deze wijze wordt het menselijk handelen niet alleen gevrijwaard van leeg activisme, maar ook van ongebreidelde gulzigheid en isolement van het bewustzijn, dat ertoe leidt het exclusieve persoonlijke gewin na te jagen.’10
Contemplatie leert ons zien wat het betekent deel te zijn van het geheel waar we altijd al deel van uitmaken, en maakt zichtbaar wat het betekent om binnen dat geheel en ten dienste ervan te handelen. Zo ontvangen ons handelen en ons leven, en zo ontvangen wij betekenis. Dit betekent een radicaal afscheid van het geloof in maakbaarheid. Tegen alle hedendaagse clichés in hoeven we ons leven dus geen betekenis en de werkelijkheid geen zin te geven. Het gaat om het vermogen betekenis waar te nemen en zin te ontvangen. Precies dit vermogen vraagt om een bekering. Om tot deze bekering te komen zouden politici en bestuurders zich kunnen laten inspireren door werksoorten waar de zogenoemde exposurebenadering deel uitmaakt van de voorbereiding en de permanente scholing. De exposure heeft tot doel te leren zien wat de eigen visie, de denkwijze, de eigen handelingslogica en de eigen levensvormen zijn van mensen die doorgaans in onze samenleving worden beschouwd als niet-geïntegreerd, onaangepast of asociaal. Een exposuretraining is erop gericht een manier van kijken naar en een manier van omgaan met wat gegeven wordt aan te leren, die tot doel hebben de intrinsieke waarde op het spoor te komen van juist datgene wat doorgaans als waardeloos verschijnt. Wat behandeld wordt als probleem, komt aldus in zicht als poging om op een eigen manier bij te dragen aan het ultieme perspectief: het goede leven dat de gemeenschap van alles met alles omvat.11 Dit verbindt de hoop waarvan wij leven met de situatie waarin wij leven, en dit betekent een essentiële revolutie in vergelijking met wat gebruikelijk is.
Volgens de gebruikelijke visie is de toekomst dat wat in het licht van het heden mogelijk is. Teneinde ons te motiveren om ons voor deze toekomst in te zetten en de potentie van het heden zo veel mogelijk te benutten, hebben we hoop nodig, is de algemene veronderstelling. Niet dat wat wij hopen ooit gerealiseerd zal worden, maar de hoop dient om ons in beweging te krijgen. We moeten hopen op datgene waarvan we tegelijkertijd weten dat het niet kan gebeuren, omdat anders ook het mogelijke niet wordt gerealiseerd. De realiteit verschijnt hierdoor voortdurend als een bron van teleurstelling, een blokkade bij het realiseren van ons collectieve en ons individuele geluk. Het is van hieruit logisch te proberen haar zo veel mogelijk te temmen en zo veel mogelijk in dienst te nemen van onze plannen. Als wij echter de hoop vooral lokaliseren niet in wat nu als mogelijk verschijnt, noch in ons verlangen naar verandering, maar in wat zich als onverwachte, vaak ook nog onbestemde toekomst aankondigt en in het vermogen ons hierbij aan te sluiten, kunnen wij ons uitgenodigd weten tot een leven waar we ons geen voorstelling van kunnen maken en dat ook niet zomaar in het verlengde ligt van wat we al aan samenleving hebben gerealiseerd. Dit doorbreekt het mogelijke en is in deze zin de aankondiging van het ‘koninkrijk van het onmogelijke’, zoals de Tsjechische priester en theoloog Tomáš Halík het door Jezus verkondigde koninkrijk van God noemt.12
Als onmogelijk en onrepresenteerbaar is het echter niet een geprojecteerd, maar uiteindelijk onbereikbaar ideaal. Het is volop bezig zich te realiseren in wat in ons leven de gebruikelijke categorieën en representaties doorbreekt. Hierdoor zien wij de toekomst niet meer als dat wat in het heden als mogelijk verschijnt, maar als dat wat vanuit een ongedacht en nog ongerealiseerd perspectief ons heden betekenis geeft als bijdrage aan dit perspectief. Een betekenis die wij nog niet kennen, maar waar wij deel van zijn door er ons in te voegen en door er op onze eigen manier aan bij te dragen. Onze angst voor het onbekende wordt zo omgevormd tot hoop op het onbekende. En zoals paus Franciscus aan de vooravond van Pinksteren zei: de hoop is als het zeil dat de wind van de heilige Geest opvangt en tot drijfkracht maakt die ons voortstuwt.13
Noten
- 1.Zie voor verdere achtergronden van de hier ontvouwde gedachten en voor aanvullende literatuurverwijzingen: Erik Borgman, Leven van wat komt. Een katholiek uitzicht op de samenleving. Utrecht: Meinema, 2017.
- 2.Rodaan Al Galidi, Hoe ik talent voor het leven kreeg. Amsterdam: Jurgen Maas, 2016.
- 3.Vgl. Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement, 2008; Idem, Over nut en nadeel van de sociologie voor het leven. Amsterdam: Boom, 2014; Idem, Imagined societies. A critique of immigrant integration in Western Europe. Cambridge: Cambridge University Press, 2017.
- 4.Paus Franciscus, Evangelii Gaudium. Over de verkondiging van het Evangelie in de wereld van vandaag. Vaticaanstad/ Utrecht/Poeldijk: Libreria Editrice Vaticana/SRKK/Stg InterKerk, 2013, no. 264.
- 5.Paus Franciscus, Laudato Si’/ Wees geprezen. Over de zorg voor het gemeenschappelijke huis. Vaticaanstad/Poeldijk: Libreria Editrice Vaticana/Stg InterKerk, 2015, no. 199.
- 6.Thomas van Aquino, Summa theologiae, 1-11, Quaestio 26, articulus 3.
- 7.Franciscus 2015, no. 92.
- 8.Franciscus 2013, no. 269.
- 9.Zie Erik Borgman, ‘Leven van wat komt: pleidooi voor een contemplatieve politiek’, in: Rob van de Beeten, Paul van Geest, Maarten Neuteboom en Jan Prij (red.), Hoop als politieke deugd (CDV Winter 2016). Amsterdam: Boom, 2016, pp. 121-129.
- 10.Franciscus 2015, no. 237.
- 11.Ik ontleen dit inzicht, en de gevoeligheid voor de diepen vergaande betekenis ervan, in belangrijke mate aan: Rob van Waarde, Oog in oog. Een missiologische studie naar de betekenis van de exposurebenadering in de stedelijke context (dissertatie Protestantse Theologische Universiteit). Amsterdam/ Groningen: Protestantse Theologische Universiteit.
- 12.Zie Tomáš Halík, De nacht van de biechtvader. Christelijk geloof in een tijd van onzekerheid (tweede druk). Zoetermeer: Boekencentrum, 2016, passim.
- 13.Paus Franciscus, ‘De heilige Geest doet ons overvloeien van hoop’, audiëntie Sint Pietersplein, 31 mei 2017. Zie https://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=6584
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.