Politieke partijen hebben een nieuw elan nodig
Samenvatting
Gevestigde politieke partijen zullen zichzelf opnieuw moeten uitvinden. Politieke partijen zijn te veel marketingmachines geworden: aanbieders op een vrije markt van waarden en idealen. Juist daardoor lijken ze aan geloofwaardigheid in te boeten en de voeling met de samenleving te verliezen. Als ze niet oppassen worden partijen als een ijsschots die steeds meer afdrijft van de waardeoriëntaties, noden, zorgen en wensen van burgers. Het is van belang dat ze politiek verstaan als de expressie van fundamentele waardeoriëntaties die in de samenleving aanwezig zijn, en dat ze nieuwe vormen van betrokkenheid zoeken, buiten de eigen ledenvereniging om.
OF POLITIEKE PARTIJEN IN HUN HUIDIGE VORM een bestendige toekomst hebben, valt nog te bezien. Maar verkiezingen zijn in elk geval in. De hoge opkomst en de grote mediabelangstelling, vanuit heel de wereld, lieten zien dat de Tweede Kamerverkiezingen van 15 maart leefden.
De verkiezingen werden in de media omschreven als ‘de spannendste verkiezingen van de laatste decennia’. Kiezers zweefden zich suf – maar betrokken, dát waren ze. Ze vulden massaal de StemWijzer of de Kieswijzer in. Het slotdebat op televisie, het ‘debat der debatten voor de verkiezingen der verkiezingen’, werd door 3,3 miljoen kijkers gevolgd. Het zogenoemde premiersdebat tussen Rutte en Wilders was een kijkcijferhit. Zelfs GroenLinks, met Jesse Klaver als runner-up, trok met zijn hippe ‘Meetups’ volle zalen; de grootste was gevuld met een slordige vijfduizend geïnteresseerde jongeren.
Zo bezien waren de verkiezingen een veelbekeken mediaspektakel, een spannende wedstrijd om de gunst van betrokken kiezers. Toch suggereert de overexposure van de verkiezingscampagne iets wat er slechts in beperkte mate is: de band met kiezers lijkt in zo’n campagne warmer en beter dan ooit, maar in werkelijkheid zijn de gevestigde politieke partijen veel minder dan vroeger geworteld in de samenleving. In de woorden van de politicologen Peter Mair en Kris Deschouwer: de party on the ground heeft aan belang verloren en dat is gepaard gegaan met een versterking van de party in public office.1 Bezorgdheid over de sociale bedding van politieke partijen is van alle tijden. Het wordt echter problematisch als partijen zichzelf niet meer kunnen verstaan als de uitdrukking van fundamentele waardeoriëntaties die in de samenleving leven. Democratie is wel iets meer dan een spannende verkiezingsstrijd of een verkooptruc van partijen met waarden en idealen als instrumenten om kiezers te bereiken.
Hoe kunnen politieke partijen hun maatschappelijke basis herontdekken? Dat is de centrale vraagstelling voor deze nieuwe bundel van Christen Democratische Verkenningen, met als titel De toekomst van politieke partijen. Een betere aansluiting bij de samenleving is niet zozeer een kwestie van drastische veranderingen van de organisatie van politieke partijen; de uitdaging ligt vooral in het omarmen van een open cultuur. Er moet worden gezocht naar nieuwe verbindingen en vormen van betrokkenheid, over partijgrenzen heen.
Verbroken verbinding
Over de toekomst van de politieke partij valt veel somberheid te bespeuren. Zowel wetenschappers als politici vragen zich af wat de houdbaarheid is van politieke partijen zoals we ze nu kennen. Dat hangt ongetwijfeld samen met de functieverandering van politieke partijen door de tijd heen.
Politieke partijen vervullen in de parlementaire democratie een onmisbare schakel tussen openbaar bestuur en samenleving, tussen staat en straat. Aan politieke partijen worden in de literatuur grosso modo de volgende functies toegeschreven: de articulatiefunctie (articuleren en agenderen van ideeën en preferenties), de mobilisatiefunctie (het stimuleren van de opkomst van kiezers), de aggregatiefunctie (het aanbieden van afgewogen ideologische keuzes) en de rekruteringsfunctie (werving en selectie van kandidaten voor bestuurlijke of volksvertegenwoordigende ambten).2 Al deze functies zijn in feite te herleiden tot de interfacefunctie tussen het openbaar bestuur en de samenleving.
Politieke partijen als zodanig zijn springlevend en hebben een belangrijke rol als intermediair tussen staat en straat. Wie dat niet ziet of wil zien, meet de partijen waarschijnlijk vooral af aan de functies die ze in het verleden hadden. Ze hebben door de tijd heen andere functies en taken toegemeten gekregen. Tussen 1880 en 1960 golden Nederlandse politieke partijen als ‘massapartijen’ (die voor zichzelf een rol zagen weggelegd om sociale groeperingen te emanciperen en te verheffen), in de periode van 1960 tot 2000 vormden ze zogeheten ‘kaderpartijen’ (die kampten met een sterk geslonken ledenbestand, die niettemin de leden nodig hadden om het partijapparaat draaiende te houden, die een sterk overwicht kenden van de partijtop, en die voornamelijk verantwoording schuldig waren aan het partijkader of het partijbestuur),3 en sinds 2000 lijken partijen zich in een overgangsfase te bevinden. Nagenoeg alle gevestigde politieke partijen – van links tot rechts – zijn op zoek naar manieren om meer aansluiting te krijgen bij burgers.
Begrijpelijk. Want precies daar, in de band die partijen hebben met de samenleving, schuilt een wezenlijk probleem. Kort gezegd: er is sprake van verlies van voeling met de samenleving. De maatschappelijke basis en het vaste kernelectoraat van partijen zijn fors kleiner geworden (zoals de wisselende verkiezingsuitslagen van de laatste twee decennia laten zien). En partijen zelf zijn, zoals Peter Mair stelde, in de loop van de tijd niet langer de belangen van burgers richting de staat gaan behartigen, maar de belangen van de staat naar de burgers toe.4 Zo is er in feite, om het scherp te stellen, sprake van een verbroken verbinding tussen partijen en de samenleving.
De vraag is wat de oorzaak is van deze verbroken verbinding tussen politieke partij en samenleving. Wie inzoomt op de staat van de politieke partij, ziet een viertal samenhangende ontwikkelingen die iets verklaren van het verlies van voeling met de samenleving. In de eerste plaats is er sprake van een praktisch ledentalprobleem: het aantal betalende leden daalt. Het ledental van partijen is nooit heel hoog geweest en in die zin moet dit probleem worden gerelativeerd,5 maar toch kalven de ledenaantallen de laatste decennia alleen maar af en is het ledenbestand sterk verouderd. In 1970 waren 393.000 mensen lid van een partij, op ruim 13 miljoen mensen: iets meer dan 3 procent. In 2016 waren slechts 285.000 lid van een partij: nog minder dan 2 procent. Deze daling heeft consequenties voor de partijorganisaties. Bij de VVD bijvoorbeeld zijn vanwege de ledendaling de zeventien kamercentrales in 2016 omgevormd tot zes regio’s en fuseren plaatselijke afdelingen in lokale netwerkstructuren. De partij heeft minder dan 30.000 leden, van wie 1.075 gemeenteraadsleden, 89 Provinciale Statenleden en 33 Tweede Kamerleden. Dat betekent dat 1 op de 25 VVD-leden volksvertegenwoordiger is.
In de tweede plaats, op een meer fundamenteel niveau, speelt een representatieprobleem. Dat betekent niet zozeer dat de volksvertegenwoordiging een nauwgezette afspiegeling van de Nederlandse bevolking moet zijn wat betreft de achtergrond van mensen (ras, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, religieuze of culturele achtergrond). Dat is een wijdverbreid misverstand.6 Het gaat er in een representatieve democratie niet om dat kiezers qua opleidingsniveau worden gerepresenteerd, maar qua ideeën. Precies daar wringt er iets.7 Het gevoel bestaat dat de meeste gevestigde partijen ouderwetse eliteclubjes zijn geworden, die hooguit een rekruteringsmachine zijn voor nieuwe elites, maar die verzuimen de stem te zijn van hen die geen stem hebben.
In de derde plaats is er een machtsprobleem. Ruim twintig jaar geleden werd in de veelbesproken publicatie De verplaatsing van de politiek van de Wiardi Beckman Stichting betoogd dat ‘het primaat van de politiek’ niet meer bestaat.8 ‘Den Haag’ denkt dat het het monopolie heeft op de formulering van het algemeen belang en de gezamenlijke vormgeving van de samenleving, maar intussen wordt de politiek allang niet meer alleen in Den Haag gemaakt.9 De invloedrijke Venezolaanse econoom Moisés Naím beschrijft in Het einde van de macht hoe tegenwoordig politieke machthebbers hun positie makkelijker dan ooit kwijtraken aan nieuwe, opkomende, kleine machten.10 ‘De grote beslissingen worden genomen door politieke partijen, die totaal in verval zijn. Terwijl er overal innovatie is. Alles verandert: hoe we werken, communiceren, eten, daten. Alleen de manier waarop we politiek beslissingen nemen, is al meer dan honderd jaar bijna hetzelfde.’ Volgens hem is dat een onhoudbare situatie. ‘Activisten, sociale bewegingen, niet-gouvernementele organisaties zijn veel succesvoller geworden dan politieke partijen om onderwerpen aan te dragen, mensen te engageren. Politieke partijen zijn allang niet meer het natuurlijke tehuis voor ideeën (…). En toch nemen partijen nog de beslissingen.’11
Ten slotte hebben politieke partijen te maken met een legitimiteitsprobleem. Overheid en politiek hadden lange tijd een vanzelfsprekend gezag, al dan niet ondersteund door religieuze noties. De legitimiteit van partijen viel, zeker in het verzuilde tijdperk, samen met de Weltanschauung, het wereldbeeld en het mensbeeld van specifieke groepen kiezers. De laatste decennia is die vanzelfsprekende legitimiteit verdwenen. De sterke partijidentificatie is grotendeels verdwenen. Er wordt niet op de VVD gestemd, maar op Rutte, en niet op GroenLinks, maar op Klaver. Daarbij is het wel noodzakelijk dat de personen dicht bij de ‘merkidentiteit’ van hun partij blijven; Rutte mag bij wijze van spreken wel in een dure auto rijden van zijn achterban, Klaver niet. Het verlies van de genoemde sterke partijidentificatie heeft niet zozeer te maken met partijen zelf, maar veeleer met sociaal-culturele ontwikkelingen, zoals het verlies van een gemeenschappelijk ideologisch kader. Daardoor ontstonden meer ‘lichte gemeenschappen’ in plaats van ‘zware gemeenschappen’:12 niet lidmaatschappen van collectiviteiten, zoals een ledenpartij, maar individuele overwegingen sturen in toenemende mate het stemgedrag. De vraag is wat het bestaansrecht van politieke partijen dan nog is. Zelf lijken ze, althans de gevestigde partijen, hun legitimiteit vooral te ontlenen aan hun invloed op het openbaar bestuur en het beleid, aan het streven naar economische groei en welvaart, en aan het waarborgen van de voorzieningen van de welvaartsstaat. De politiek kunnen ze eigenlijk nog slechts opvatten als een kwestie van middelen en maatregelen.
De ongekendheid van de boze burger
Gevestigde partijen doen al geruime tijd verwoede pogingen om opnieuw aansluiting te vinden bij de bevolking, buiten de bestaande partijkaders en ideologieën om. Pim Fortuyn heeft die periode van grondige zelfreflectie op de band met de samenleving in Nederland ingeluid. Precies daarin ligt volgens velen ook de uitweg uit de verdrukte positie van politieke partijen, namelijk in de wens om meer een spreekbuis van burgers te zijn en daarmee het onbehagen van de zogenoemde ‘boze burgers’ te vangen.
In de praktijk betekent dat vaak dat partijen allerlei kiezersonderzoeken laten verrichten om maar niet de aansluiting met bezorgde burgers te hoeven missen.13 Zo laten ze onderzoek doen naar welk type mens (hoogopgeleid-laagopgeleid, oud-jong, vrouw-man, allochtoon-autochtoon, sociale klasse, enzovoort) potentieel past bij de partij, en worden het beleid en de retoriek daarop afgestemd. Illustratief zijn de accentverschuivingen in de opinieonderzoeken: richtten deze onderzoeken zich lange tijd op politiek-inhoudelijke strijdpunten en de perceptie van een bepaalde politieke partij met betrekking tot dit strijdpunt, tegenwoordig lijkt het meer te gaan om onderzoek naar ‘leefstijlen’ of ‘Mentality-milieus’ (Motivaction) van potentiële kiezersgoepen, en de aantrekkingskracht die een bepaald ‘partijmerk’ (CDA, PvdA, VVD) op doelgroepen met een specifieke levenshouding uitoefent. Op die manier wordt democratie vanzelf een ‘merkendemocratie’: partijen dagen kiezers uit tot het doen van een ‘impulsaankoop’ op basis van het door een merk overgebracht gevoel.
Deze eenzijdige gerichtheid op ‘boze burgers’ en Motivaction-achtige onderzoeken is problematisch. De kiezer wordt gereduceerd tot een bepaald profiel, zodanig dat de mens ten diepste niet serieus wordt genomen als mens.14 En wie de burger louter als boos en wrokkig beschouwt, vertrouwt die burger ten diepste niet, en miskent de mens zoals die is: veelzijdig, creatief en verantwoordelijk.15
Het probleem als zodanig is niet het onbehagen zelf. Gevoelens van onbehagen, boosheid en angst zijn er altijd al geweest.16 Klassiek-populistische partijen weten dat onbehagen op een slimme manier te exploiteren. En ook gevestigde partijen zetten het onbehagen in om er politieke munt uit te kunnen slaan. Onbehagen verkoopt – want om het onbehagen te bedwingen is daadkracht nodig, en de daadkrachtige politicus geniet meer electorale steun dan de politicus die de kunst van het doormodderen bepleit. Het probleem van deze politisering van het onbehagen is dat politici met hun retoriek eerder aanjagers van ongezonde angst en onzekerheid worden dan dat ze erin slagen mensen toe te rusten om zo goed mogelijk met de reële gevaren en onzekerheden van het leven om te gaan.
Dat partijen meer dan ooit de zogeheten boze en bezorgde burgers een stem willen geven, wil echter nog niet zeggen dat ze daadwerkelijk verbonden zijn met ‘de samenleving’. Juist in hun pogingen om de buikspreker van Henk en Ingrid te zijn, zouden ze weleens verder dan ooit van hen af kunnen zijn komen te staan. Vergeten wordt dat het vooral ontbreekt aan een overtuigend en geworteld langetermijnverhaal, een verhaal dat hoop voedt en perspectieven biedt, dat grenzen overschrijdt en mensen verbindt.
Zonder verhalen kunnen we niet – vooral nu niet. In een ‘onttoverde wereld’, waarin bezieling en bevlogenheid lijken plaats te maken voor rationeel bestuursmanagement en technocratische controledrift, is meer dan ooit behoefte aan verhalen. Populistische partijen begrijpen dat op een bepaalde manier heel goed. Het gebrek aan een narratief zou weleens een belangwekkender factor in de onteigening van politieke partijen kunnen zijn dan vaak gedacht wordt.
Vijf strategieën voor nieuwe verbindingen
Hoe dan wel? Hoe kunnen politieke partijen opnieuw hun maatschappelijke basis herontdekken, zonder in angstpolitiek te vervallen of de burger ten onrechte te reduceren tot enkel boos en wrokkig?
De opdracht voor partijen lijkt te zijn om te handelen in overeenstemming met het adagium ‘nieuwe wegen, vaste waarden’. De Amerikaanse businessconsultant en onderzoeker Jim Collins heeft jarenlang onderzocht welke bedrijven langdurig resultaten boeken. Bedrijven komen en gaan immers; er zijn er maar weinig die een eeuw oud zijn. Uit zijn onderzoek komt naar voren dat bedrijven met een lange geschiedenis juist die bedrijven zijn die vasthouden aan hun kernwaarden. Ze zijn flexibel in de vormgeving daarvan, maar ze doen geen concessies aan hun missie; hun bestaansreden blijft onveranderd.17 Voor politieke partijen geldt dit principe ook: een partij die haar ideologische wortels loslaat, heeft geen toekomst, maar een partij die krampachtig vasthoudt aan de vormen van weleer evenmin. Voortbestaan vergt aanpassing van, maar tegelijkertijd vasthouden aan waar je voor staat.
Een toekomstagenda voor politieke partijen zou de volgende vijf elementen kunnen bevatten:
1. Politiek is de expressie van fundamentele waardeoriëntaties
De kunst van politiek schuilt in het vermogen om zich te verplaatsen in de ander. Pas als zij dat doen krijgen politieke partijen oog voor de noden en zorgen van burgers. Politieke partijen hebben in dat verband drie taken: (1) de intuïtieve angsten van mensen benoemen, (2) deze kritisch wegen en zodanig vertalen dat ze deel worden van het maatschappelijke en politieke debat, en (3) een perspectief bieden op de oplossingen.18
In dit opzicht lijken de gevestigde partijen van de nieuwkomers te verschillen. Klassiek-populistische partijen slagen er veelal goed in om angstgevoelens te cultiveren en te agenderen. Ze slagen er veel minder goed in om perspectieven van hoop en geloofwaardige, haalbare oplossingen te schetsen. Gevestigde partijen zelf laten zich er graag op voorstaan dat zij de bezorgdheid van ‘het volk’ inmiddels herkennen en ten volle begrijpen, en dat zij – anders dan de nieuwkomers – ook daadwerkelijk oplossingen bieden. Toch blijkt dit frame (‘Wilders heeft geen oplossingen; wij hebben wél oplossingen’) niet te werken. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat de politiek niet een rationele of technocratische orde is, maar veeleer een symbolische, morele orde. Populistische partijen lijken dat soms beter te beseffen dan gevestigde partijen. In feite rijst daarmee de volgende vraag: wat is politiek? Zouden gevestigde partijen niet nadrukkelijker moeten erkennen dat politiek vooral die symbolische orde is, waarin het inhoudelijke verhaal, de moraal en de retoriek van doorslaggevend belang zijn, zonder daarbij echter ‘de wil’ van ‘het volk’ als uitgangspunt voor politiek handelen te willen nemen? Politiek is het debat over wat van waarde is, en daarover moet het gaan, in weerwil van de instrumentalistische beheerszucht en rationalistische bestuurspraktijken.
2. Ontwikkel perspectieven van hoop
Politieke partijen hebben de taak om op verantwoordelijke wijze gevoelens van onbehagen en angst te cultiveren en te agenderen. Maar er is meer. Politici dienen ook zicht te bieden op een oplossing. Er moet een realistisch en hoopvol handelingsperspectief zijn. Het probleem agenderen en met oplossingen komen die niet realistisch zijn, is geen optie voor een serieuze partij. Het probleem doodzwijgen omdat er geen oplossingen zijn, is dat evenmin. Een serieuze partij moet hoop bieden en zicht op een oplossing. Het is onvoldoende om de kiezer alleen te begrijpen. Dat is wel nodig, want zijn zorgen zijn echt, maar die zorgen moeten ingebracht worden in het politieke debat en van een antwoord worden voorzien.
3. Vertrouw op het democratische ethos van burgers
Politieke partijen hebben een te smalle, institutionele visie op wat democratie is. De gevestigde partijen zijn zich in de loop van de tijd vooral op het openbaar bestuur gaan oriënteren: ze denken zichzelf niet primair in continuïteit met de samenleving, maar benadrukken vooral de continuïteit tussen de partij en het openbaar bestuur. En in de kringloop van bestuur en beleid zijn ze vooral gericht op de formele instituties: op het parlement, de regering en het kiesstelsel. Maar democratie is veel meer dan dat, zoals Kris Deschouwer terecht stelt. Democratie is een dagelijkse praktijk van samenleven met verschil, het voortdurende debat, de vrijheid om te kunnen spreken en om een bepaalde gang van zaken te kunnen bekritiseren. Het is nodig dit soort waardevolle aspecten van democratie te herontdekken; ze zijn minstens zo belangrijk als de institutionele aspecten.19
Een van de nobelste opdrachten voor partijen ligt uiteindelijk in de ontwikkeling van het democratische ethos, in de zin van een cultuur van betrokkenheid op het publieke belang, met waarden en deugden als verdraagzaamheid, gematigdheid, prudentie, oog voor de publieke zaak, het vermogen te luisteren, en inlevingsvermogen in anderen. Partijen zullen nieuwe vormen moeten proberen te vinden voor hun taak om van mensen burgers te maken.20 Zij mogen burgers niet als consumenten benaderen, maar moeten de oefening in burgerschapsdeugden centraal stellen en aansluiten bij initiatieven in de samenleving waarin deze deugden gestalte krijgen.
Burgers zelf snappen heel goed dat democratie meer is dan partijpolitiek en verkiezingen. Toen een paar jaar geleden aan burgers in België werd gevraagd welke woorden bij hen opkwamen bij het horen van de term ‘democratie’, kwamen ze niet met formele, institutionele antwoorden, maar noemden ze waarden als vrijheid, gelijkheid, tolerantie en respect voor anderen.21 De reductie van burgers tot bozige, wrokkige mensen doet dan ook onrecht aan wie ze werkelijk zijn.
Veel beter is het als politieke partijen daadwerkelijk vertrouwen stellen in burgers en kiezers, en echt naar hen durven luisteren. Tegelijkertijd betekent vertrouwen over en weer dat kiezers ook mogen worden aangesproken op hun opvattingen en gedrag. Als de kiezers alleen maar in de absorptiestand staan, zullen politieke partijen hun vertrouwen nooit winnen. Het moet gaan zoals in een relatie: elkaar af en toe de waarheid vertellen. Dat zorgt voor onderling respect.
4. Investeer in deliberatieve experimenten
Het is van belang voor politieke partijen om meer energie te steken in de ontwikkeling van deliberatieve experimenten. Dat wil zeggen dat in de politieke besluitvorming meer dan voorheen informatievergaring, overleg en de uitwisseling van argumenten centraal staan. De CDA1000, de bijeenkomst van zo’n duizend CDA-leden om ideeën te genereren voor het verkiezingsprogramma, is een mooi voorbeeld. Dergelijke experimenten leveren niet alleen waardevolle inhoudelijke adviezen op; minstens zo belangrijk is dat ze een vorm van eigenaarschap creëren: de deelnemers voelen zich medeverantwoordelijk voor het probleem en de zoektocht naar oplossingen. Deze experimenten zijn veelbelovend, en zinvoller dan referenda. Referenda mogen dan wel populair zijn, maar in feite reduceren ze dikwijls te complexe problemen tot een simplistisch ‘ja’ of ‘nee’, en ze zorgen ervoor dat de grootste schreeuwers het gelijk aan hun zijde krijgen.
Inspraak moet er zijn vanuit een oprechte interesse in de burger, vanuit het besef dat de ander daadwerkelijk iets te zeggen en in te brengen heeft. Dat is dus veel meer dan een opinieonderzoekje. Sterker, in feite staat de logica van kwantitatief opinieonderzoek volledig haaks op een deliberatieve visie op democratie, zoals Will Tiemeijer betoogt: in opiniepeilingen gaat het niet om een dialoog, maar om geïsoleerde meningen, die impliciet worden beschouwd als statisch en gegeven, en als niet meer vatbaar voor herziening door debat.22 Deliberatieve experimenten sluiten aan bij het christendemocratische idee van subsidiariteit, zo merkt Wouter Beke op, de voorzitter van CD&V, de Vlaamse christendemocratische partij. Men moet aansluiting zien te vinden bij het potentieel van mensen zelf, en burgers maximaal betrekken bij het zoeken naar oplossingen.23
5. Denk vanuit netwerken en zoek aansluiting bij niet-leden
Veel politieke partijen zijn in de negentiende eeuw ontstaan als spreekbuis van gewone mensen met concrete noden op lokaal niveau. Nu is het opnieuw nodig te ontdekken dat partijen er ten behoeve van de burgers zijn, en niet andersom. Partijen zullen nadrukkelijk een stem moeten geven aan tot nog toe ongehoorde en ongeziene handelingsperspectieven. Tegenwoordig zijn daar vaak petities voor nodig, terwijl dergelijke geluiden ook binnen partijen een plek zouden moeten kunnen krijgen.
Hoewel het ledental van partijen afkalft, vormen leden nog steeds de ‘doe- en denkkracht’ van de partij: ze houden de partijorganisatie draaiende, dragen ideeën aan en zijn het reservoir waaruit kandidaten worden gerekruteerd.24 Toch lijkt het raadzaam om op zoek te gaan naar nieuwe, aanvullende manieren om mensen te binden en daarmee legitimiteit en draagvlak te organiseren. CDA-partijvoorzitter Ruth Peetoom constateert terecht dat het voor jonge mensen weleens een stap te ver zou kunnen zijn om een lidmaatschap aan te vragen, maar dat ze zich soms wel lokaal voor één specifiek thema voor de partij willen inzetten. Het is het waard om de mogelijkheid van nieuwe lidmaatschapsvormen (tientjeslid) of andere vormen van betrokkenheid te onderzoeken.25 Een partij is slechts een middel en geen doel op zichzelf. Vanuit dat perspectief is er veel voor te zeggen om nieuwe vormen van betrokkenheid te zoeken.
Noten
- 1.Zie het interview met Kris Deschouwer in deze CDV-bundel; vgl. Peter Mair, Ruling the void: The hollowing of Western democracy. Londen: Verso, 2013.
- 2.Zie de bijdrage van Ruud Koole in deze CDV-bundel. Er zijn ook nog andere functies te onderscheiden. Vgl. bijvoorbeeld: I. Lipschits, ‘Functies van politieke partijen’, in: Ruud Koole (red.), Het belang van politieke partijen. Groningen: Xeno/DNPP, 1984, pp. 13-22; Ruud Koole, De opkomst van de moderne kaderpartij. Veranderende partijorganisatie in Nederland 1960-1990. Utrecht: Het Spectrum, 1992.
- 3.Koole 1992.
- 4.Peter Mair, ‘Representative vs. responsible government’, in: Idem, On parties, party systems and democracy. Selected writings of Peter Mair. Colchester: ECPR Press, 2014, pp. 581-595 (oorspr. 2009); Mair 2013.
- 5.Het absolute hoogtepunt was 1956: 11 procent van de kiesgerechtigden was lid van een politieke partij, nog altijd een gering percentage.
- 6.Zie bijvoorbeeld: Gerdi Verbeet, Vertrouwen is goed maar begrijpen is beter. Over de vitaliteit van onze parlementaire democratie. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2012. Verbeet stelde voor om meer lager opgeleiden voor het parlement te selecteren. Wie echt een precieze miniatuur van de Nederlandse samenleving in het parlement zou willen hebben, moet natuurlijk voor een volksvertegenwoordiging via loting kiezen, niet via verkiezingen; zie David Van Reybrouck, Tegen verkiezingen. Amsterdam: De Bezige Bij, 2013.
- 7.Mark Bovens en Anchrit Wille, Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie. Amsterdam: Bert Bakker, 2011, p. 88; vgl. Mark Bovens en Anchrit Wille, ‘Populisme en de kloof tussen hoger en lager opgeleiden’, in: Govert Buijs, Pieter Jan Dijkman en Frank van den Heuvel (red.), Populisme in de polder (CDV Lente 2011). Amsterdam: Boom, 2011, pp. 87-94; vgl. Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Lange leve het verschil, weg met de fragmentatie. Een christendemocratisch antwoord op het sociale vraagstuk van deze tijd. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2015.
- 8.Mark Bovens e.a., De verplaatsing van de politiek. Een agenda voor democratische vernieuwing. Amsterdam: Wiardi Beckman Stichting, 1995.
- 9.Zie de bijdrage van Jan Jacob van Dijk in deze CDV-bundel.
- 10.Moisés Naím, Het einde van macht. Hoe macht verschuift van directiekamers naar start-ups, van paleizen naar pleinen en van west naar oost. Amsterdam: Carrera, 2015.
- 11.Wouter van Noort, ‘Als iedereen macht heeft, kan niemand beslissen’ (interview met Moisés Naím), NRC Handelsblad, 8 augustus 2015.
- 12.Vgl. Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp (red.), Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep, 2004.
- 13.Met enige fantasie zou gesteld kunnen worden dat kiezersonderzoeken hét bewijs zijn dat partijen zelf ontworteld zijn geraakt; kennelijk hebben partijen niet meer zelf hun oren en ogen in de haarvaten van de samenleving, en hebben ze kiezersonderzoeken nodig om de verbinding met de samenleving te leggen.
- 14.Zie ook de bijdrage van Will Tiemeijer in deze CDV-bundel.
- 15.Zie de bijdrage van Peter Cuyvers in deze CDV-bundel.
- 16.Zie de bijdrage van Jan Dirk Snel in deze CDV-bundel.
- 17.Jim Collins, Good to great. Why some companies make the leap … and others don’t. New York: Collins Business, 2001; How the mighty fall. And why some companies never give in. New York: Random House Business Books, 2009.
- 18.Vgl. Petra van der Burg, Pieter Jan Dijkman, Erik van de Loo en Jan Prij (red.), Biopolitiek: in de greep van angst (CDV Lente 2015). Amsterdam: Boom, 2015; Frans de Nerée, ‘De uitgangspunten van Ab Klink’, CDA-ledenblad (2016), nr. 3 (oktober), pp. 28-30.
- 19.Zie het interview met Kris Deschouwer in deze CDV-bundel.
- 20.Zie het intermezzo met Sybe Schaap in deze CDV-bundel.
- 21.Zie het interview met Kris Deschouwer in deze CDV-bundel.
- 22.Zie de bijdrage van Will Tiemeijer in deze CDV-bundel.
- 23.Zie de bijdrage van Wouter Beke in deze CDV-bundel.
- 24.Zie de bijdragen van Ruud Koole en Josje den Ridder in deze CDV-bundel.
- 25.Zie de bijdrage van Ruth Peetoom in deze CDV-bundel.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.