Martin Heidegger (Meβkirch 1889-Freiburg im Breisgau 1976)
Samenvatting
In 1938 hield Martin Heidegger een voordracht onder de titel ‘Die Zeit des Weltbildes’.1 Het tijdperk waarin wij leven, de moderne tijd, zou zich kenmerken door het tot beeld worden van de wereld. Mag dit laatste een halve eeuw geleden nog wat vreemd geklonken hebben, nu de recente technische vinding van de smartphone door menigeen zelfs in de auto of op de fiets niet wordt opgeborgen, maar permanent in de aanslag gehouden, mag je deze titel gerust visionair noemen. De voordracht markeert een omslagpunt in Heideggers standpunt ten aanzien van het wereldverloop. Toen hij eind 1933 op verzoek het rectoraatschap op zich nam van de universiteit van Freiburg en de eerste nationaalsocialistische rector werd in Duitsland, koesterde hij de hoop dat de geestelijke erosie die hij in het universitaire onderwijs en onderzoek ervoer, zou kunnen worden gekeerd. In ‘Die Zeit des Weltbildes’ rekent hij vijf jaar later met deze illusie af.
Onderwerp van de voordracht is de vraag naar de aard van de moderne wetenschap. Bij wat ik zojuist ‘geestelijke erosie’ noemde, moeten we denken aan het wegvallen van een bindende factor in de wetenschap, haar uiteenvallen in specialismen en het ontbreken van een antwoord op de vraag naar het waartoe. In ‘Die Zeit des Weltbildes’ wordt duidelijk waarom de idee dat dit proces op korte termijn zou kunnen worden gekeerd, op een illusie berust. De moderne wetenschap vertoont wel degelijk een grote coherente kracht, die volgens Heidegger is gelegen in haar bedrijfsmatig karakter. Zorgvuldig licht hij dit toe aan de hand van kenmerken als planning, controle en kwantificering. De wetenschap krijgt het karakter van research (Forschung), zij organiseert zichzelf in instituten en programma’s, en wenst de titel ‘wetenschappelijk’ nog slechts te reserveren voor onderzoeksresultaten die strikt methodisch zijn verworven. Als Heidegger heel dit proces aanduidt als de verovering van de wereld als beeld, licht hij dit laatste aldus toe: ‘Het woord beeld betekent nu: het product (Gebild) van het voorstellend voortbrengen (vorstellendes Herstellen).’
‘Vorstellend’ is Heideggers woord voor wat wij ‘objectiverend’ zouden noemen. We moeten het hier letterlijk verstaan als ‘voor je stellend’, wat overigens niet per se ‘voor ogen stellend’ hoeft te betekenen; ook een snelheidsberekening stelt de snelheid van iets zo vast dat we die voor ons hebben en over de gegevens beschikken. De uitdrukking ‘tot beeld worden’ blijft daarbij onverminderd van kracht, als we maar denken aan onze intussen volstrekt onmisbaar geworden beeldschermen. Daarnaast duidt ‘product (…) van het voortbrengen’ niet alleen op het bedrijfsmatige karakter van de wetenschappen, maar allereerst op de enorme kracht die daar volgens Heidegger verantwoordelijk voor is: de techniek.
Bij ‘techniek’ moeten we niet zozeer aan de apparatuur denken, maar aan het wezen van de techniek, dat zich volgens Heidegger al aandient in de vroegmoderne fysica, in de aard van haar benadering van de natuur. Techniek is dus geen toegepaste wetenschap, geen instrument, zoals wij geneigd zijn te denken. Medio jaren dertig duidt hij dit wezen van de techniek als de grondtrek van het voorstellen en ter beschikking stellen. Als de meesten van ons tegenwoordig meerdere uren per dag doorbrengen voor hun beeldscherm, is dat mogelijk dankzij de computer. Maar die zou er niet zijn als deze ‘geest’ er niet op had aangedrongen. Naast ‘zum Bild werden’ of ‘vorstellendes Herstellen’ spreekt Heidegger ook kortweg van ‘Machenschaft’, de teneur van de maakbaarheid. In manuscripten uit de jaren dertig hanteert hij dit als titel voor het wezen van de moderne techniek. De term sluit aan bij de belangrijke ontdekking die hij al begin jaren twintig heeft gedaan, dat het Europese denken, in zijn oorsprong bij de Grieken, verregaand is bepaald door het paradigma van de ambachtelijke vervaardiging of de technische voortbrenging. Drie van de vijf voorbeelden uit Plato’s ideeënleer stammen uit deze sfeer. Aristoteles begreep het door de mens vervaardigde als gevormde stof, maar droeg dit concept over op heel het universum.
Niet alleen de Griekse filosofie begrijpt al wat is vanuit het paradigma van vervaardiging, ook het christendom beschouwt het universum als een schepping Gods. Wanneer de Europese mens ten slotte zelf de plaats in het centrum overneemt van God, die immers het product van zijn eigen fantasie zou zijn, ontstaat een productieve macht waar niets op aarde weerstand aan vermag te bieden. In een recent ‘strategisch document’ van mijn universiteit ging ik door voor ‘kenniswerker’ en ‘menselijk kapitaal’; ik zou opgaan in ‘kennisintensieve bedrijvigheid’ ten behoeve van de ‘kennissamenleving’. Een bericht uit dagblad Trouw van 27 augustus 2016: ‘China zal binnen tien jaar meer kennis produceren dan enige andere natie.’ Vanaf de zeventiende eeuw is de Europese cultuur op drift geraakt, een proces dat wij sinds enkele decennia globalisering noemen. Voor Heidegger is dit de teneur van de maakbaarheid die over de aardbol raast.
***
Eind jaren veertig verdiept Heidegger zijn bezinning op het wezen van de moderne techniek en brengt die onder in ‘Die Frage nach der Technik’.2 Meer dan twintig jaar gaf ik in Leiden een inleidend college cultuurfilosofie aan de hand van deze voordracht uit 1953. Een tekst van 32 pagina’s, toegelicht in een cursus van dertien of veertien bijeenkomsten, en niet één keer in al die jaren kreeg ik de tekst uit. Bovendien nam de actualiteit ervan, de indruk die zij maakte op studenten, toehoorders en mijzelf als docent, met het jaar toe.
In ‘Die Frage nach der Technik’ maakt de titel ‘Machenschaft’ voor het wezen van de techniek plaats voor een abstractere aanduiding: ‘Ge-stell’. Heidegger had ‘Machenschaft’ al nader bepaald als een ‘Vor-stellen’ en een ‘Her-stellen’, en geeft er nu de voorkeur aan dit ‘Stellen’ ook in de titel voor het wezen van de techniek op te nemen. Hij verstaat dit ‘Stellen’ als een ‘Herausfordern’: ‘uitdagen, opvorderen’. De natuur wordt uitgedaagd energie te leveren. Verwant is de wijze waarop wij ons woord ‘zetten’ verstaan in de uitdrukking ‘iets of iemand naar je hand zetten’. Het voorvoegsel ‘Ge-’ in de titel ‘Ge-stell’ heeft de zin van verzamelend, concentrerend, die ook in het Nederlands eigen is aan menig woord met dit voorvoegsel; denk aan ‘gebergte’, ‘gebeente’, ‘gesprek’. We kunnen ‘Ge-stell’ weergeven met ons ‘bestel’, het technologisch bestel, maar Heidegger zelf beluisterde er bovenal de tendens in die maakt dat wij tot in de kleinste gedragingen geconcentreerd raken op een bestellende, opvorderende houding. Een smartphone is een handig ding. Maar beseffen we ook wat dit handige met ons en de dingen doet? De titel ‘Ge-stell’ heeft op dit laatste betrekking: op de verborgen druk, de zwijgende roep die heerst in de techniek, om ons op een opvorderende wijze te verhouden.
Voor de dingen betekent dit, in Heideggers doordenking, dat al wat aan deze eis onderhevig raakt, wordt ‘bestellt’, om ‘auf der Stelle zur Stelle zu stehen’. Het wordt besteld, uitgedaagd, om terstond ter plekke ter beschikking te staan. Tijd (zur Stelle) en ruimte (auf der Stelle) worden overbrugd en tenietgedaan. De smartphone stelt stante pede informatie of amusement ter beschikking, en dat op elke plek die men maar wenst. De dingen komen daarmee in een bijzondere zijnsmodus, presenteren zich op een wijze die Heidegger tentatief aanduidt met het woord ‘Bestand’. Dat klinkt geforceerd, maar een spelen met woorden is het beslist niet. Want hoe duiden wijzelf de dingen aan? Nog steeds zoals we dit vanaf het begin van de moderne tijd doen: als een object, een voorwerp, een ‘Gegenstand’. Maar is een smartphone nog een object waar ik als subject over beschik?
Het staat mij ter beschikking, inderdaad, maar Heidegger tekent aan dat het bestelde goed beschouwd niet meer als een object tegenover ons staat, maar er slechts ‘staat’ om zef bestelbaar te zijn voor weer een verder bestellen. Vanuit het bestel gezien is het er noch voor zichzelf noch voor ons; het is er enkel om op zijn beurt weer iets anders te bestellen, weer iets anders op te vorderen. Zo bestelt de smartphone informatie of amusement die een aantal gebruikers aan zich moet binden, groot genoeg om reclames aan te trekken, die op de nieuwste producten attent maken – zoals een nog snellere en aantrekkelijkere smartphone. Alles rijgt zich aaneen en neemt ons daarin mee. Elke vorm van kennis heet tegenwoordig trouwens ‘informatie’ en wordt alleen nog gepruimd als er een ‘beleving’ bij wordt geleverd. Een groeiende onrust is het resultaat, waarbij weinig tot niets meer in zichzelf rust.
Heidegger onderscheidt ten aanzien van het opvorderende bestellen twee grondtrekken, die overeenstemmen met de leer van de cybernetica zoals Norbert Wiener die in de jaren vijftig zou ontwikkelen: sturing en controle. De banen waarin het opvorderen zich beweegt (productie, werking, marketing) worden gestuurd en het sturen op zijn beurt vraagt permanent om controle (beveiliging, rapportages, visitatie). Hoe zetten wij in de bio-industrie de natuur naar onze hand? Hoe vorderen wij het eindproduct op? Door het systeem van de spijsvertering, een sturingsmechanisme van de natuur zelf, onder controle te nemen. De vleesopbrengst is het grootst als overige functies, buiten die van de omzetting van voedsel in vlees, de spijsvertering, worden uitgeschakeld. Vandaar het fenomeen, tot voor kort, van kistkalveren. Heideggers benadering is niet ethisch, maar ontologisch. Als hij al de vinger heft, is dat alleen door na te gaan welke zijnswijze een zijnde toekomt dat op deze wijze wordt behandeld. Een kistkalf is geen dier meer, maar een spijsverteringsapparaat. De wereld die het bestel op deze wijze oplevert, noemt Heidegger een ‘Unwelt’.
In een recent boek over de verwantschap tussen Heideggers denken en het boeddhistische, opgedragen aan zijn grootvader, die de pogroms en de Shoah overleefde, schrijft de jonge Franse filosoof Fabrice Midal: ‘Indien vele dichters, zoals Cummings, Rainer Maria Rilke of ook Kafka het fenomeen van de onwereld hebben gezien, en dat tegen de prijs van een vergeefse strijd, is Heidegger de denker die het ons mogelijk maakt haar te doordenken. De onwereld is de toestand van het verdwijnen van de dingen als dingen, van de dieren als dieren en van de zijnden als zijnden. Geen ervan wordt uitgaande van het eigen zijn beschouwd, maar alleen met het oog op het potentieel dat er uit te halen valt.’3
***
Onverminderd blijft van kracht wat Martinus Nijhoff, in een lezing uit 1935, voor onze tijd als de bestemming van de dichtkunst zag: een ‘adempauze’ inlassen en ‘voor de menselijke ziel kwartier maken’ in de toekomst, nadat zij zich al te argeloos heeft uitgeleverd aan de techniek.4 Ook Heideggers denken staat in het teken van deze adempauze, van dit afstand nemen dat het ons mogelijk moet maken, zoals hij dit in de introductie van ‘Die Frage nach der Technik’ formuleert, om onszelf vrij tot de techniek te verhouden. Met heel zijn werk heeft hij een houding willen voorbereiden die hij vanaf medio jaren veertig, met een woord dat ooit werd gevormd door Meister Eckhart, ‘Gelassenheit’ noemt.
In de voordracht ‘Gelassenheit’ uit 1957 bepleit Heidegger een dubbele houding: een van gelatenheid ten overstaan van de technische dingen (we moeten ze zowel toelaten in ons leven als tegelijkertijd kunnen loslaten, en daarnaast een die hij de openheid voor het geheim noemt.5 Het laatste is voorwaarde voor het eerste. Fixaties loslaten kan pas als zich een bevrijdende ruimte eromheen heeft geopend. De techniek brengt alle dingen in ruimte en tijd nabij. Maar ervaren we nabijheid? Laat het opgevorderde ons niet leeg achter? In deze ervaring van het uitblijven echter ligt volgens Heidegger de kans op een ommekeer. Zij kan ons attent maken op het juist onontbeerlijke van ruimte en tijd, op het geheim dat iets, wat dan ook, zich pas in zijn eigen volle wezen geeft, als wij het niet ‘stellen’, maar ‘sein lassen’, als wij het de eigen tijd en ruimte, de eigen zeggingskracht laten.
Echte communicatie vraagt ook om deze voorwaarden. Gekluisterd aan de beeldschermen dreigen wij weg te glijden in de modus van niet alleen informatieverwerking en amusering, maar ook van een verhevigde stroom van communicatie. Als ergens het dubbelzinnige van de tijd van het wereldbeeld uit blijkt, dan is het uit de behoefte aan dit laatste. Wat verstond zowel Meister Eckhart als Kierkegaard onder het goede? Ruimte voor communicatie. Maar is dit ooit technisch op afroep bestelbaar?
De tijd van het wereldbeeld vraagt om een diepgaande wijsgerige bezinning op het wezen van de moderne techniek. Vanuit de oppositionele aard van het Europese denken vatten wij techniek op als ofwel een instrument ofwel een autonome macht. Wij bepalen het: er gebeurt niets wat wij niet willen; of het bepaalt ons: de techniek trekt zich zo weinig van ons aan dat onze vervanger al op de tekentafel ligt. Heideggers ‘Ge-stell’ onttrekt zich aan deze ingesleten tegenstelling en dit fatalistisch perspectief. ‘Ge-stell’ is de titel voor een roep of aanspraak waar wij als mens aan toebehoren; de aanspraak van het zijn, waarvan het geheim nog slechts in deze vorm – het zijnde als het bestelbare – tot ons komt. Het is een roep, niet de dwang van een noodlot. Je kunt er blind aan gehoorzamen en eraan geketend raken, maar je kunt er ook, tegen de druk in, naar proberen te luisteren, zo aandachtig dat je in het opvorderen het uitblijven en in het uitblijven de ultieme opdracht van het zijn laten leert beluisteren.
De Grieken hoorden dit laatste nog in hun begrip van technè als poièsis, waar ons woord ‘poëzie’ op teruggaat. Technè was de kunst van het tevoorschijn brengen, tot aanzijn laten komen. Techniek was nog één met kunst. Heidegger wijst er in ‘Die Frage nach der Technik’ dan ook op dat de benodigde herbezinning niet alleen een taak is van het denken. Alleen de kunst immers zal de techniek daadwerkelijk kunnen herinneren aan haar poëtische oorsprong. Maar is zij daartoe in staat? Voor Heidegger was dit minstens zo ongewis als voor ons. De ‘verwetenschappelijking’ van de universiteit, stelt hij in 1938 vast, tast de filosofie aan, kapselt haar in of schuift haar terzijde. Maar, vraagt hij zich eveneens af, treft de kunst niet een gelijksoortig lot in het kader van het ‘cultuurbedrijf’?
Noten
- 1.M. Heidegger, De tijd van het wereldbeeld (vertaald, ingeleid en van commentaar voorzien door prof. dr. H.M. Berghs). Tielt/Bussum: Lannoo, 1983.
- 2.M. Heidegger, De vraag naar de techniek (vertaling Mark Wildschut). Nijmegen: Vantilt, 2014. Gelijktijdig verscheen bij Vantilt mijn eigen boek Heideggers vraag naar de techniek. Een commentaar.
- 3.Fabrice Midal, Conférences de Tokyo. Martin Heidegger et la pensée bouddhique. Parijs: >Les Editions du Cerf, 2012.
- 4.M. Nijhoff, Verzameld Werk 11. Amsterdam: Bert Bakker, 1982, p. 1162.
- 5.M. Heidegger, Gelatenheid (vertaald, ingeleid en van commentaar voorzien door dr. Etienne van Doosselaere). Tielt/Amsterdam: Lannoo, 1979.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.