Optimale transparantie redt ons van maximale transparantie
Samenvatting
‘De zucht naar transparantie is net zo omvattend als het klassieke streven naar volledige geheimhouding door de dictatuur.’ Professor Paul Frissen is niet bang. Hij strijdt tegen hypocrisie, maakbaarheid en een doorgeschoten rol voor de staat. Bij de presentatie van zijn vorige boek, De fatale staat, zei hij dat de maakbaarheid regeert, maar onmogelijk is: ‘Het is vreemd dat wethouders boos zijn als de net voorgevallen calamiteit zich niet houdt aan het kort daarvoor opgestelde rampenplan.’ In zijn nieuwe boek start hij zijn kruistocht tegen doorgeschoten transparantie en openheid, die kunnen leiden tot totalitaire trekjes. Als iedereen alles van iedereen weet, krijgen we geen mooiere samenleving.

Paul Frissen
Het geheim van de laatste staat. Kritiek van de transparantie
Boom | 2016 | 272 pp. | € 22,50 | ISBN 9789089539632
En zoals Frissen eerder het compromis een zegen vond boven de keuze voor de ene of de andere variant, zo is hij nu niet voor de door sommige politici nagestreefde maximale transparantie. Sterker, hij veroordeelt dit buzzword, dat een hype wordt en dan gevolgd door de onvermijdelijke vraag: ‘Wie kan er nu tegen transparantie zijn?’ De mensen die geen maximale transparantie willen, hebben dan iets uit te leggen, terwijl uiteindelijk niemand echt alles transparant wil laten zijn. Als dat zo zou zijn, zouden er wel meer naaktstranden zijn, denk ik dan maar. Inderdaad, ook hier is, zoals vaker, het optimale beter dan het maximale. In onze openheid en bereidheid om gegevens publiek te laten zijn zijn we, zegt ook Frissen, al ver gegaan. Enerzijds is het een hellend vlak dat we niet willen, maar anderzijds is transparantie ook ons eigenbelang. Waar vroeger camera’s in een uitgaansgebied als privacy-schendend en big brother gezien werden, voelen we ons nu juist comfortabel, ondanks (dankzij) de bespieding. Veiligheid gaat dan boven privacy. Middels de fantastische levens van iedereen op Facebook gaat ijdelheid blijkbaar ook boven privacy. Wat betreft de doorgeschoten drang naar transparantie, annex de technologische mogelijkheden, verwijst Frissen naar de extremiteiten van de vroegere DDR. Daar was alles bekend en transparant voor een bepaalde groep. Frissen ziet de drang naar transparantie als een van de vele paradoxale dubbelzinnigheden in politiek en samenleving. Transparantie leidt tot uniformering, gelijkschakeling en middelmatigheid, terwijl variëteit en pluriformiteit gevraagd worden; we moeten verschillen koesteren en beschermen.1
***
De fixatie op transparantie blijkt wel uit een initiatiefwetsvoorstel dat momenteel voorligt in de Eerste Kamer. GroenLinks en D66 willen de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vervangen door de Wet open overheid (Woo). Wanneer deze wet zou worden aangenomen, moeten alle organisaties (publiek en privaat) die dicht bij de overheid staan, al hun gegevens openbaar maken en registreren, en niet pas op verzoek, zoals bij de Wob. Dat betekent dat ziekenhuizen hun patiëntengegevens, gemeenten in- en uitgaande e-mails, bezwaarschriften, vergunningen, beschikkingen enzovoort, en kennisinstellingen hun samenwerkingen met ondernemingen actief moeten publiceren. Natuurlijk zijn er, uiteindelijk, mogelijkheden om zaken niet te hoeven publiceren omwille van veiligheid, privacy en bedrijfsvertrouwelijkheid, maar openbaarheid is de regel. Deze drang naar maximale, bijna volledige, transparantie werkt verlammend, bureaucratiserend en kostenverhogend. Met deze Woo staat het fenomeen transparantie zelf centraal en niet het doel van een betere samenleving. Frissen is scherp over de drang naar maximale transparantie: ‘Omdat de staat zowel een eerste als een laatste instantie is, dreigen altijd grenzeloosheid en totalitaire verleiding.’
Frissen benadrukt dat wanneer alles openbaar wordt of eenvoudig openbaar, transparant, kan worden, mensen geen geheimen meer hebben. ‘En zonder geheimen is de burger niet vrij. Zonder geheimhouding kan de staat de vrijheid van de burger niet beschermen.’ In een wereld waarin technologisch steeds meer kan, zijn het niet enkel overheden die veel informatiemacht hebben, maar juist ook grote bedrijven. De bekende spelers als Amazon, Facebook en Apple zijn de grote netwerken die volgens het principe van the winner takes all grote informatiemacht verzamelen en gebruiken. The circle van Dave Eggers beschrijft het perfect en angstaanjagend. Frissen geeft daarbij aan – en dat is een pleidooi voor een betrouwbare staat – dat het in bepaalde gevallen goed is dat de overheid niet alles bekendmaakt. Wanneer alles bekend, openbaar en transparant zou moeten zijn, krijgen we een informatiemaatschappij die we uiteindelijk niet echt willen, die onbetaalbaar zou zijn en die wel erg handig is voor mensen met kwade bedoelingen. Mensen willen uiteindelijk overzicht, houvast, maar zeker niet alles weten. Dat transparantie juist ook de verkeerde prikkels aanwakkert blijkt uit de verplichting om salarissen en bonussen van topfunctionarissen in ondernemingen en de non-profitsector openbaar te maken. Het had een sterk opdrijvend effect.
***
Er spreekt ten diepste een groot wantrouwen uit de drang naar maximale transparantie. Alsof we allemaal vreselijke dingen te verbergen hebben. Er mag nog iets te raden zijn. Het zal iets te maken hebben met de toenemende rationalisering in de moderne samenleving. Of zoals Frissen stelt: ‘De alziende God verandert in de alziende mens.’ Bij godsdienst is niet alles zeker; de ratio is niet dominant en geloof geeft juist ook aan dat er ook onbekendheden, iets mystieks, schuilt in het samenleven.
Meer of minder transparantie is het verhaal van het modern toezicht houden. Leden van raden van commissarissen en raden van toezicht moeten veel weten, dienstbaar en alert zijn, maar zij moeten waken voor eindeloos spreadsheets invullen en lijstjes afvinken, waardoor formeel alle informatie bekend is, maar het echte zicht op de zaken ontbreekt. In de politiek zien we hetzelfde. Tweede Kamerleden vragen de minister eindeloos veel informatie, omdat ze bang zijn dat ze later het verwijt krijgen hun controlerende taak niet goed gedaan te hebben. Vervolgens gooit de minister zíjn informatie over de schutting van het parlement, waarmee hij aan zíjn plicht voldaan heeft dat hij ‘de Kamer geen informatie onthouden heeft’. Politiek gedekt. Ook hier is optimale informatievoorziening beter dan maximale. Voorbeelden zijn er te over. Hoe volledig doorgeschoten dit is, bleek bijvoorbeeld uit een voorval van vorig jaar, toen minister Kamp van Economische Zaken in het kader van de toelichting op zijn Gasbesluit (hoeveel gas mag er gewonnen worden in Groningen?) een brief met achttien rapporten naar de Tweede Kamer stuurde. Vier dagen later was er namelijk een spoeddebat over het onderwerp. Angst om niet transparant te zijn! Ik snak naar een Tweede Kamerlid dat zegt dat hij niet méér, maar gerichtere informatie wil. Niet alles openbaren is niet hetzelfde als zaken bewust ‘onder de pet houden’.
Een goed politicus heeft kennis, ervaring en gerichte doortastendheid. Niet primair gedreven door kwantiteit, maar door kwaliteit van de informatie. Want, zo zegt Frissen ook, ‘ontmaskering is altijd geboden’. De tragiek is dat wanneer een politicus of journalist echt een punt heeft en terecht openheid van zaken vraagt, de drang naar transparantie niet meer gewaardeerd wordt of de vervolgens geleverde info verdrinkt in andere data. Het is het verhaal dat na iedere aanslag weer meer data worden verzameld van mogelijke terroristen, waardoor de hooiberg aan informatie groeit, maar de speld even klein blijft. Doorgeschoten transparantie doet onrecht aan die ene echte klokkenluider die niet meer gehoord wordt.
Frissen betoogt dus dat ‘geheimhouding noodzakelijk en functioneel is voor de moderne staat, maar stuit op het ideaal van de transparantie (…). Het geheim komt daardoor in een kwaad en verdorven daglicht te staan’. En zo, betoogt Frissen, ‘kan de geheimhouding nooit totaal zijn: dan zou de staat samenvallen met de duisternis van zijn vijanden’.
***
Een logisch gevolg van de door veel politici bepleite transparantie en bulk aan informatie, is nieuwe wetgeving. Niet zelden leidt dat tot wetgevingstrajecten die de vorige oorlog willen winnen en hooguit het verleden codificeren. Ook Frissen hekelt, zoals eerder in Defatale staat, deze wetgevingsreflex. Want deze leidt weer tot veel informatie en nalevingsdrang. En de wetgeving is vaak niet goed toepasbaar. Een wetgevingstraject duurt zeven jaar, een parlementariër zit gemiddeld zes jaar, een minister drie jaar, en de technologie waar veel wetgeving voor bedoeld is verandert bijna dagelijks. Het is beter te streven naar, respectievelijk, minder wetgeving, kaderwetgeving, doelwetgeving en codes, die werken volgens het principe ‘pas toe of leg uit’. Dat zou meer recht doen aan de snelle ontwikkelingen en aan de creativiteit van iedereen buiten politiek en overheid. Eigenlijk zijn de encyclieken van de katholieke sociale leer perfecte richtlijnen, die enerzijds tijdloos, maar daardoor anderzijds enorm actueel zijn; goede alternatieven voor wetten. Deze ademen mee met de progressie van technologie en samenleving.
Voortdurend komt het terug in het boek: alles bekendmaken, maximale transparantie, is niet wenselijk en eigenlijk ook onmogelijk. Optimale transparantie is beter, maar – en daar geeft het boek geen antwoord op – dat is wel lastig, want de invulling van wat ‘optimaal’ is, is subjectief en multi-interpretabel en afhankelijk van de visie van de zittende macht. Direct hiermee samenhangend is de vraag wat niet bespreekbaar is en waarom niet. We hebben het dan over taboes. In Het geheim van de laatste staat kondigt Frissen aan dat hij over ‘het taboe’ zijn volgende boek wil schrijven. De politiek is nog niet van Frissen af, noch de samenleving.
Noot
- 1.Dat past bij mijn eerdere pleidooi om binnen het CDA de bloedgroepen juist meer onderscheidende ruimte te geven; zie: Frank van den Heuvel, ‘Geef bloedgroepen juist méér profiel, het CDA in elke regio een andere toon’, Het Financieele Dagblad, 27 oktober 2012.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.