Een christendemocratische agenda bij glokalisering
Samenvatting
De natiestaat wordt relatief steeds minder belangrijk. Bij de grote opgaven van deze tijd krijgen lokale en regionale overheden enerzijds en supranationale instellingen anderzijds steeds meer zeggenschap. Glokalisering past goed bij christendemocratische noties als subsidiariteit, menselijke maat en bestuurlijke nabijheid. Daarmee is deze beweging niet alleen hosanna: ze levert namelijk ook nieuwe dilemma’s en vragen op. Om goed te kunnen inspelen op glokalisering zijn versterking van de regionale democratie en bezinning op een nieuwe rol voor de nationale politiek nodig. Het CDA zou zijn werkwijze en organisatie beter kunnen afstemmen op de nieuwe geglokaliseerde werkelijkheid.
DE ERNST, DE URGENTIE EN DE COMPLEXITEIT van de vraagstukken die de toestroom van vluchtelingen naar Europa veroorzaakt, kunnen ons het zicht ontnemen op een andere ingrijpende ontwikkeling: de teloorgang van de natiestaat, en de toenemende relevantie van enerzijds het lokale en de regio en anderzijds het internationale niveau voor het aanpakken van de grote opgaven van deze tijd. Het vluchtelingenvraagstuk heeft deze al langer lopende ontwikkeling niet veroorzaakt, maar maakt deze wel pregnant zichtbaar.
Laten we bijvoorbeeld de laatste algemene politieke beschouwingen in herinnering roepen, van september 2015. De fractievoorzitters in de Tweede Kamer bakkeleiden over de vraag of Nederland de door de Europese Commissie gevraagde 2047 vluchtelingen wilde opnemen in het kader van een herverdeling over de EU-lidstaten (let vooral op het precieze aantal, waarin de illusie ligt besloten dat beleidsmakers exact kunnen bepalen om hoeveel mensen het gaat), terwijl burgemeesters dag en nacht bezig waren noodopvang te regelen voor een veelvoud van die tweeduizend. De kloof tussen het Binnenhof en de harde realiteit in de dorpen en steden werd daarmee opeens heel manifest.
Het vraagstuk van de vluchtelingen laat ook op een andere manier zien hoe de positie van de natiestaat wordt uitgehold. Het zijn gemeenten en regio’s in heel Europa die het eerste antwoord moeten vinden op de enorme toeloop van ontheemde mensen. Zij moeten noodopvang organiseren en daarna komt al snel de opdracht bovendrijven om voor deze mensen in de vorm van werk of een opleiding een perspectief voor de toekomst te bieden. De dieper liggende oorzaken van het op grote schaal op drift raken van mensen kunnen evenwel alleen op globaal niveau worden aangepakt. Politici die volhouden dat een nationale aanpak met het sluiten van de eigen grenzen afdoende is, houden ons ongegeneerd voor de gek. Alleen wereldwijde samenwerking en afspraken kunnen het zaadje planten voor een duurzame oplossing.
Het voorbeeld van het vluchtelingenvraagstuk kan zonder problemen worden ingeruild voor iedere andere opgave van enige betekenis. De eerste effecten van de schaarste in energie, water en voedsel slaan eerst en vooral neer op lokaal niveau, terwijl daadwerkelijke oplossingen alleen op wereldwijde schaal tot een langetermijneffect kunnen leiden. De klimaatverandering stelt gemeenten voor de vraag of hun riolering is berekend op een langdurige neerslag en of zij daarmee dus de veiligheid van hun bewoners voldoende kunnen garanderen. We kunnen echter alleen op basis van globale samenwerking en afspraken de oorzaken van die klimaatverandering bij de wortel aanpakken.
Horizontalisering van de Samenleving
Wat heeft deze vanuit het gezichtspunt van de natiestaat middelpuntvliedende krachten in gang gezet? Volgens de Venezolaanse denker en oudminister Moisés Naím is er sprake van een dieper liggende ontwikkeling die niet alleen de positie van landen verzwakt, maar die macht als concept ondermijnt. In zijn Het einde van de macht stelt Naím vast dat omvang en schaal van een land of organisatie geen noodzakelijke voorwaarden meer zijn om macht te verwerven. Compacte en flexibele organisaties kunnen niet zozeer de macht overnemen, maar zijn wel in staat gebleken om hun grote tegenspelers met succes uit te dagen. De voorbeelden die hij in zijn boek aandraagt zijn legio: grote banken die concurrentie ondervinden van slimme en compacte internetbedrijfjes, energiereuzen die een antwoord moeten vinden op de opkomst van kleine regionale energie-initiatieven van mensen die zelf hun energie opwekken, of grote landen met imposante legers die er niet in slagen kleinschalig opererende terroristische netwerken definitief te verslaan. En niet in de laatste plaats: hoofdsteden die invloed moeten afstaan aan het lokaal bestuur.1
Naím betoogt dat uiteindelijk drie bewegingen de oude machtsbarrières hebben geslecht: de meer-, de mobiliteits- en de mentaliteitsrevolutie. Er zijn in de eerste plaats meer mensen die daarmee moeilijker onder controle zijn te houden via oude machtsstructuren. Wij zijn bovendien veel mobieler geworden, waardoor we niet meer passief toekijken wat ons overkomt. En met alle informatietechnologie is het eenvoudig uit te vinden waar op de wereld het beter toeven is en hoe we daar moeten komen. Bovendien kunnen mensen elkaar via sociale media vinden en mobiliseren rond een thema of doel. Ten slotte is onze mentaliteit veranderd. We nemen niets meer voor zoete koek aan: religies, politici, bedrijven, maar ook de wetenschap hebben hun vanzelfsprekende gezag verloren.
In een studie naar het legitimiteitsverlies van de (nationale) politiek sprak de Raad voor het openbaar bestuur al eerder van de kloof tussen de gehorizontaliseerde samenleving en de verticale politieke instituties: ‘Politiek en bestuur opereren als ware de samenleving nog opgebouwd in verticale, hiërarchische verhoudingen. Mensen, bedrijven, maatschappelijke organisaties maar ook het openbaar bestuur bevinden zich inmiddels in horizontale netwerken. Daarin zijn de politiek en de overheid niet meer de belangrijkste, maar één van de belangrijke spelers.’2
Die analyse sluit aan bij het betoog van de Vlaamse psychoanalyticus en publicist Paul Verhaeghe in zijn recente boek met de veelzeggende titel Autoriteit. Daarin werkt hij de stelling uit dat oude vormen van autoriteit die gebaseerd zijn op iemands hiërarchische (lees: verticale) positie als ouder, leraar of politicus, niet meer werken. Verhaeghe zoekt een nieuwe grondslag voor autoriteit in horizontale verhoudingen. Niet langer moeten gezagsverhoudingen in onze samenleving teruggaan op een beperkt aantal personen of instituties; we dienen autoriteit nu met elkaar vorm te geven.
Daarvoor zijn dus vooral dialoog, afstemming en overleg belangrijk. Met elkaar moeten we de kaders en regels bepalen, en ook de handhaving van die normen kan horizontaal via sociale controle geschieden.3
De verzorgingsstad: Solidariteit en identiteit
Naím, Verhaeghe en de Raad voor het openbaar bestuur (en in deze CDV-uitgave Buijs vanuit een breed historisch en religieus perspectief) houden geen normatief pleidooi voor horizontale verhoudingen, maar beschrijven empirisch hoe zij de verhoudingen zien wijzigen. Het verklaart ook de terreinwinst van het lokaal bestuur: het opereren in en aansluiting krijgen met horizontale netwerken is voor een lokale overheid immers veel eenvoudiger dan voor een nationale overheid.4
Als wij met de bril van deze ontwikkeling kijken naar wat zich in de samenleving afspeelt, worden we de nieuwe verhoudingen gewaar: de opmars van kleinschalige, lokale energiecoöperaties waarbinnen mensen hun eigen (schone) energie gaan opwekken, de enorme populariteit van (vaak biologische) streekproducten in zowel restaurants als ook voor particulier gebruik, die dan vaak via abonnementen aan de man en vrouw worden gebracht, broodfondsen van kleine zelfstandigen die voor elkaar instaan bij ziekte of anderszins gebrek aan inkomsten, en de teloorgang van grootschalige en commerciële thuiszorgbedrijven versus de opkomst van de horizontaal georganiseerde buurtzorg, waarin de professionals en cliënten samen meer zeggenschap hebben. En wetenschappelijk onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat economische hotspots zich niet rond zogenoemde topsectoren organiseren, maar op regionale knooppunten waar ondernemers, kennisinstellingen en overheden met elkaar samenwerken.5
Zo beschouwd is de al meer dan een decennium geleden ingezette trend van decentralisering van overheidstaken naar het lokaal en regionaal bestuur niets anders dan slim beleid dat aansluit bij een maatschappelijke beweging. We kunnen stellen dat eerdere pogingen om zorg en solidariteit op nationaal niveau te organiseren aan het einde van de vorige eeuw duidelijk op hun grenzen zijn gestuit. De grote collectieve arrangementen werden onbeheersbaar en daarmee onbetaalbaar. Het werd onduidelijk met wie we solidair waren en aan wie we zorg moesten verlenen. We raakten onszelf kwijt in de grootschaligheid en zijn op zoek gegaan naar de menselijke maat en nabijheid. Het tweede kabinet-Rutte poogde deze beweging te vangen in een beschrijving van de verschuiving van verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving. Die laatste term kon echter op een wantrouwende ontvangst rekenen, omdat niet ten onrechte werd gevreesd dat onder deze noemer bezuinigingen en versoberingen werden verkocht.
Het concept van de zogenoemde ‘verzorgingsstad’, gemunt door SCP-voorman Kim Putters, is daarom een interessante poging om tot een meer gedragen alternatief te komen.6 Het idee van de verzorgingsstad sluit ook aan bij een andere functie die de stad of de regio vervult, namelijk het verschaffen van identiteit. We mogen de stad, de regio of een natiestaat nimmer verengen tot een bestuurlijk-organisatorische entiteit; ze zijn ook de drager van een identiteit. We voelen ons Fries, Tukker of Amsterdammer. Zeker in een situatie waarin ieders leefwereld groter en onoverzichtelijker wordt en daarbij de onderlinge interdependenties complexer, is de menselijke behoefte aan overzicht en nabijheid een logisch gevolg. ‘Juist in een grote wereld hebben mensen behoefte aan overzicht en menselijke maat waar mensen kunnen omzien naar elkaar’, constateerde het Strategisch Beraad in 2012 al.7 De voortschrijdende globalisering gaat daarmee hand in hand met lokalisering, en die combinatie is inmiddels erkend als ‘glokalisering’.8
Christendemocratische agenda
Glokalisering past goed bij christendemocratische noties als subsidiariteit, menselijke maat en bestuurlijke nabijheid. Daarmee is deze beweging niet alleen hosanna: ze levert namelijk ook nieuwe dilemma’s op.9 In de eerste plaats roept ze de vraag op of politiek en bestuur op lokaal, nationaal en mondiaal niveau voldoende zijn ingericht en toegerust om de beweging van glokalisering te ondersteunen. Verder moeten we nagaan in hoeverre de regio een alternatieve identiteitsdrager kan zijn voor de natiestaat. Ten slotte is de vraag relevant in hoeverre de werkwijze en de organisatie van het CDA als vereniging en politieke partij zijn afgestemd op een glokaliserende wereld.
Versterking van de regionale democratie10
De term ‘regio’ beoogt een neutrale aanduiding te zijn van een hybride verschijningsvorm. Als de regio verantwoordelijk is voor belangwekkende opgaven rond de inrichting van de verzorgingsstad, dan moeten steden en regio’s een voldragen democratie hebben. Een sterke regionale democratie leent zich bovendien bij uitstek voor vernieuwende, horizontale democratievormen waaraan mensen interactief kunnen meedoen als aanvulling op onze representatieve democratie.11
We moeten echter constateren dat van een volwaardige regionale democratie geen sprake is.12 Er zijn verschillende knelpunten. In de eerste plaats valt in veel gevallen de bestuurlijke schaal niet samen met de regio die voor de meeste opgaven aan de lat staat. Daarnaast kunnen we met rede de vraag stellen of alle gemeenten draagkracht en professionaliteit kunnen organiseren die gelijke tred houden met hun toegenomen relevantie. Gemeenten hebben hun nieuwe taken daarom op regionaal niveau belegd binnen intergemeentelijke samenwerkingsverbanden om op die manier enerzijds meer bestuurskracht te genereren en anderzijds een bestuurlijke schaal te creëren die wel zo veel mogelijk samenvalt met de geografische schaal. Die samenwerkingsconstructies blinken doorgaans niet uit in transparantie, en het blijkt voor gemeenteraden een crime om zicht te houden op de prestaties van deze verbanden, laat staan dat ze vooroplopen in het betrekken van bewoners via participatieve democratievormen die aansluiten bij de elders in dit nummer beschreven horizontalisering van de samenleving.13
Daarnaast kunnen we vaststellen dat de politieke bewegingsruimte van gemeenteraden gering is. De nieuwe taken in het sociale domein die het rijk op het bord van het lokale bestuur heeft neergelegd, hebben nauwelijks nieuwe vrije beleidsruimte voor gemeenten opgeleverd, omdat de decentralisaties gepaard zijn gegaan met strakke (financiële) kaders. Het wil daarbij niet helpen dat Nederlandse gemeenten slechts geringe mogelijkheden hebben om zelf hun inkomsten te sturen. Het leeuwendeel is afkomstig vanuit het gemeentefonds, waarin het rijk jaarlijks een bepaald percentage van de rijksbegroting doneert volgens de systematiek dat gemeenten en rijk in gelijke mate de trap op en de trap af gaan, wat wil zeggen dat wanneer het rijk zichzelf bezuinigingen oplegt, die onmiddellijk ook worden doorberekend aan de gemeenten. Bij een volwassen regionale democratie hoort een aanzienlijk eigen belastinggebied, waarbij politiek en bestuur van de regio met de bewoners in conclaaf kunnen over de hoogte van de regionale belasting en de inzet ervan.
Een democratie kan alleen floreren als tegelijk ook sprake is van een politieke gemeenschap en een publieke ruimte waarbinnen het maatschappelijk debat plaatsvindt over de opgaven waarvoor steden en regio’s staan. Ook daar is in veel gevallen nog geen sprake van. Dat hangt in sterke mate samen met de kaalslag onder lokale en regionale media. Lokale kranten hebben en masse het loodje gelegd of moesten fuseren, of de dorps- en stadsredacteur zijn wegbezuinigd. Nu moeten regiojournalisten meerdere gemeenten tegelijk bedienen, waarbij het volgen van de lokale politiek niet de hoogste prioriteit heeft. Menig gemeenteraad vergadert week in, week uit zonder dat er ook maar één journalist daarin interesse toont. De lokale omroepen vormen wat dat betreft nauwelijks een alternatief, omdat de meeste daarvan door vrijwilligers draaiende worden gehouden. Een sterke regionale democratie kan echter niet zonder zichtbaar aanwezige en kritische media die het publieke debat aanjagen en ondersteunen. Het argument dat hier geen politieke taak ligt, snijdt weinig hout, omdat op rijksniveau de politiek voor zichzelf ook de taak ziet weggelegd om een sterke en pluriforme publieke omroep in stand te houden.
Het CDA moet de regionale democratie hoog op zijn politieke agenda zetten. Daarbij dient het allereerst zijn aversie tegen structuurdiscussies terzijde te schuiven. Het kan niet zo zijn dat de partij zich een sterke voorstander van een taakverzwaring van het regionale bestuur toont, maar ondertussen niet wil nadenken over hoe die adequaat door datzelfde bestuur moet worden opgepakt.14 Een sterk regionaal bestuur kan daadwerkelijk invulling geven aan de christendemocratische notie van subsidiariteit. Een integratie van gemeenten en provincies tot enkele tientallen steden en regiogemeenten lijkt de moeite van het bestuderen waard. Een aanzienlijke verruiming van het regionale belastinggebied en de aanwezigheid van stevige en professionele regionale media zijn daarbij cruciale randvoorwaarden.
Een nieuwe rol voor de nationale politiek
Nu het regionaal bestuur met een reeks van decentralisaties in de positie is gebracht om belangrijke taken in het sociale domein op te pakken, zou bij politiek en overheid op nationaal niveau een indringende bewustwording moeten volgen dat Den Haag steeds minder het politieke centrum van Nederland is. Allereerst is terughoudendheid op haar plaats wanneer zich in een regio incidenten of misstanden voordoen op beleidsterreinen waarvan de beide Kamers zelf in meerderheid hebben gezegd dat zij daar niet meer over gaan. Bovendien vragen de nieuwe verhoudingen om een zekere mate van zelfbeheersing: het regionale bestuur moet niet worden opgezadeld met vanuit Den Haag opgelegde klemmende (financiële) randvoorwaarden bij de uitvoering van zijn taken.
Tot dusver hebben nationale politici laten zien dat ze het nog moeilijk hebben met hun nieuwe positie. Loslaten en zelfbeheersing blijken geen kerncompetenties van het gemiddelde Kamerlid. Daarbij wil het niet helpen dat de media nog steeds vooral belang hechten aan wat er in de Tweede Kamer gebeurt. Ze negeren daarmee dat in Brussel en in de stadhuizen inmiddels vaker besluiten worden genomen die mensen daadwerkelijk raken. Het leidt tot politieke debatten waarbij retorische slimmig- en venijnigheden moeten verhullen dat de eigenlijke politieke relevantie gering is.
Het CDA kan een fundamentele retrospectie op de rol en taken van de politiek en het openbaar bestuur op rijksniveau initiëren. De natiestaat ontwikkelt zich feitelijk tot een nieuw middenbestuur tussen het regionale en het globale niveau. In Nederland kan Den Haag lering trekken uit de wijze waarop de provincies zich de laatste tien tot vijftien jaar hebben omgevormd tot een dienstbaar en faciliterend schakelbestuur tussen enerzijds gemeenten en anderzijds Den Haag en Brussel.15
Het lokale verbinden met het mondiale
Voor de oplossing van alle grote vraagstukken van deze tijd – klimaatverandering, een rechtvaardige verdeling van water en voedsel, duurzame opwekking van energie, gelijke kansen voor alle mensen op de wereld om een fatsoenlijk bestaan op te bouwen – zullen mondiale afspraken moeten worden gemaakt.16 Maar hoe komen we tot afspraken over deze belangrijke kwesties als de machtsposities van natiestaten onder druk staan? We zijn er vandaag de dag dagelijks getuige van hoe moeilijk het is om tussen landen, bijvoorbeeld in VN- of EU-verband, algemeen geldende afspraken te maken waar elke natiestaat zich aan wil committeren. Het internationale recht is ook gebouwd op het bestaan van natiestaten die onderling met elkaar afspraken maken. Moeten we op zoek naar alternatieven? Of kunnen gerevitaliseerde nationale overheden als middenbestuur ook hun rol pakken op mondiaal niveau, waarbij ze de regionale initiatieven en ervaringen inbrengen in het interstatelijk overleg? Kortom, hoe organiseren we gezag in tijden waarin de macht moet internationaliseren om de kwesties aan te kunnen, terwijl de identiteit juist lijkt te regionaliseren?
De Amerikaanse wetenschapper en publicist Benjamin Barber heeft voorgesteld om burgemeesters tot de nieuwe wereldleiders te maken, omdat zij met hun pragmatische inslag en hun positie dicht bij mensen beter dan nationale regeringsleiders in staat zouden zijn om de grote vraagstukken van deze tijd op te lossen.17 Zijn voorstel voor een internationaal parlement van burgemeesters doet wellicht wat utopisch aan, maar geeft wel een interessante richting aan: voor de aanpak van de grote problemen zullen we het voorlopig moeten hebben van lokale initiatieven die zich via nieuwe media met elkaar verbinden en verknopen, buiten de formele instituties van de natiestaat of internationale verbanden om. We zien in de praktijk ook dat er een internationaal netwerk is ontstaan van grote stedelijke metropoolregio’s die elkaar buiten de landen om opzoeken om te komen tot een aanpak van gezamenlijke opgaven.
De regio als identiteitsdrager
De behoefte aan een identiteitsverschaffer in een globaliserende wereld projecteert zich nu duidelijk op de natiestaat. In diverse westerse landen zien we een toename van de populariteit van politici die het vermeende bijzondere en unieke karakter van het eigen land en volk uitdragen en daaraan een politiek verbinden van afschermen en terugtrekken in plaats van van verbinden en samenwerken. Volgens de voorstanders van de brexit kan hun winst in het referendum vooral worden verklaard door de behoefte van veel Britten dat hun land weer een soevereine en onafhankelijke staat wordt. We betoogden hiervoor echter dat de nationale politiek aan relevantie en invloed verliest. Dat spanningsveld is een recept voor nieuwe frustratie en teleurstelling.
Het heeft geen zin om als verweer tegen deze hernieuwde opleving van nationalisme uit te dragen dat alle mensen gelijk en feitelijk wereldburgers zijn. Daarmee zou je ontkennen dat ieder mens behoefte heeft aan herkenning, houvast en een thuis.18 Een kansrijker alternatief is om regionale identiteiten volop de ruimte te geven. Er is geen andere partij die de regionale diversiteit zo goed en authentiek kan bepleiten als het CDA. Elke poging tot uniformering vanuit Den Haag zou de partij moeten bestrijden. Differentiatie moet het devies zijn, omdat de Achterhoek een andere regio is met een andere cultuur en traditie en andere opgaven dan de Kop van Noord-Holland. Ook dit kan weer aansluiten bij een nieuwe rol van de Rijksoverheid: niet generiek beleid uitstrooien over het land, maar regionale verschillen faciliteren en ondersteunen en daarmee de kans geven om regionale identiteiten in plaats van het riskantere nationalisme tot bloei te laten komen.
Elke identiteitsverschaffer draagt het risico met zich mee dat die leidt tot uitsluitende en uniformerende tendensen. De praktijk laat echter zien dat een sterke regionale identiteit goed samengaat met een open blik op de wereld. Regio’s als Catalonië, Baskenland, Vlaanderen en Schotland zijn sterk op de Europese Unie georiënteerd. Regionalisering lijkt wat dat betreft beter samen te gaan met mondialisering dan nationalisme.
Partij van de regio’s en de samenleving
Deze bundel over glokalisering kan niet afgerond zijn zonder een kritische blik naar het CDA als partij en vereniging.19 De partij is zelf ook georganiseerd volgens de oude, traditionele logica die aansluit bij een sterke natiestaat. Vanuit het Haagse partijbureau wordt de vereniging bestuurd en ondersteund. De enige manier waarop je lid kunt worden is via een algemeen lidmaatschap dat op het partijbureau wordt geregistreerd. Afhankelijk van het aantal leden krijgen provinciale en lokale afdelingen vanuit de Haagse partijkas een bijdrage voor hun regionale activiteiten.
Wanneer we glokalisering een reden vinden om ook de politiek en het openbaar bestuur om te keren, kan ook het CDA niet buiten schot blijven. Ligt het niet voor de hand dat ook bij de partij de basis in de regio komt te liggen?20 Dat mensen eerst en vooral lid kunnen worden van het CDA in Rotterdam of Limburg? Al die regionale christendemocratische partijen worden vervolgens lid van de landelijke federatie en dragen daarvoor – afhankelijk van het aantal leden – lidmaatschapsgeld af aan die federatie. Daarmee zou het CDA er uitdrukking aan geven dat de basis in de regio ligt en dat het daadwerkelijk een partij van de samenleving is.
Noten
- 1.Moisés Naím, Het einde van de macht. Hoe macht verschuift van directiekamers naar start-ups, van paleizen naar pleinen en van west naar oost. Amsterdam: Carrera, 2015.
- 2.Raad voor het openbaar bestuur, Vertrouwen op democratie. Den Haag: Rob, 2010, p. 36.
- 3.Paul Verhaeghe, Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij, 2015. Zie ook: Rien Fraanje en Maarten Neuteboom, ‘“Naar een nieuwe grond voor autoriteit en de uitoefening van gezag.” In gesprek met Paul Verhaeghe’, in: Berend Kamphuis, Lútsen Kooistra en Maarten Neuteboom (red.), Het kind als ‘project X’ (CDV Winter 2015). Amsterdam: Boom, 2015, pp. 43-50. In deze CDV opent Govert Buijs de bundel door deze horizontalisering in historisch perspectief te zetten. Deze beweging is niet van vandaag of gisteren, maar heeft oeroude religieuze wortels.
- 4.Zie ook: Rien Fraanje, ‘De gemeenteraad en sturen in een netwerk’, geschreven voor Raadslid.NU, maart 2015. Zie http://www.raadslid.nu/content/sturen-dienstbaarheid
- 5.Vgl. Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Bloei & groei. Een christendemocratische visie op het verdienvermogen van Nederland. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2015. Het WI deed in dit rapport de aanbeveling het innovatiebeleid te regionaliseren. Zie ook de bijdrage van Richard van Zwol en Boudewijn Steur in deze CDV-bundel.
- 6.Kim Putters, De verzorgingsstad. Tussen verzorgingsstaat en participatiesamenleving (vijftiende Wibautlezing). Amsterdam: Centrum voor Lokaal Bestuur, 2013.
- 7.CDA Strategisch Beraad, Kiezen en verbinden. Politieke visie vanuit het radicale midden. Den Haag: CDA, 2012, p. 18.
- 8.Vgl. Bas Heijne in zijn essays Onredelijkheid (Amsterdam: De Bezige Bij, 2007) en Moeten wij van elkaar houden? Het populisme ontleed (Amsterdam: De Bezige Bij, 2011). Zie ook de bijdragen van Haroon Sheikh en Henk Oosterling in deze CDV-bundel.
- 9.Zie ook de bijdragen van Henri Beunders en Martijn van der Steen in deze CDV-bundel.
- 10.Wanneer we in het vervolg van dit artikel spreken over de regio, wordt daarmee niet een bestaand bestuurlijk verband bedoeld. Soms valt de regio samen met een bestaande bestuurlijke eenheid, zoals bij de provincies Drenthe, Friesland of Zeeland of de steden Amsterdam en Rotterdam, maar vaker kennen we een regio wel als een geografisch, maar niet als een bestuurlijk geheel, zoals Twente, de Achterhoek of West-Friesland.
- 11.Zie ook de CDV-bundels Allemaal even decentraal graag! (zomer 2014) en Het appel op de vitale samenleving (Lente 2013); en verder Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Gezag, vrijheid en burgerschap. De rol van de overheid in onze samenleving. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2016.
- 12.Zie ook de bijdrage van Albert Jan Kruiter in deze CDV-bundel.
- 13.Vgl. Raad voor het openbaar bestuur, Wisselwerking. Naar een betere wisselwerking tussen gemeenteraden en de bovengemeentelijke samenwerking. Den Haag: Rob, 2015.
- 14.Zie ook: Rien Fraanje, ‘CDA moet taboe op gemeentelijke herindeling doorbreken’, in: Thorbeckse twisten (CDV Lente 2007).
- 15.Vgl. Raad voor het openbaar bestuur, Sturen én verbinden. Naar een toekomstbestendige Rijksoverheid. Den Haag: Rob, 2015; en Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, Verlangen naar samenhang. Over systeemverantwoordelijkheid en pluriformiteit. Den Haag: RVS, 2016. Zie ook de bijdrage van Kees Breed in deze CDV-bundel.
- 16.Zie ook de bijdrage van Henk Oosterling in deze CDV-bundel.
- 17.Benjamin R. Barber, If mayors -ruled the world. Dysfunctional nations, rising cities. New Haven/Londen: Yale University Press, 2013.
- 18.Zie ook het interview met Wim van de Donk in deze CDV-bundel.
- 19.Zie ook de bijdragen van Pieter Hilhorst en Jos van der Lans en van Derk Loorbach en Frank van Steenbergen in deze CDV-bundel.
- 20.Zie ook de bijdrage van Geerten Boogaard in deze CDV-bundel.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.