Liberalisme op rechts
Samenvatting
In 1980 bracht de ptt, destijds nog een staatsbedrijf, drie postzegels van prominente parlementariërs uit. Men had de keuze behoedzaam gespreid over de drie hoofd stromingen die inmiddels ontstaan waren. Op de zegel van 45 cent prijkte jhr. mr. A.F. de Savornin Lohman (1837 - 1924; CHU), op die van 50 cent mr. P.J. Troelstra (1860 - 1930; SDAP) en op die van 60 cent mr. P.J. Oud (1886 - 1968; vvd). Links achter Troelstra was de voorzittersstoel zichtbaar, zodat zodra hij zich zou omdraaien, hij die rechts van zich zou zien. Met andere woorden, hij zat links. Bij Lohman en Oud was het precies omgekeerd.
En tegen dat laatste protesteerden de VVD-Kamerleden Rietkerk en Nijpels bij minister Kroes, ook al VVD. Professor Oud, betoogden zij, had zijn hele parlementaire loopbaan, die in 1917 begon en in 1963 eindigde, ter linkerzijde doorgebracht. Pas in 1971, toen de confessionelen fors geslonken waren, verhuisden de liberalen met tegenzin naar de Kamer bankjes rechts van de voorzitter. Het was het ogenblik waarop de jeugdige Hans Wiegel het fractievoorzitterschap overnam van Molly Geertsema, die nog als lijsttrekker was opgetreden. De kiezer beschouwde de VVD op dat moment allang als een rechtse partij.
Het is de grote constante van de naoorlogse parlementaire geschiedenis:de gestadige opgang van de VVD en de behendige wijze waarop die zich ter rechterzijde nestelde.
***
Vanaf 1888, toen het kiesrecht vernieuwd was, stonden een liberaal en een confessioneel blok tegenover elkaar. Dertig jaar wisselden ze elkaar af. Toen de Liberale Unie op 4 maart 1885 werd opgericht, was dat een reactie op partijvorming door vooral antirevolutionairen (1879) – en in mindere mate sociaaldemocraten (1881). ‘Zóó jong is onze partij niet, dat zij een aanbevelingsbrief zou behoeven in den vorm van een programma van beginselen, noch zóó arm aan daden, dat zij het recht missen zou, fier daarheen te verwijzen’, verkondigde voorzitter mr. I.A. Levy in zijn openingsrede. En inderdaad, een programma had de nieuwe unie ondanks haar indrukwekkende voorgeschiedenis niet ontwikkeld. Verder dan de formule dat ze zich ten doel stelde ‘door alle geoorloofde middelen van voorlichting en samenwerking de toepassing der liberale beginselen te bevorderen’, kwam ze niet. In het concept was daaraan aanvankelijk de ‘bestrijding van den staatkundigen invloed der kerkelijke partijen’ toegevoegd, maar die polemische oprisping was fluks geschrapt. Het was echter duidelijk: de oprichting was defensief, tegen de groeiende invloed der confessionelen.
In de jaren daarna zou de tegenstelling tussen liberalen en kerkelijken door antirevo lutionairen gethematiseerd worden tot die tussen links en rechts. Vanaf het aantreden van het kabinet -Kuyper in 1901 waren links en rechts vaste aanduidingen voor liberaal en christelijk. En in een Kamerdebat op zaterdag 10 december 1904 werd daarvoor het begrip antithese definitief gemunt. Katholieken namen die gedachte een wijle over, antirevolutionairen hielden er hardnekkig aan vast, terwijl christelijk-historischen – volgens Huizinga een verzameling van ‘al wat conservatief of gematigd liberaal denkt’ – er zich uit beginsel van distantieerden.
Na 1918 verschrompelde het verbrokkelde Nederlandse liberalisme tot zelfs onder 10% in 1937. Dat niet alleen omdat het door het elitaire kiesrecht tijdens het districtenstelsel bevoordeeld was geweest, maar ook omdat individualisme passé was en de nadruk op gemeenschappelijkheid van zowel confessio nelen als sociaaldemocraten meer mensen aansprak.
Na de oorlog was het nog kleiner. De Partij van de Vrijheid – via de Liberale Staatspartij ‘De Vrijheidsbond’ de opvolger van de Liberale Unie – haalde slechts 6,4% van de stemmen. Maar het liberalisme was inmiddels sterk van karakter veranderd. In het interbellum had het meegedaan in hoofdzakelijk confessionele kabinetten en de PvdV en de vvd, die in 1948 ontstond door een fusie met voormalige vrijzinnig-democraten, bena drukten de christelijke grondslag van onze samenleving. De facto was het een protes tantse partij. Precies zoals Van Agt dat dertig jaar later met het CDA zou doen, presenteerden Oud en Stikker de toekomstige vvd in 1947 als een ‘middenpartij’. Daarna groeide de VVD gestaag uit tot de rechtse electorale concurrent van de confessionelen. In 1956 haalde men de CHU in, 1959 de ARP. En vanaf 1972 kon men grote aantallen katholieken verwelkomen. In 1998 ging ze het CDA voor het eerst voorbij, met 24,7%.
***
Van de drie hoofdstromingen die men in de jaren zeventig begon te ontwaren, zit de VVD het stevigst in het zadel. Terwijl het CDA in 2012 naar 8,5% duikelde en de PvdA dit jaar naar 5,7%, scoorde de VVD deze eeuw niet slechter dan 15,4% in 2002. Ze heeft verreweg de grootste vaste aanhang, al is die bij geen enkele partij omvangrijk.
Links en rechts zijn relatieve begrippen, meer beeldvorming dan realiteit, maar in het electorale spel van belang. In de gepolariseerde jaren zeventig en tachtig was de gouvernementele middenpositie van het CDA aantrekkelijk, maar vanaf Paars niet meer. Elders, in Canada, de VS, maar ook in Europa, geldt liberalisme nog steeds als (gematigd) links. Zie de plaats van ALDE in het Europees Parlement. Terwijl de Duitse CDU het katholieke Zentrum wist te verenigen met voormalige protestantse liberalen, heeft de VVD de positie op rechts weten te veroveren die traditioneel aan conservatieven of christendemocraten toekomt.
Gedane zaken nemen geen keer. Maar de vraag is of het individualisme van het Nederlandse liberalisme niet al te zeer teert op de communitaire verzorgingsstaat die confessionelen in de jaren zestig juist samen met liberalen voltooiden. Kan het CDA ooit zijn natuurlijke plek heroveren?
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.