Thomas van Aquino (Roccasecca 1225-Fossanova 1274)
Samenvatting
Het vluchtelingenvraagstuk staat volop in de aandacht van samenleving en politiek. Heeft de Bijbel iets te zeggen over vluchtelingen en over de vraag hoe daarmee om te gaan? Niet direct, lijkt mij, maar misschien wel op een indirecte manier, want het Joodse volk in de oudheid heeft ook nagedacht over vreemdelingen, mensen die niet tot het eigen volk behoorden, maar onder bepaalde omstandigheden wel toegelaten konden worden en met wie men dan moest ‘samenleven’. De joodse wet (‘de wet van Mozes’) bevat voorschriften over hoe het volk met verschillende categorieën van vreemdelingen die om toegang vragen, moet omgaan. Zo staat in Exodus 22, 20: ‘Gij moet een vreemdeling niet slecht behandelen, en hem het leven niet moeilijk maken, want ge hebt zelf als vreemdeling in Egypte gewoond.’ Het is een weinig concreet voorschrift; beleid is er moeilijk op te baseren, maar als principe is het zeer fundamenteel. Vreemdelingen, vaak kwetsbaar, beroofd van have en goed, geheel en al afhankelijk van de goede wil van de bewoners van het land waarin ze terechtkomen. Die ‘goede wil’ is niet vanzelfsprekend en altijd aanwezig – toen niet, en nu ook niet. Probeer je daarom in de ander te verplaatsen, een specifiek morele operatie die ten grondslag ligt aan solidariteit en compassie. ‘Wij zijn allemaal migranten.’1

Wij lezen tegenwoordig de Bijbel vaak vanuit een zekere afstand, als een historisch boek van het Joodse volk, maar ook met sympathie als het gaat om de morele principes die erin besloten liggen, met name de ethische grondgedachte van de verantwoordelijkheid voor de ander. Thomas van Aquino leest de Bijbel als een geloofsboek, maar als het gaat om de boeken van het Oude Testament en de vele wetsbepalingen die deel uitmaken van de wet van Mozes (Thora), neemt hij ook een zekere afstand.
***
Thomas van Aquino, een van de grootste theologen uit de christelijke traditie, geniet groot aanzien in met name de katholieke kerk. Hij wordt geboren in 1225 in Italië, in de buurt van Napels. Zijn ouders hadden hem voorbestemd voor het benedictijnerklooster van Montecassino, maar tijdens zijn eerste studie in Napels kiest hij voor de jonge en dynamische orde van de dominicanen. Daar in Napels leert hij ook de nieuwe filosofie van Aristoteles kennen. Hij heeft naam gemaakt met zijn magistrale Summa theologiae, een omvangrijk werk van theologie waarin op scholastieke wijze – dat wil zeggen wetenschappelijk, systematisch, rationeel-logisch – het geheel van het christelijke geloof uiteengezet wordt, met behulp van principes en begrippen van de filosoof Aristoteles.
In zijn Summa komt Thomas ook over de ‘oude wet’ (lex vetus) van Mozes te spreken.2 Hij maakt onderscheid tussen enerzijds deze ‘oude wet’ en anderzijds de ‘nieuwe wet’, de wet van de liefde, die Christus heeft ingesteld. Met de komst van Christus heeft de oude wet zijn rechtsgeldigheid verloren; zijn vele voorschriften over de joodse cultus en de joodse levenswijze zijn niet langer geldig voor christenen. Ook de juridische voorschriften van de joodse wet die de omgang regelen tussen de joden onderling en tussen joden en vreemdelingen zijn, zegt Thomas, niet rechtsgeldig buiten de historische en politiek-sociale werkelijkheid van het Joodse volk. Elk volk onder een eigen politiek bestuur moet wat dit betreft eigen wetten formuleren en instellen die, bijvoorbeeld, de omgang met vreemdelingen (vluchtelingen, asielzoekers, migranten) regelen. Maar, zegt Thomas, het kan wel de moeite lonen om nu nog (in de christelijke era van Thomas) naar de voorschriften van de joodse wet te kijken met het oog op de achterliggende gedachte. Zo kan het ook, zeg ik, de moeite lonen om nu, in onze tijd van massale vluchtelingenstromen, te kijken naar het commentaar van Thomas bij een stukje joodse wet.3
Er is sprake van regels of voorschriften die de verhouding regelen met vreemdelingen, met mensen die niet tot het eigen volk behoren. Bedoeld zijn mensen die geen ‘burger’ zijn en dus niet de wettelijke bescherming genieten van het burgerschap. Thomas verwijst in dit verband naar een tekst uit Deuteronomium, waar staat dat je geen geld mag uitlenen tegen rente aan volksgenoten, maar wel aan vreemdelingen die in je land wonen.4 Vreemdelingen staan zodoende bloot aan het gevaar van woeker en uitbuiting. De insteek blijkt dus wel iets anders te zijn dan in het huidige debat over vluchtelingen en immigratie. Voor ons gaat de discussie niet zozeer over wettelijke bescherming van de vreemdeling, maar veeleer over de vraag of en, zo ja, hoeveel vreemdelingen (vluchtelingen, asielzoekers) we willen binnenlaten.
Interessant is dat Thomas begint met te onderscheiden tussen vriend en vijand. De betrekkingen tot ‘buitenlanders’ kunnen vreedzaam dan wel vijandig zijn. Thomas onderscheidt voorts drie groepen van nietvijandige vreemdelingen: allereerst vreemdelingen die door jouw land reizen en wettelijke bescherming dienen te krijgen; vervolgens vreemdelingen die zich in jouw land vestigen maar zonder dat ze deel willen uitmaken van jouw volk en de godsdienst ervan willen overnemen; en ten slotte vreemdelingen die wel willen assimileren en geloof en cultuur willen overnemen.
De voorschriften die de omgang met vreemdelingen regelen behoren tot wat Thomas noemt de lex misericordiae (wet van de barmhartigheid). Dit is een wet die de bescherming regelt van hen die geen burger zijn en dus niet onder de (gewone) wet vallen. Wij plegen te spreken van compassie of naastenliefde als het gaat om de gevoelde verplichting om hulp te verschaffen aan vluchtelingen. Het is primair en in oorsprong een morele verplichting, die vervolgens een juridische uitwerking en status kan krijgen door middel van wetgeving en verdragen die landen onderling sluiten (bijvoorbeeld het vluchtelingenverdrag).
***
De notie van lex misericordiae is interessant en geeft te denken. Het is een eerste erkenning van het nu algemeen erkende gegeven dat ieder mens drager is van bepaalde onvervreemdbare rechten en dat een mens, ook als hij niet onder de wet valt van een bepaald volk, toch bejegend dient te worden met een zeker respect voor zijn mens-zijn. Een voorbeeld van zo’n lex misericordiae is het al eerder genoemde voorschrift uit Exodus 22, 20: ‘Gij moet een vreemdeling niet slecht behandelen, en hem het leven niet moeilijk maken.’ (In de Vulgaat wordt het Latijnse advena gebruikt: een vreemdeling die zich in jouw land gevestigd heeft, dus een immigrant.) De simpele tegenstelling tussen ‘wij’ en ‘zij’ wordt doorbroken, in zoverre dat ‘wij’ ooit in de situatie verkeerd hebben waarin ‘zij’ nu verkeren, en dat moeten we ons herinneren; ‘zij’ zijn niet zo heel anders dan ‘wij’. Maar ook hier kunnen zich natuurlijk vragen en problemen voordoen. Stel bijvoorbeeld dat de ‘eigen burgers’ onder bepaalde voorwaarden recht hebben, volgens de wet, op gesubsidieerde huisvesting; vreemdelingen die asiel aanvragen hebben dat recht niet, maar indien hun asielaanvraag goedgekeurd wordt, zal voor hen ook huisvesting geregeld moeten worden. Dit kan in bepaalde situaties schuren met het recht van de eigen burgers. Als het concreet wordt, zijn politiek en recht nooit eenvoudig.
Van de drie categorieën van vreemdelingen is de laatste groep – zij die opgenomen wensen te worden in de eigen groep – voor ons het interessantst. De tweede categorie omvat vreemdelingen die men wel gastvrijheid verleent maar die blijkbaar geen intentie hebben om te integreren in de samenleving. Dat worden dan óf ‘etnische minderheden’ óf vreemdelingen die tijdelijk in het land verblijven. Zo kan men vluchtelingen een tijdelijke verblijfsvergunning verlenen, vanuit de overweging bijvoorbeeld dat ze na beëindiging van het conflict in het land van herkomst weer kunnen terugkeren; andere vluchtelingen krijgen een permanente verblijfsvergunning en worden dan geacht te integreren in de samenleving van het ontvangende land door de taal te leren en zich de culturele gewoontes en omgangsvormen eigen te maken. Dat komt overeen met deels de tweede, deels de derde groep van vreemdelingen, afhankelijk van de mate van assimilatie. In Exodus gaat het initiatief uit van de vreemdeling zelf die opgenomen wil worden in het Joodse volk. Thomas tekent hierbij aan dat ze in de regel niet onmiddellijk opgenomen worden als burgers (cives), maar dat er normaal gesproken enige tijd overheen gaat voordat iemand de volledige burgerschapsrechten verkrijgt. Dat zegt Aristoteles ook in de Politica5 (Aristoteles had zelf niet de volledige Atheense burgerschapsrechten; hij behoorde tot de metoiken, dat wil zeggen ‘medebewoners’, residerende vreemdelingen die een eigen status hadden verworven en ingeburgerd waren zonder volwaardig burger te zijn). De wijsheid van dit ‘wachtkamerbeleid’ is dat je eerst wilt vaststellen wat voor vlees je in de kuip hebt; is iemand wel werkelijk bereid te integreren en zich in te zetten voor het algemene belang van volk en natie? De joodse wet, zo zegt Thomas, laat leden uit bevriende landen (Egypte bijvoorbeeld) pas toe tot het burgerschap in de derde generatie; wie behoort tot vijandige volkeren (de Amalekieten bijvoorbeeld) laten ze nooit toe. Maar deze regel kent ook uitzonderingen: men kan een individu ook direct het burgerschap toekennen op grond van bijzondere verdiensten (zoals president Poetin de Franse acteur Gérard Depardieu het Russische staatsburgerschap heeft verleend).
***
Thomas’ beschouwing over de rechtsregels uit de joodse wet die de omgang met vreemdelingen regelen is zonder twijfel interessant als denkexercitie, maar kunnen we er nog iets mee? Wat is de actualiteit ervan? Allereerst: de indeling van vreemdelingen in drie categorieën is tot op zekere hoogte wel bruikbaar. Men zou immers kunnen zeggen: vreemdelingen die een oorlogssituatie ontvluchten (vergelijk voormalig Joegoslavië) en in jouw land aankloppen voor bescherming, hebben recht op onderdak en voedsel, maar niet per se het recht om zich blijvend te vestigen. Dat vluchtelingenopvang afhankelijk wordt gemaakt van condities van duur (tijdelijke verblijfsvergunning) en ook van aantal kan natuurlijk heel goed verdedigd worden. Je bent in het politieke handelen wel gebonden aan internationale verdragen (vluchtelingenverdrag) en verplichtingen. Je moet dus altijd goed kijken welke politieke en juridische mogelijkheden je als land of overheid hebt om de toestroom van vluchtelingen te reguleren. Gastvrijheid betekent niet dat er geen grenzen zijn.
Onlangs stond op de website van de conservatief-christelijke American Society for the Defense of Tradition, Family and Property een beschouwing over dezelfde tekst van Thomas van Aquino als die hier wordt besproken.6 De schrijver, John Horvat II, wijst op het mogelijke gevaar van immigratie voor het common good en het algemene welzijn van de eigen samenleving. Hij noemt verschillende risico’s. Zo kan geen enkele samenleving een onbeperkt aantal vluchtelingen aan. Onder meer de logistiek van de opvang en de draagkracht van de samenleving qua huisvesting en arbeidsmarkt zijn aan grenzen gebonden. Iets anders is het gevaar dat Horvat signaleert dat een teveel aan vreemde elementen de culturele eigenheid van de natie bedreigt. Het huis van de natie verdraagt te veel culturele ‘vreemdheid’ niet. Hier aarzel ik. Burgerschap van een natie is iets anders dan opgenomen worden in een familie met haar huiselijke eigenheid. Een natie is geen familie maar een politieke gemeenschap van vrije burgers onder wetten. Ze moet ook ruimte kunnen bieden aan (culturele en/of religieuze) minderheden.
Met de conclusie die Horvat formuleert op basis van zijn lectuur van Thomas kan ik het wel eens zijn: ‘The nation must practice justice and charity towards all, including foreigners, but it must above all safeguard the common good and its unity, without which no country can long endure.’ Hiermee schetst hij in feite het spanningsveld van de realiteit waarin, vroeger en nu, politieke wijsheid gestalte moet krijgen: vluchtelingenopvang staat in dat spanningsveld van enerzijds de lex misericordiae of de verplichting die wij uit caritas (barmhartigheid) hebben jegens vreemdelingen, en anderzijds de mogelijkheden daarvoor – het moet ook allemaal maar kunnen. Er is politieke prudentie vereist die oog heeft voor proportionaliteit, regulering van de opvang, overleg met andere landen om tot een betere spreiding te komen, et cetera. Prudentie en proportionaliteit: dat zijn twee karakteristieke thomistische begrippen, die ons in staat stellen, individueel en collectief, om op de juiste wijze om te gaan met de eisen van gerechtigheid en barmhartigheid.
Noten
- 1.Martien Schreurs, ‘De actualiteit van Charles Taylor. Wij zijn migranten!’, in: Hubert Beusmans, Pieter Jan Dijkman, Ab Klink en Jan Willem Sap, Migratie in een open samenleving (CDV Herfst 2011). Amsterdam: Boom, 2011, pp. 160-163.
- 2.Er bestaat een goede vertaling in het Nederlands van het wetstractaat uit de Summa theologiae, onder de titel Thomas van Aquino. Over de wet (Baarn: Ambo, 1996). Deze vertaling (van de hand van M.A.J.M. Buijsen) bevat de quaestiones 90-97 uit de Summa th. I-II, en behandelt onder andere het begrip van de wet en de verdeling van de wet in ‘eeuwige wet’, ‘natuurlijke wet’ en ‘menselijke wet’. Het gedeelte over de ‘oude wet’ en de ‘nieuwe wet’ is niet opgenomen. Thomas staat bekend om zijn natuurwetsdenken (lex naturalis); zie hiervoor de invloedrijke publicaties van J. Finnis, bijvoorbeeld Natural law and natural rights (Oxford: Clarendon Press, 1980).
- 3.Het betreft hier de tekst van Summa theologiae I-II, q. 105, art. 3.
- 4.Deuteronomium 23, 20 en 21 (‘Ge moogt van uw broeder geen rente eisen, niet van geld, niet van levensmiddelen of van iets anders dat hij leent. Ge moogt wel rente vragen van een buitenlander.’
- 5.Politica III, I (Nederlandse vertaling bij Historische Uitgeverij, Groningen).
- 6.John Horvat ii, ‘What does Saint Thomas say about immigration? [online]. The American Society for the Defense ofTradition, Family and Property, 4 juli 2014. Zie http://www.tfp.org/tfp-home/catholic-perspective/what-does-saint-thomas-say-about-immigration.html (geraadpleegd op 24 januari 2016).
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.