Johannes Althusius (Diedenshausen 1557-Emden 1638)
Samenvatting
Bij zijn afscheid na acht jaar als burgemeester van Eindhoven gaf Rob van Gijzel (PvdA) een duidelijke boodschap mee. Natiestaten zijn verouderde structuren geworden. Parlementen en regeringen zijn te bureaucratisch; zij kunnen grensoverschrijdende uitdagingen, bijvoorbeeld vluchtelingenstromen, niet aan. Tegenwoordig zijn het de steden die het centrum van de nieuwe wereld vormen. Zij zoeken verbindingen en werken samen. Steden zijn geschikter om een bijdrage te leveren aan een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, want steden zijn gericht op oplossingen en zijn verankerd in een gemeenschap met internationale buren. Daarom hebben steden recht op meer ruimte, maar de Gemeentewet uit 1851 knelt nogal. Als steden meer samen kunnen optrekken met andere stadsregio’s in het buitenland, zullen de burgers zich vanzelf meer Europeaan gaan voelen. Het zijn de steden die de toekomst maken.1

***
In de zestiende eeuw was de havenstad Emden zo’n stad die de toekomst maakte. De stad lag in Oost-Friesland tussen de Nederlanden en het Habsburgse rijk. Engeland was goed bereikbaar. Emden speelde een hoofdrol in de reformatie door de opvang van duizenden mensen, ook Vlamingen, op de vlucht voor de hertog van Alva en de inquisitie. Al eerder onderscheidde Emden zich. In de consistoriekamer van de Grote Kerk van Emden had Melchior Hoffman, eerst aanhanger van Luther en later anabaptist, ongeveer driehonderd volwassenen gedoopt, een stimulans voor de doperse beweging. Hoffman was beïnvloed geweest door zijn ervaringen in Straatsburg, waar men een tolerant beleid voerde tegenover andersdenkenden, ook als het ging om volwassenendoop, zolang de eenheid binnen de civiele gemeenschap maar niet werd verstoord. De prediker Hoffman moest Oost-Friesland na een halfjaar verlaten wegens gewekte beroering. Ook in Straatsburg zou hij in de problemen komen.2
Door het komen en gaan van schippers, handelaren, predikers en vluchtelingen was in Emden besef van het bestaan van levensbeschouwelijke pluraliteit. Dit besef kwam niet voort uit onverschilligheid of relativisme, maar uit de opdracht van het evangelie zelf. De opvang van medemensen was een zaak van gerechtigheid. In de havenstad was daarnaast volop geoefend met vormen van kerkelijk organisatierecht, door onder anderen de Poolse theoloog en hervormer Johannes à Lasco (in de jaren 1542-1549). In calvinistische kerken werd ervaring opgedaan met mannenkiesrecht. In Emden vond tweemaal een grote synode plaats: in 1571 en in 1610. Als uiteindelijk calvinistische stad, met de lastige lutherse graaf van Oost-Friesland in het katholieke Habsburgse rijk, was grote politieke manoeuvreerkunst vereist. Vanaf 1604 wist Johannes Althusius als syndicus (secretaris en jurist met diplomatieke status) de stad Emden door moeilijke tijden heen te loodsen.
Johannes Althusius (1557-1638) [Johann Althaus] had gestudeerd in Keulen, Parijs, Bazel en Genève. In 1586 was hij hoogleraar in de rechtsgeleerdheid geworden aan de academie van Nassau te Herborn. Ook was hij lid van de raad van het graafschap Nassau. Hij verwierf grote faam door zijn in 1603 gepubliceerde werk Politica methodice digesta (Politiek op methodische wijze geordend). Daarin verdedigde Althusius dat de soevereiniteit niet toekwam aan een vorst, maar aan de gehele staatsgemeenschap of het volk als een samenstel van verbanden. Bij hem was de staat meer dan een vorst met onderdanen. Althusius benadrukte de rol van families en gilden en vroeg aandacht voor niet-statelijke samenlevingsvormen en rechtsvorming. Hij had oog voor het belang van maatschappelijke pluraliteit. Elke samenlevingsvorm had eigen wetten waardoor het geregeerd behoorde te worden. Hoewel de jurist en politiek filosoof Althusius het woord soevereiniteit hiervoor niet zou gebruiken – soevereiniteit had bij hem betrekking op de eenheid van de staatsgemeenschap – kan worden gesproken van een soort ‘soevereiniteit in eigen kring’ avant la lettre. Eind negentiende eeuw verdedigde Abraham Kuyper dat God verschillende wetten had uitgevaardigd voor zijn schepping. Er waren levensfuncties die een eigen sfeer van functioneren hadden, en die werden vervuld door kringen, zoals gezin, staat en kerk, met verschillende levenswetten. Elke kring had een eigen gezag en bevoegdheid die niet aan een andere kring waren ontleend, maar aan God. Ook Althusius kende betekenis toe aan verbanden als de dragende kracht in de pluralistische samenleving. Hij definieerde de staat als ‘een imperium, rijk, res publica en volk verenigd in een lichaam door overeenstemming van veel verbanden en andere lichamen, en samengebracht in een rechtsbestel. Want families, steden en provincies bestonden naar hun aard eerder dan rijken en zij liggen aan een rijk ten grondslag.’3
Het werk van Althusius is in de eerste plaats van belang omdat de calvinistische politieke theorie op systematische wijze werd uiteengezet, met gebruikmaking van veel bronnen. In de tweede plaats bevat het werk een onderbouwde rechtvaardiging van de Nederlandse Opstand tegen Spanje. Zijn intellectuele werk werd bijzonder gewaardeerd in de Republiek en in Emden. In 1610 en 1614 verschenen uitgebreide edities. In 1880 werd zijn werk weer in de belangstelling gebracht door Otto von Gierke.4 Later raakten vooraanstaande christendemocratische denkers en doeners als Herman Dooyeweerd (1930) en Pieter Sjoerds Gerbrandy (1944) gefascineerd door Althusius. Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw kreeg zijn werk in de Angelsaksische wereld steeds meer waardering vanwege de aandacht voor federale concepten in zijn staatsleer.
***
Althusius bouwde zijn originele staatsleer van onderen op. Het doel van de staat was niet afgeleid van de vorst maar draaide om een rechtvaardig en gelukkig leven van de burgers. Het volk, zoals tot uitdrukking gebracht in de samenlevingsvormen, stond in zijn staatsleer hoger dan de politieke bestuurders. De politieke bestuurders oefenden geen eigen macht uit, maar slechts gedelegeerde macht. Daarmee had Althusius oog voor een soort volkssoevereiniteit onder God. Door de staatsgemeenschap, in de zin van de vertegenwoordigers van het volk, steden en provincies, werd de soevereiniteit op contractuele wijze aan de overheid gedelegeerd. Ieder politiek niveau kende één besturende magistraat en één controlerende raad, die mocht ingrijpen als de magistraat faalde. Voor het absolute koningschap was geen plaats. Terwijl de Fransman Jean Bodin alles concentreerde op de almacht van de vorst, zag Althusius ruimte voor een vroege vorm van dialogisch staatsrecht; private persoon, familie, gilde, dorp, stad, provincie, lagere magistraten, graaf, vertegenwoordigers van steden en standen, ephoren, Staten-Generaal, volk, vorst, staat, natuurrecht en God wist hij min of meer allemaal een plaatsje te geven in zijn staatsleer. Daarbij had hij oog voor de noodzaak van een extern referentiepunt. Men kan van mening verschillen over de aan ieder toebedeelde ruimte. Althusius werkte met de gegevenheden van het toenmalige feodale tijdperk. Zijn werk is geen pleidooi voor algemeen kiesrecht voor alle volwassen mannen en vrouwen in de staat. Dat zou nog eeuwen duren. Pas sinds 1919 kan Nederland als een democratie worden beschouwd.
***
Er zijn verschillen tussen Althusius en Jean-Jacques Rousseau. Bij het nadenken over de grondslagen van de samenleving startte Rousseau bij de natuurmens. Rousseau ging uit van een hypothetisch contract tussen individuen. De samenleving was bij hem een soort belangenvereniging op basis van een ‘sociaal contract’. Rousseau was fel over hiërarchische eer en onverdiende hoogachting; de republikeinse samenleving was gezonder. Zeker is dat Rousseau met zijn nadruk op het vrije zelfbeschikkingsrecht iets onder woorden wist te brengen van wat leefde onder de gediscrimineerde boeren tijdens het ancien régime. Hoewel historisch verklaarbaar, zit in de filosofie van Rousseau ook een risico, naar voren komend in het later niet kunnen dulden van oppositie door de jakobijnen. In dat opzicht is aantrekkelijk dat Althusius volkssoevereiniteit toekende aan de staatsgemeenschap of het volk als een samenstel van afzonderlijke verbanden op allerlei niveaus, met daarbinnen ruimte voor niet-statelijke verbanden.5 Althusius keerde steeds terug naar de consociato symbiotica, een organische groep samengesteld uit sociale wezens. Niemand kan geïsoleerd leven. Iedereen behoort tot één of meer van deze organische groepen, en dat behoren tot het verband maakt iedereen ‘fellow’ of ‘genoot’ en daardoor deelnemer aan het publieke leven. Dat kan een vereniging zijn, maar Althusius doelde zeker ook op die verbanden die men moeilijk uit vrije keus kan verlaten, zoals een familie. Interessant is dat het individu geen directe toegang had tot het publieke leven. Hij kon pas participeren in het publieke leven na de waardigheid van burger te hebben bewezen in diverse sociale verbanden, bijvoorbeeld in familie of gilde. Bij Althusius was geen verdediging van het individualisme als een concentratie op het zelf. Hij ging uit van de cultuurmens. Verscheidenheid was geen belemmering voor gemeenschap, maar riep op tot gemeenschap.
In de visie van Althusius werd een staat gedragen door een plurale samenleving. Niet aan de vorst maar aan de gehele staatsgemeenschap behoorde de soevereiniteit toe. De bezitter en gebruiker van de soevereiniteit was niemand anders dan het totale volk, zoals dat was verenigd in een symbiotisch verband dat op zijn beurt was samengesteld uit kleinere verbanden. Althusius zag private organisaties niet als een onderdeel van de staat. Hij kende aan deze verbanden niet tot de overheid herleidbare competenties toe. Daarmee kan worden verdedigd dat hij vooruitliep op een rol voor de civil society. Elke samenlevingsvorm had eigen wetten waardoor die geregeerd diende te worden. De soevereiniteit van de staat behoorde niet tot de hoogste overheid, maar stond onder de ‘goddelijke wet’ of ‘natuurwet’. De door de staat uitgevaardigde wetten moesten voldoen aan het natuurrecht in de zin van universele rechtsbeginselen, geschapen in de natuur van de mens en tot uitdrukking gebracht in de tien geboden en de naastenliefde.
***
Waar Althusius in de publieke sfeer steeds contractuele verhoudingen benadrukte, kon hij het recht van verzet van de lagere magistraten omarmen. Het volk in georganiseerd verband stond hoger dan de vorst. Als een overheid het verbond, contract of verdrag met het volk schond, dan was het volk geen gehoorzaamheid meer verschuldigd en mocht de tiran door de Staten-Generaal (als ephoren) worden verwijderd.6 Daarmee gaf Althusius een stevige onderbouwing van het avontuur van de Republiek der Verenigde Nederlanden, die met de Unie van Utrecht (1579) in artikel 13 bovendien had vastgelegd dat eenieder ‘vrij in zijn religie zal mogen blijven en dat niemand vervolgd of ondervraagd zal worden ter zake van zijn religie’. Vlak daarna had Willem, door Gods genade, Prins van Oranje, Graaf van Nassau zijn Apologie of Verantwoording gepubliceerd, die grote indruk maakte in geheel Europa. In 1581 had de Staten-Generaal de tiran Filips II afgezworen met het beroemde Plakkaat van Verlatinghe (1581), onze eigen onafhankelijkheidsverklaring.7
Hoewel de vrije Nederlanden eerst met argwaan werden bekeken, bleek rond 1600 dat de Republiek een succes was geworden, mede door de internationale netwerken die de vluchtelingen en migranten hadden meegebracht. Zeker, er was in de Nederlanden een publiek bevoorrechte kerk. Dissenters als doopsgezinden, lutheranen, katholieken en joden hadden minder rechten. Republiek en Kerk eisten van politieke bestuurders loyaliteit; men was in oorlog met half Europa en bang voor verslapping en verraad. Maar in ieder geval werden dissenters hier niet vermoord of verbannen, zoals in Spanje en Frankrijk. Uiteindelijk zou de verdraagzaamheid grote rijkdom brengen. In 1648 werd de Republiek bij de Vrede van Westfalen formeel door de buitenlandse mogendheden volkenrechtelijk erkend, hetgeen bevriende naties reeds in 1588 hadden gedaan.
In een tijd dat er nog vragen waren over het bestaansrecht van de Republiek, ook vanuit buitenlands perspectief, gaf Althusius aan die staat een wetenschappelijke onderbouwing op basis van de calvinistische politieke theorie. Met zijn rechtvaardiging van de Nederlandse Opstand liep hij vooruit op argumenten in de Amerikaanse Declaration of Independence (1776). Het werk van Althusius blijft vruchtbaar voor het nadenken over federalisme, verzetsrecht, beperkt bestuur, de rol van maatschappelijke organisaties, democratie en fundamentele rechtsbeginselen. Maar ook zijn stad Emden mag als toevluchtsoord voor vluchtelingen niet worden vergeten. In 1660 schonken nakomelingen van vluchtelingen als dank een reliëf aan de Grote Kerk van Emden met een uitbeelding van het ‘Scheepken van Christus’, met daarbij het volgende inschrift: ‘Gods kerck, vervolgt, verdreven, heft Godt hyr trost gegeven.’
Noten
- 1.Hans Marijnissen, ‘Liefdevol afscheid van Van Gijzel’, Trouw, 17 mei 2016.
- 2.S. Zijlstra, Om de ware gemeente en de oude gronden. Geschiedenis van de dopersen in de Nederlanden 1531-1675. Hilversum/Leeuwarden: Verloren/Fryske Akademy, 2000, pp. 82-98.
- 3.Johannes Althusius, The politics of Johannes Althusius. An abridged translation of the third edition of Politica methodice digesta (1603, 1614), introduction by F.S. Carney. Londen: Eyre & Spottiswoode, 1964, p. 61.
- 4.Otto von Gierke, Johannes Althusius und die Entwicklung der naturrechtlichen Staatstheorien. Aalen: Scientia Verlag, 1968 [1880].
- 5.H.E.S. Woldring, ‘Privaat en publiek. Over de actualiteit van de politieke filosofie van Johannes Althusius’. In M.C.P. van Eijk e.a. (red.), Gesloten of open overlegstelsel. Den Haag: Sdu, 1993, pp. 13-28.
- 6.J.P.A. Mekkes, Proeve eener critische beschouwing van de ontwikkeling der humanistische rechtsstaatstheorieën. Utrecht/Rotterdam: Libertas Drukkerijen, 1940, pp. 131-132.
- 7.C. de Boer en J.W. Sap (red.), Constitutionele bronnen van Nederlandse rechtsgeschiedenis. Nijmegen: Ars Aequi Libri, 2007, p. 55.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.