De horizon van horizontalisering
Samenvatting
We ‘kantelen’, zegt men. Ouderwetse hiërarchieën kunnen niet langer geloofwaardig functioneren in een netwerksamenleving waarin het lokale en het globale met elkaar verweven zijn. Maar zoveel nieuws is er niet onder de zon. De omslag naar een meer horizontale wereld, waarin coöperatieve waarden steeds bepalender worden, is een megatrend waarmee we als mensheid al millennia aan het oefenen zijn en waarvan de joods-christelijke traditie een centrale aanjager is. Met name in het Westen heeft dit tot markante sociale veranderingen geleid. Het perspectief op een horizontaliserende wereld is geen aansporing tot goedkoop optimisme, wel een voortdurende bron van hoop.
IEDER MENS LEEFT ALTIJD IN HET HEDEN, op de grens van een inmiddels voorbij en dus gestold verleden en een nog niet aanwezige en daarom vloeibare, onvoorspelbare toekomst. Gedurende een groot deel van de geschiedenis van de mensheid ondergaat men de overgang van verleden naar toekomst, het heden dus, vanuit een soort continuïteitspostulaat: er is niets nieuws onder de zon, morgen zal ongeveer wel zijn als gisteren. We kabbelen voort, richtingloos dobberend op de golven van de tijd, een eeuwige wederkeer van opgang, blinken en verzinken.
In de joods-christelijke traditie, het Bijbelse denken, wordt dit cyclische denken doorbroken. Stel nu eens dat morgen anders is dan gisteren. Stel nu eens dat we uit een land van onderdrukking en hiërarchie op weg kunnen naar een land van vrijheid en gelijkheid! Stel dat Exodus mogelijk is. De tijd wordt ineens een landschap waar we doorheen reizen, op weg naar een punt Omega, een stip op de horizon.1
Dit nieuwe tijdsbesef is een immense omwenteling in de geschiedenis van de mensheid, for better and worse. For better: het besef geeft inspiratie om de status quo te doorbreken. For worse: voortdurend denken mensen dat net bij hen de volgende fase van de wereldgeschiedenis begint, waardoor ze denken dat ze zich niets meer aan hoeven te trekken van het verleden. Met name bij ons westerlingen, gestempeld door het christendom, schiet daarom voortdurend een soort ‘scharnierbewustzijn’ in de benen, een besef dat exact nu, op het moment dat wij leven, heel toevallig een kanteling van de wereldgeschiedenis gaat plaatsvinden. Een soort ‘actualiteitsnarcisme’ kan dan makkelijk voet aan de grond krijgen.
Dit is minder onschuldig dan het lijkt. Immers, de verborgen implicatie ervan is ‘Gooi alle oude kennis maar overboord’ en ‘Alles van gisteren is waardeloos’. De ‘Nieuwe Tijd’ komt nu vanzelf, als een autonoom proces, wereldhistorisch, universeel-geglobaliseerd zelfs. Zo dacht men er ten tijde van de verlichting graag over. En zo strompelen we van revolutie naar revolutie, steeds radicaler, steeds utopischer, steeds teleurstellender, van de ene vernieuwing naar de andere (en weer terug). Door onze ruige omgang met het verleden leven we in het heden als mensen aan wie, aldus de Franse dichter René Char, ‘een erfenis nagelaten is zonder testament’.2
In dit essay ga ik ervan uit dat er wel degelijk nieuwe ontwikkelingen in de geschiedenis zijn, maar dat we ons daardoor het hoofd niet op hol moeten laten brengen. Veel blijft hetzelfde, en daarom kunnen we, juist voor het in goede banen leiden van veranderingen, veel leren van oude denkers, van generaties voor ons, van filosofie en religie, ook al zijn die soms duizenden jaren oud. Plato, Aristoteles, Confucius, Mozes, Jezus, Paulus, Augustinus – laten we hen uitnodigen met ons mee te reizen door de tijd en ons niet hoogmoedig boven hen verheffen. Zij hadden niet ons technisch niveau (ze overleefden zelfs zonder iPad!), maar hun inzicht in de menselijke ziel is wellicht dieper dan ons huidige zelfinzicht. Terwijl zelfinzicht essentieel is om goed door de tijd heen te kunnen manoeuvreren: het modderen in de concrete lokale contexten waarin zelfs grote historische veranderingen steeds opnieuw, met ‘bloed, zweet en tranen’ concreet belichaamd moeten worden.
Om een betere balans tussen verleden, heden en toekomst te vinden dan revolutionair omslagbesef, zal ik liever spreken van ‘megatrends’: belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis die misschien wel duizenden jaren in beslag nemen, die moeilijk en altijd omstreden zijn, en die zich toch, dwars door alles heen, lijken door te zetten. Omdat megatrends zulke moeilijke opgaves voor mensen met zich meebrengen, zullen we alle zeilen moeten bijzetten en ons eerder opgedane ervaringen ‘ter lering ende vermaak’ moeten herinneren. Om enkele belangrijke megatrends te ontwaren, gaan we eerst terug in de tijd, naar enkele oude denkers.
Twee megatrends: van heroïsche naar coöperatieve waarden, en van een verticale naar een horizontale wereld
Schrik niet: bij het leren van oudere denkers gaan we ver terug en wel naar kerkvader Augustinus, die leefde van 354 tot 430. Hij dacht dat de toekomst niet veel bijzonders zou brengen. Het belangrijkste was al gebeurd: God was met de komst van Christus mens geworden. Vanaf nu zou de aarde slechts verouderen. Maar die tijd is niet neutraal: zolang mensen in de tijd zijn, staan ze voor de keuze hoe ze hun leven inrichten. Ze kunnen leven in het teken van ofwel liefde ofwel zelfzucht. De liefde was voor Augustinus verbonden met God en de naaste (amor Dei et proximi), de zelfzucht omschreef hij als liefde tot jezelf (amor sui). De liefde was grondleggend voor wat hij de ‘stad van God’ (civitas Dei) noemde, de zelfzucht voor de ‘aardse stad’ (civitas terrena). In de aardse tijd kan de stad van God nooit gerealiseerd worden, maar soms gaat het beter dan anders. Er zijn donkere tijden waarin mensen puur vanuit eigenliefde en eigenbelang denken en doen; deze tijden herleven steeds. Ook zijn er lichtere tijden waarin mensen zich realiseren dat liefde een veel creatievere en levenskrachtigere impuls is dan zelfzucht, dat gedeelde vreugde beter is dan haat, dat vrede beter is dan geweld. Deze lichte tijden zijn volgens Augustinus wel uitzonderlijk. Maar desalniettemin: als eerste geeft hij aan dat het fundamenteelste in de geschiedenis niet het vermogen tot onderdrukking en hiërarchie is, maar het vermogen tot liefde, tot inzet voor anderen. En hoe we ook ons best doen, sinds Augustinus lukt het ons niet meer goed om ons van dat besef los te maken. De kern van goed samenleven is de gerichtheid op gezamenlijkheid, op onderlinge zorg.
Zeven eeuwen later formuleerde de Italiaanse monnik Joachim van Fiore (1135-1202) een tweede megatrend. Voor hem verliep de geschiedenis in drie fasen: op het hiërarchische, patriarchale tijdperk van de Vader volgde het tijdperk van de Zoon, met de kerk als nog steeds hiërarchisch instituut, maar wel met de boodschap van gelijkwaardigheid van alle mensen, want allen zijn door God geschapen en geliefd. Vanwege deze boodschap zal volgens Joachim daarom een derde tijdperk volgen: dat van de Geest. Alle hiërarchie zal beëindigd zijn en mensen zullen als broeders en zusters samenleven. De kloosters, waarin mensen als broeders en zusters samenleven, als gelijken, in onderlinge zorg en coöperatie, zijn hiervan de eerste belichaming. Joachim zag dus een overgang van hiërarchie naar gelijkheid, van instituties naar gemeenschappen, van uiterlijk geregelde verhoudingen naar broeder- en zusterschap, van dominantie naar vrede. Joachim ontspoorde enigszins in al te opgeblazen verwachtingen, en enkele van zijn inzichten werden na zijn dood als ketters veroordeeld. Maar onmiskenbaar was hij iets op het spoor.
Andere denkers hebben vergelijkbare structuren in de wereldgeschiedenis gezien. De Duitse filosoof Hegel sprak van een ‘vooruitgang in het vrijheidsbewustzijn’. De Franse socioloog Tocqueville sprak zelfs van een ‘door de Voorzienigheid gegeven feit’, een onomkeerbare mentale en sociale revolutie in de geschiedenis, doelend op de overgang van een aristocratische samenleving naar een democratische samenleving.
Hedendaagse auteurs die een soortgelijke ontwikkeling beschrijven, zijn bijvoorbeeld Steven Pinker, die in The better angels of our nature (2011) de geschiedenis van de mensheid beschrijft als een ontwikkeling naar geleidelijk toenemende vreedzaamheid; Jeremy Rifkin, die de komst van een empathic civilization signaleert, zoals beschreven in zijn gelijknamige boek (2009); en Hans Achterhuis en Nico Koning, die in het boek De kunst van het vreedzaam vechten (2014) stellen dat we geleidelijk fysiek geweld inwisselen voor non-fysieke competitie in onder andere economie en sport.
Megatrends zijn echter nooit een automatisme en ze sluiten grote morele catastrofes nooit uit (de twintigste eeuw was er vol van!). We experimenteren in het Westen al zo’n duizend jaar met ‘agapeïsering’ en horizontalisering. Vanuit de alternatieve paradigma’s lijken deze trends onmogelijk, maar vreemd genoeg is het tegendeel het geval: horizontale samenlevingen (ook samenlevingen in het klein, zoals bedrijven) blijken succesvoller te zijn dan verticale samenlevingen in termen van economische ontwikkeling, geluksbeleving en probleemoplossend vermogen. Horizontale samenlevingen boren creativiteit en potentieel aan. Verticale regimes met ijzeren controle raken verstard.
Maar horizontaliteit en coöperativiteit gaan niet vanzelf: er moet mee geoefend worden en ze moeten ook institutioneel vorm krijgen, willen ze echt in de samenleving beklijven. Drie centrale maatschappelijke domeinen zijn (aanvankelijk in het Westen, geleidelijk aan wellicht ook wereldwijd), elk op hun eigen wijze, belichamingen van de aangeduide megatrends: civil society, rechtsstaat en economie.
Drie concrete belichamingen van de megatrends: civil society, rechtsstaat en economie
Een eerste belichaming van de megatrends is wat we vandaag ‘civil society’ noemen: non-gouvernementele en non-profitinitiatieven, van oudsher een platform voor grote sociale creativiteit. In de middeleeuwen kreeg dit aanvankelijk de vorm van kerkgemeenschappen en later van kloosters. Daarna volgden de ‘stadsverenigingen’: de middeleeuwse steden, waarbinnen ook weer allerlei verenigingen opgericht werden, bijvoorbeeld gilden, opvanghuizen en gezelligheidsverbanden. De Utrechtse historica Tine de Moor spreekt in dit verband van de homo cooperans. Na deze eerste golf van civilsocietyactiviteiten is een tweede golf te zien in de negentiende eeuw. In allerlei landen was, vooral als gevolg van de industriële revolutie, begeleid door hard liberaal laissez-fairedenken, een erbarmelijke sociale situatie ontstaan. Allerlei organisaties werden opgericht – vaak vanuit een expliciet christelijke inspiratie – om hulp te bieden in zorg, in huisvesting, in onderwijs, in opvang en in huishouden. Een derde golf tekent zich af in de tweede helft van de twintigste eeuw: allerlei internationaal gerichte organisaties (mensenrechten, milieu, ontwikkeling, vrede) maken een spectaculaire groei door en ontwikkelen zich door ‘soft power’ tot een machtsfactor van betekenis, zowel politiek als ook steeds meer economisch.
We lijken nu op de drempel te staan van een vierde golf – eigenlijk een herleving van de eerste lokale civilsocietybeweging. Burgers lijken zich in de overgang naar een participatiesamenleving te realiseren dat ze, ondanks een geglobaliseerde wereld, toch ergens wonen, ergens gelokaliseerd zijn (zoals in mijn concept van megatrends ook al opgesloten zit). Of het nu gaat om voedsel (de zogenoemde streekproducten), of om zorg, of om energieopwekking, of om sociale contacten: er lijken inmiddels op allerlei plaatsen nieuwe coöperatieve structuren in oprichting: zorg-, energie- en netwerkcoöperaties (zoals ‘stadsdorpen’). Daarnaast lijkt zich in de civil society een de-institutionalisering te voltrekken. Sociologen spreken van een ‘netwerksamenleving’ (Castells) of van een ‘improvisatiesamenleving’ waarin mensen en organisaties zonder duidelijk leiderschap in voortdurende onderlinge afstemming tot cocreatie komen (Hans Boutellier) in ‘crafting communities’ (Willem Trommel).
Misschien wel juist vanwege de civilsocietyachtergrond is de westerse geschiedenis er ook een van politieke revoluties geworden: Nederland eerst (1568), daarna de Engelse Glorious Revolution (1688), de Amerikaanse onafhankelijkheid (1776) en de Franse Revolutie (1789), en een volgende golf in 1848, resulterend in staten die de vrijheid en gelijkheid van alle burgers voor de wet garanderen: rechtsstaten. In de twintigste eeuw is democratisering zelfs een wereldwijd fenomeen geworden, met vallen en opstaan, van Berlijn en Manilla (1989) tot aan de recente Arabische Lente. De juridische vastlegging hiervan is uiteraard de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948. Emancipatiegolven van nieuwe groepen volgen elkaar op: arbeiders, vrouwen, homo’s, gekleurden, zuidelijke landen – een sterke indicatie van de horizontalisering. Tegelijk is duidelijk dat de universele rechten alleen maar lokaal echt gestalte kunnen krijgen. Internationale verdragen, zelfs een prachtige nationale constitutie bannen discriminatie niet uit. Het concrete voegt zich niet makkelijk in het abstracte, het particuliere niet in het universele, het lokale niet in het globale. Daarom moet er in heel veel verschillende contexten steeds weer strijd geleverd worden om de horizontalisering gestalte te geven.
De moderne markteconomie is een andere belangrijke stap in de horizontalisering van menselijke verhoudingen. In de achttiende eeuw sprak men van doux commerce: waar men handel drijft, voert men in elk geval geen oorlog (later een basisgedachte achter de Europese Unie). Centraal staat hier de arbeidsdeling in bedrijven en de uitwisseling van arbeidsresultaten van en tussen vrije en gelijke mensen. Sinds de kredietcrisis van 2008 is een nieuwe zoektocht gaande naar de intrinsieke morele bepaaldheid van de economie. Oud-staatssecretaris Willem Vermeend noemde dat de overgang van een ‘ik-economie’ naar een ‘wij-economie’: de economie komt meer en meer in het teken te staan van de cocreatie en coöperatie.
In alle drie de domeinen zijn voortdurend sterke tegenkrachten waar te nemen. Civilsocietyorganisaties kunnen heel makkelijk een platform voor ‘gedeelde zelfzucht’ zijn (denk aan NIMBY, ‘not in my back yard’). Ook de agapeïsche horizontalisering van de politiek wordt, zoals Tocqueville al constateerde in 1835, steeds bedreigd door half- of geheel despotische regenteske structuren die hiërarchisch willen bepalen wat wel en niet goed voor ons is. Verzorgingsstaten kunnen tot betuttelende molochen worden die er in naam voor burgers zijn, maar ondertussen de eigen procedures tot hoogste doel verheffen. In de economie stuiten we voortdurend op allerlei vormen van zelfzucht, zozeer zelfs dat economie vaak in deze termen gedefinieerd wordt (de homo economicus).
Omgaan met onszelf: Responsivity en responsibility
Horizontalisering vergt voor mensen het ontwikkelen van een basishouding die kan worden getypeerd als verantwoordelijkheid in tweeërlei zin, namelijk, in het Engels, responsivity en responsibility.
Onder ‘responsivity’ versta ik de omgang met jezelf, de zelfkennis, als basis voor de omgang met anderen, een voorbereiding op de horizontale coöperatie. Wat zijn mijn drijfveren? Waarvan krijg ik energie? Wat maakt mij boos? Ook in heel kritische zin: welke duistere krachten huizen in mij die coöperatieve relaties met anderen kunnen verstoren? Juist hier kunnen oude filosofische, religieuze en artistieke bronnen van onvervangbaar belang zijn. Responsiviteit vooronderstelt dat ik mij mentaal wapen tegen uiteenlopende verleidingen als jaloezie, wraakzucht, bitterheid, narcisme, zelfvernedering en minderwaardigheid. Responsiviteit betekent dat men zich mentaal voorbereidt op zowel (horizontaal) leiderschap als op het accepteren van leiderschap, dus op zelf leiden én op geleid worden.
Onder ‘responsibility’ versta ik niet het in jezelf kijken, maar juist het om je heen kijken. Waar liggen kansen voor nieuwe vreugde die met anderen tot stand gebracht kan worden? Waar en door wie wordt op mij een beroep gedaan om vreugdestichtend present te zijn, hetzij in een profit-, hetzij in een non-profitcontext? Verantwoordelijkheid wordt niet gedefinieerd door een vaste rol met dito rolomschrijving. Het gaat om een sensitiviteit voor zowel het ontbreken van vreugde als voor de kansen om deze te scheppen. Dat vooronderstelt dat je je afstemt op de golflengtes van anderen, je kunt verplaatsen in hun positie (wat Adam Smith ooit sympathy noemde). Kortom: verantwoordelijkheid in deze zin is de aanjager van cocreativiteit.
Opvallend is dat zowel responsivity als responsibility sterk lokaal, concreet gebonden is. Ze hebben alles te maken met het inspelen op concrete uitdagingen.
Concluderend: De horizontale wereld is nooit af
De megatrends in de geschiedenis van de mensheid lijken duidelijk: we lijken op weg te zijn naar een hoe langer hoe meer horizontale wereld waarin agapeïsche of coöperatieve waarden hoe langer hoe bepalender worden.
Tegelijk zijn er voortdurend kortetermijnverstoringen en barrières. Deze kunnen soms extreem gewelddadig zijn. Maar zelfs bijvoorbeeld de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zijn uiteindelijk niet in staat geweest de ontwikkeling van de beide megatrends te doorbreken. Kortom: we doen er goed aan ons voor te bereiden op een horizontaliserende wereld (Joachim). Vanzelf zal dat niet gaan. Onze eigen keuzes, tussen zelfzucht en coöperativiteit, zijn essentieel voor de kwaliteit van de verdere ontwikkeling van de genoemde megatrends (Augustinus). De geschetste megatrends zijn hierbij geen aansporing tot goedkoop optimisme, wel een voortdurende bron van hoop.
Noten
- 1.Dit artikel is een verkorte en bewerkte versie van: Govert Buijs, ‘De wereld én Nederland in 2033. De horizon van horizontalisering’, in: Eppy Boschma en David de Nood (red.), Het jaar 2033. Bilderbergconferentie 2015. Den Haag: VNO-NCW, 2015, pp. 49-58.
- 2.Geciteerd in het voorwoord van Hannah Arendts Between past and future. Eight exercises in political thought (New York: Penguin, 2006 [1961]).
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.