De Kamer naar huis sturen
Samenvatting
Het gaat niet goed met de Tweede Kamer. Natuurlijk, op de achtergrond en met name in de commissies gaat het reguliere werk – wetgeving beoordelen, de regering controleren – onopvallend wel door, maar plenair manifesteert de machtigste kamer van de Staten-Generaal zich veelal met uitbundige flauwekul.
Niets laat dat beter zien dan de vele debatten met de minister van Veiligheid en Justitie. Stuk voor stuk gaan die nergens over. Met de foto’s van Volkert was niets aan de hand. De zaak-Maat ging alleen over het wangedrag van enkele journalisten. Niemand heeft het actuele belang van de puur historische Teevendeal kunnen aantonen. En onlangs bestond de Kamer het om in debat te gaan over het optreden van de minister toen die nog Kamerlid was. Treurig.
Dat zijn gevallen waarin je als waarnemer algauw geneigd bent om uit te roepen: ‘Kunnen ze die lui niet eens naar huis sturen?’ Jazeker, dat zou kunnen. In artikel 64 geeft de Grondwet de regering de mogelijkheid om beide Kamers op elk gewenst moment te ontbinden. Het omgekeerde, veel bekender, dat de Kamer ministers, individueel of met zijn allen, kan wegsturen, staat daarentegen niet in de Grondwet. Dat is niet meer dan een veronderstelde gewoonteregel, die ooit weer doorbroken kan worden. Alle 21 Tweede Kamerverkiezingen sinds de oorlog waren ontbindingsverkiezingen. Tien keer werd de Kamer ontbonden na een politieke crisis, dertien keer gebeurde dat (mede) vanwege een grondwetsherziening. Als een voorstel daartoe in eerste aanleg is aangenomen, gebiedt artikel 137 van de Grondwet immers ontbinding. Die valt echter zelden op, omdat men daarvoor het tijdstip van de gewone verkiezingen pleegt te nemen.
***
Het ontbindingsrecht kwam bij de herziening van 1848 in de Grondwet. Het was essentieel voor het dualistische stelsel dat men voor ogen had dat regering (koning, kroon) en parlement als zelfstandige organen tegen elkaar opgewassen moesten zijn. In een conflict tussen kabinet en Kamer zou het electoraat de doorslag kunnen geven. Na de Aprilbeweging van 1853 en het aftreden van het aanmatigende kabinet-Thorbecke had ontbinding inderdaad tot resultaat dat de verse Kamer het nieuwe kabinet-Van Hall steunde. In september 1866 ontbond de koning in overleg met het conservatieve kabinet-Van Zuylen van Nijevelt de Kamer nadat de liberale meerderheid een motie van de revolutionaire antirevolutionair Levinus Keuchenius had aangenomen waarin die – indirect overigens – de benoeming van een gouverneur-generaal van Nederlands-Indië afkeurde. Daarmee had de Kamer een koninklijk prerogatief geschonden, betoogden koning en kabinet. In december 1867 ontbond de koning de Kamer opnieuw, nadat die, eigenlijk zonder goede redenen en alleen uit weerzin tegen het zittende kabinet, de begroting van Buitenlandse Zaken had verworpen. In beide gevallen bleek het electoraat het kabinet getalsmatig in meerderheid te steunen, maar in heldere Kamermeerderheden vertaalde zich dat niet.
Op 23 maart 1868 nam de nieuwgekozen Kamer zelfs een provocerende motie van de liberaal Pieter Blussé van Oud-Alblas aan, die uitsprak ‘dat geen landsbelang de jongste ontbinding der Kamer vorderde’. Gevolgen had die motie niet direct, maar toen de Kamer een maand later wederom de begroting van Buitenlandse Zaken verwierp, opnieuw zonder goede gronden, durfde men een derde Kamerontbinding niet meer aan. Na twee jaar legde het kabinet-Van Zuylen van Nijevelt het moede hoofd in de schoot en kon Thorbecke een kabinet formeren.
Terwijl de conservatieven het oorspronkelijke thorbeckiaanse dualisme verdedigden, was de liberale meerderheid van inzicht gewijzigd: ze had plots gekozen voor een nieuw monisme, waarbij, tegen tekst en intentie van de Grondwet in, het primaat bij het parlement kwam te liggen. Kamerontbinding was sindsdien niet populair meer. In 1886 slaagde Jan Heemskerk er nog een keer in om door een conflictontbinding een meerderheid voor grondwetsherziening te bewerkstelligen, maar in 1894 faalde J.P.R. Tak van Poortvliet toen hij zijn ingetrokken kiesrechtsvoorstel door ontbinding tot onderwerp van de verkiezingsstrijd maakte.
Sindsdien zijn er geen echte conflictontbindingen meer geweest. Bij evenredig kiesrecht spelen politieke crises zich zelden zuiver af tussen kabinet en Kamer, maar eerder (en dikwijls in beide gremia tegelijk) tussen coalitiegenoten. Kamerontbindingen op grond van artikel 64 Grondwet geschieden in overleg om verkiezingen te bespoedigen.
***
Nu de Tweede Kamer zo belabberd functioneert – mede door een electoraat van halbgebildeten, dat de traditionele terughoudendheid en wijsheid ontbeert – zou een herstel van het oorspronkelijke dualisme wenselijk zijn. Kabinet en Kamer zouden minder met elkaar verweven moeten zijn, zodat de regering de Kamer beter kan weerstaan – en die desnoods naar huis kan sturen. Nadat de Kamer bij de instelling van de commissie-Schouten in november 2015 openlijk de wet aan de laars lapte, had dat bijvoorbeeld zeker horen te gebeuren.
Op één punt is het dualisme altijd vrij sterk gebleven. Zoals bekend waren Cornelis Lely en Hendrik Goeman Borgesius de laatsten die, tussen 1897 en 1901, een ministerschap met het Kamerlidmaatschap combineerden, en dat was toen al uitzonderlijk. Sinds 1938 noemt de Grondwet beide ambten terecht incompatibel. Die onverenigbaarheid zou een temporele aanvulling verdienen. Iedereen die zich kandidaat stelt voor een Kamerzetel, zou daarmee automatisch uitgesloten moeten zijn voor een ministerschap of staatssecretariaat tijdens de volgende termijn.
Uiteraard zou het moeilijk zijn om een dergelijk voorstel voor grondwetsherziening door de Staten-Generaal te krijgen, maar we kunnen alvast beginnen door kandidaten systematisch te vragen vooraf te verklaren dat ze de komende termijn in de Kamer zullen blijven.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.