Abraham Kuyper Maassluis 1837-Den Haag 1920
Samenvatting
Gelukkig heeft Thorbecke het niet meer hoeven meemaken. Als hij ergens een hekel aan had was het aan partijvorming. Als kind van het jonge Koninkrijk der Nederlanden was er bij hem ingestampt dat de oude republiek ten onder was gegaan door partijschappen en fractiezucht. En uit zijn eigen lutherse omgeving kende hij de negatieve effecten van tweedracht in het ontstaan van een tweede lutherse kerkgenootschap op Hollandse bodem. De vandaag geprezen diversiteit van ons volk was hem een kwelling. De woorden ‘eenheid’ en ‘verdraagzaamheid’ waren historisch gezien de aspirientjes waarmee Nederland van de twistziekte afgeholpen moest worden.

Thorbecke had vanaf de invoering van zijn grondwet in 1848 tot aan zijn overlijden in 1872 met succes aan een homogene en eendrachtige volksvertegenwoordiging gewerkt. Het volk was een eenheid en dat moest volgens Thorbecke ook in zijn vertegenwoordiging tot uitdrukking komen. De volksvertegenwoordigers moesten daarom, hoewel ze verkozen waren door verschillende districten, het landsbelang dienen. Wat dat landsbelang was moest aan het Haagse Binnenhof bepaald worden in een redelijke gedachtewisseling van redelijke heren. Daarbij kon niet de persoonlijke overtuiging van een enkeling prevaleren, en ook niet het deelbelang van een district; de redelijkheid van de afgevaardigden zorgde voor eenheid boven politieke verdeeldheid.
Geheel tegen Thorbeckes denkrichting in komt in 1879 Abraham Kuyper met een georganiseerde politieke partij op de proppen. Verdeeldheid was geen vloek, maar een zegen, zo luidde Kuypers boodschap; je moet die verdeeldheid niet negeren, maar zichtbaar maken.
Kuyper had dus een diametraal andere kijk op de zaak. Hij bezag de landelijke politiek niet vanuit het redelijk belang van de natie, maar vanuit de uiteenlopende geestelijke beginselen die onder het volk leefden. Hij dacht dus niet vanuit de eenheid, maar vanuit de verdeeldheid. In de jaren 1874-1876 had hij getracht dit idee als Tweede Kamerlid handen en voeten te geven, maar hij was gestuit op een muur van verzet. Thorbeckes geest waarde nog door de gangen en zalen van het Binnenhof, en parlementariërs uitten in allerlei toonaarden hun afkeer van Kuyper die met zijn twistzucht geheel voorbijging aan de norm van de redelijkheid en beschaving. Kuyper moest de politieke mores leren, zo meende men, of anders politiek aan de zijlijn blijven. Het resultaat was dat Kuyper binnen twee jaar overspannen uit de Kamer vertrok. Zijn plan was mislukt.
In 1877 pakte Kuyper toch de draad weer op. Hij had een slag verloren, maar nog niet de hele strijd. Oude vrienden waren overleden (Groen van Prinsterer) of lieten hem in de steek, maar hij vond nieuwe, waarbij voor het onderwerp politiekepartijvorming Alexander de Savornin Lohman de belangrijkste was. Waar het aan had ontbroken in Kuypers eerste politieke avontuur was organisatie en systematiek. Na het verlies van de eenheid die Groens persoonlijkheid de antirevolutionaire richting bood, was een andere band nodig. Wilde het bastion van de redelijke politiek ingenomen kunnen worden, dan was meer nodig dan een eenling die er met talent en enthousiasme tegen ten strijde trok. Er was behoefte aan een welomschreven plan en aan georganiseerd optreden vanuit een vast beginsel. Hij discussieerde hierover met Lohman.
***
Lohman gaf zich niet zomaar gewonnen. Hij keek naar Engeland en vroeg zich af of een partij per se moest worden georganiseerd op basis van een beginsel. Een partij, zo meende hij, organiseert zich met het oog op een bepaald maatschappelijk belang. Zolang dat belang niet gerealiseerd was, heette deze partij progressief. Maar zodra het doel bereikt was, werd dezelfde partij conservatief en dook er een andere partij op met een nog te realiseren, progressief maatschappelijk belang. De Britse partijnamen Whig en Tory drukten geen beginsel uit, maar waren nietsbetekenend en representeerden nu eens een conservatief en dan weer een progressief standpunt. Zo was in de Nederlandse samenleving ook de politieke praktijk. Partijen kenden geen nauw omschreven program en kenden diffuse grenzen. Er was een belang, bijvoorbeeld de afschaffing van de slavernij, en om dat doel te bereiken verenigde men zich. Zodra dat doel was bereikt, verviel de noodzaak zich te verenigen. De partijvorming was dus tijdelijk en gericht op een concreet belang. Zulke partijen waren zelfs voor Thorbecke aanvaardbaar.
Lohmans probleem was dat het antirevolutionaire beginsel niet rechtstreeks kon leiden tot een politiek program en een politieke partij. Antirevolutionair zou in een samenleving ieders beginsel moeten zijn, meende hij, omdat het de grondslag van alle samenleven is. Maar in concrete politieke vraagstukken ging men uiteen. In Engeland was volgens Lohman eigenlijk iedereen antirevolutionair. Hoewel dit in Nederland niet het geval was, verschilden antirevolutionaire Kamerleden niet op het punt van de overheersing van de school door de staat, maar wel op allerlei andere terreinen. De een was bijvoorbeeld progressief als het ging om de verdeling van grondbezit, de ander conservatief.
Kuyper bleef echter bij zijn punt en was van mening dat voor elk beleidsterrein een antirevolutionair standpunt diende te worden geformuleerd. Hij maande Lohman om diens tegenzin tegen programma’s eens te overwinnen. En dat deed Lohman. In 1878 startte Kuyper in zijn dagblad De Standaard een serie artikelen die bijna een jaar liep, over de antirevolutionaire politieke visie op alles: van Financiën tot Defensie en van Koloniën tot Binnenlandse Zaken. Deze artikelen verschenen in 1879 gebundeld in meer dan veertienhonderd pagina’s als Ons Program. Dit werd de grondslag voor de eerste Nederlandse politieke partij met vast omschreven uitgangspunten op elk beleidsterrein: de in 1879 opgerichte Anti-Revolutionaire Partij (ARP).
***
Dat deze nieuwe partij een standpunt innam op elk beleidsterrein betekende in de eerste plaats dat Kamerleden zich moesten binden aan dit program en niet meer vrij waren in hun stemgedrag. Antirevolutionaire Kamerleden werden voortaan gekozen op basis van het program dat ze moesten onderschrijven, en vormden in de Tweede Kamer een club. Ze stemden niet meer individueel en naar eigen inzicht, maar zo veel mogelijk gezamenlijk, op basis van het partijprogram. Het antirevolutionaire deel van het parlement was geen losse groep meer, maar een vaste afzonderlijke groep – precies wat Thorbecke níét had gewild. In plaats van het algemeen belang kwam het groepsbelang en de botsing op gelijke voet tussen die verschillende belangen in de politiek centraal te staan.
Dat vroeg ook van de kiezers een andere kijk op politiek. Zij moesten volgens Kuyper leren hoe hun beginsel en niet hun individueel belang de politieke keuze bepaalde. Dit betekende dat niet eenmaal in de zoveel jaar bij verkiezingen uitgelegd moest worden welke politieke standpunten van welke kandidaat voor de Tweede Kamer steun verdiende, maar dat permanent duidelijk gemaakt moest worden wat het beginsel in concrete politieke situaties vroeg. Met deze politieke pedagogie moesten kiezers opgevoed worden tot beginselstemmers.
De partij werd een standpuntenmachine. Over elke kwestie moest een eigen standpunt worden geformuleerd. Daar hielp Ons Program bij als leidraad, maar dat vergde toch steeds toepassing – en een uitleg van die toepassing aan de kiezers. Als het karakter van de politiek van het belang van het volk naar het beginsel van een bevolkingsdeel verschoof, diende de kiezer elke draai mee te kunnen maken. Naast een program was daarom een permanent voorlichtingsorgaan nodig, en dat bood De Standaard. Kuyper en Lohman schreven in de jaren van de totstandkoming van de ARP beiden dagelijks in de krant over de politiek.
Met name Kuyper deed dat ook op een nieuwe wijze. Het was gebruikelijk om lange verslagen van de Kamerdebatten in de kranten te plaatsen. Het ging Kuyper in De Standaard echter niet om de weergave en het verloop van het debat, maar om de principiële stellingname daarin. De lezer van de krant kreeg in korte puntige stukjes te lezen waar de politieke tegenstander mank ging of waarom het antirevolutionaire standpunt de voorkeur verdiende. De politiek was niet langer een zaak van Haagse heren ten bate van het welzijn van het volk. Ze werd een permanente strijd tussen vertegenwoordigers van uiteenlopende beginselen. De Tweede Kamer werd voor de lezers van een besloten herensociëteit tot een open debatarena waarin beginselen de inzet waren.
Het partijprogram en niet het redelijk overleg maakte publiek welke koers de politieke partij zou varen. En de krant maakte dag in, dag uit duidelijk hoe de partij koers hield in de concrete politieke strijdpunten. De kiezer werd via de permanente beginselpolitiek niet alleen veel nauwer betrokken bij wat zich afspeelde aan het Binnenhof, maar het werd ook veel meer zijn zaak die daar bepleit werd. Kuyper maakte van de politiek aan hartszaak. Politiek ging over overtuigingen die elkaar uitsloten en daarom permanent uitgedragen en onderhouden moesten worden. De kiezer werd daardoor in een stelsel waar georganiseerde politieke partijen gingen domineren veel belangrijker. De partij was geen beperking maar een uitbreiding van de democratie.
De band tussen kiezer en verkozene werd door het gedeelde beginsel veel hechter. Bij verkiezingen werd opgeroepen op niemand anders te stemmen dan op wie het partijprogram had aanvaard. Het omgekeerde was ook het geval. Er kwam meer controle op Kamerleden. Indien de partij of De Standaard van oordeel was dat een Kamerlid afweek van het program, kon deze bij zijn partij of kiezers onder verdenking komen.
Sterker nog, Kuyper had het oog op het volk áchter de kiezers. Er was nog geen algemeen kiesrecht in de negentiende eeuw, maar De Standaard bereikte veel meer lezers dan de kiezers alleen. Ook wie niet mocht kiezen wist dat zijn beginsel aan de orde was in de Tweede Kamer. Het volk had een directe relatie met het Kamerdebat. En die invloed was nog groter wanneer de kiezer zich ook aansloot bij de partij door lid te worden van een van de honderden kiesverenigingen die de Anti-Revolutionaire Partij lokaal had georganiseerd. Het kiesrecht was beperkt, maar het lidmaatschap van de kiesvereniging niet.
***
Op drie wezenlijke punten bewerkstelligde Kuyper dus een verandering in de Nederlandse politiek ten opzichte van de visie die Thorbecke daarop had en de praktijk die daaruit was voortgevloeid. In de Tweede Kamer kwam door de ontwikkeling van een partijprogram ten eerste niet het algemeen belang, maar het beginsel centraal te staan, en daarmee de politieke verschillen in plaats van de nationale eenheid. In de tweede plaats kregen die verschillen een vast, permanent patroon ten gevolge van de herleiding van actuele politieke kwesties tot de politieke beginselen die in het program waren neergelegd en de voortdurende voorlichting en toerusting ter zake in de dagbladpers. Ten derde werd door de partij de band tussen kiezer en gekozene veel sterker aangehaald, en zo werd de kiezer van lieverlee een partijlid. Thorbeckes tijdperk was met deze veranderingen voorgoed voorbij. Door het optreden van partijen kreeg de democratie een uitgebreider karakter – kiezers werden belangrijker – en werd de zelfstandigheid van de vertegenwoordiger ingeperkt. Ruim een eeuw heeft de door Kuyper ingevoerde structuur van politieke partijen ons bestel beheerst. De verdere uitholling van de representativiteit – referenda, het afnemend partijlidmaatschap, het verdwenen beginseldenken, de opkomst van het individueel belang – lijkt aan te duiden dat ook Kuypers partijenstructuur de weg van Thorbecke gaat: dat tijdperk lijkt voorbij.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.