Vluchtelingen en het angstmanagement van politici
Samenvatting
De vluchtelingencrisis vraagt een volwassen omgang van de politicus, niet enkel met de schijnbaar angstige burger, maar ook met een complexe problematiek die hij niet altijd zo goed onder controle heeft als hij zou willen. Zo’n volwassen politiek is eerst en vooral gebaseerd op een duidelijke analyse van de feiten en van de eigen mogelijkheden waarover politici beschikken om met echte vragen van mensen om te gaan. Ook toont deze politiek lef om een open discussie met de burger aan te gaan over de toekomst van de welvaartsstaat. Meer dan we vermoeden biedt het christendom aanknopingspunten voor zo’n realistische benadering.
STEL DAT U, GEZETEN OP EEN BARKRUK IN EEN CAFé, na een drukke werkdag onbezorgd van een pilsje geniet. U geeft samen met een collega commentaar op de gebeurtenissen van de voorbije week. Na het tweede pilsje wordt de discussie heftiger. En plotseling zegt uw collega: ‘Beste vriend, waarom toch die angst? Ik voel dat je bang bent.’ Wellicht hebben deze woorden geen gunstig effect op het gesprek. Ze verbreken de gelijkheid tussen de twee deelnemers. De opmerking over de angst vindt haar oorsprong in een metaperspectief. Het argument wordt plotseling minder belangrijk dan de angst waarop het steunt, of lijkt te steunen. Wie burgers in het vluchtelingendebat angst verwijt, verheft zich boven hen. Bovendien suggereert zo iemand dat hijzelf geen angst heeft of, mocht dat toch zo zijn, deze perfect beheerst en in een rationeel perspectief weet te plaatsen.
Wie de ander angst verwijt, laat hem in de steek. Daarom moeten politici bijzonder zorgvuldig omgaan met gevoelens van burgers die zij als angst of een vorm van onvermogen beschrijven. Is de vermeende angst wel angst? Of is ze gewoon een reactie van burgers op politici die scherpe vragen schuwen en problemen niet bij hun naam durven te noemen? De vluchtelingencrisis vraagt een volwassen omgang van de politicus, niet enkel met de schijnbaar angstige burger, maar ook met een complexe problematiek die hij niet altijd zo goed onder controle heeft als hij zou willen. Vier punten kunnen helpen om hiermee aan de slag te gaan.
Vier politieke opgaven
Een eerste opgave voor politici is de moed om helder te zijn, zowel in de analyse van de vluchtelingen- en migratieproblematiek als in de terminologie om erover te spreken. Zo bestaat er wel degelijk een verschil tussen vluchtelingen en economische migranten. Vluchtelingen zijn niet veilig in het land dat ze verlaten. Daarom vallen ze onder de conventie van Genève en ontlenen ze, zolang het gevaar duurt, daaraan rechten op de plek waar zij terechtkomen. Vluchtelingen hoeven niet sympathiek te zijn. Hun aaibaarheidsfactor mag onder het nulpunt liggen. Het pure feit dat zij zich in de objectieve situatie van vluchteling bevinden, volstaat. Economische migranten verkeren niet in een situatie van direct gevaar. Ze zijn op zoek naar een beter leven. De mensen die in Calais of Duinkerken wachten op een overtocht naar het Verenigd Koninkrijk zijn geen vluchtelingen, maar economische migranten. Ze zouden in Frankrijk kunnen blijven, maar verwachten een hogere welvaart of andere voordelen aan de overzijde van het kanaal. Economische migranten zijn geen betere of slechtere mensen dan vluchtelingen. Het onderscheid tussen beide groepen steunt niet op morele gronden. Het gaat om een zuiver juridisch verschil, dat een uiteenlopende aanpak van beide categorieën wettigt. Wie het onderscheid verwaarloost of vergeet, neemt elke basis voor een rationeel beleid weg, en ondergraaft het vertrouwen van de bevolking in haar politici. Voor laatstgenoemden is het belangrijk de gave des onderscheids te blijven behouden. Schijnbaar gulhartig opteren voor open grenzen of iets wat erop lijkt, getuigt van een schuldige onverantwoordelijkheid tegenover de gevoelens van burgers. Natuurlijk klinkt het mooi om Eurafrika te beschouwen als één continent waarbinnen vrij verkeer van personen mogelijk moet zijn. Maar waarom dan enkel Eurafrika? Syriërs en Afghanen vallen op die manier uit de boot. Maar natuurlijk is Eurafrika zelf een illusie. Geen enkel land kan een totaal vrij verkeer van personen aan. Kortom, heldere standpunten en het maken van een duidelijk onderscheid in plaats van het houden van een pleidooi voor grenzeloze solidariteit zijn van groot belang om het vertrouwen van de bevolking overeind te houden. Natuurlijk lijkt grenzeloze solidariteit mooier; menselijker, in de zin van draaglijk voor het merendeel van de mensen, is zij echter niet. Dus is zij in wezen ook niet mooier. Van mensen iets vragen wat ze met de beste wil van de wereld niet aankunnen, negeert een antropologische werkelijkheid: de mens is tot goedheid in staat, maar volkomen zelfopoffering zal altijd een uitzondering blijven.
Een tweede belangrijk aandachtspunt voor politici is duidelijkheid verschaffen over hun eigen macht en onmacht. Dat is een zware opgave. Het is immers niet onmacht, maar macht die een politicus wil uitstralen. Toch is het noodzakelijk om helderheid te verschaffen over welke garanties je als politicus kunt bieden en welke niet. Zijn politici in staat om haarscherp een onderscheid te maken tussen vluchtelingen en economische migranten? Durven zij economische migranten tegen te houden, en kunnen ze dat ook? Zijn ze in staat om mensen die geen vluchtelingenstatus verwerven uit te wijzen en, zo ja, in hoeveel procent van de gevallen leidt dat effectief tot een terugkeer? Gaan wij ervan uit dat een vluchtelingenstatus tijdelijk is of definitief? Indien hij tijdelijk is, dan ook in de praktijk? Die vragen horen we relatief weinig, ook al omdat ze onbarmhartig klinken. Nochtans zijn het vragen die in de brede samenleving geregeld rijzen. Precies daar ligt een probleem. Politici stellen liever zelf de vragen – eenvoudige vragen die ze vervolgens perfect kunnen beantwoorden. Moeilijke vragen zijn echter geen schande. Integendeel. Juist het onvermogen om moeilijke vragen te beantwoorden leidde tot een knieval van Europa voor het autocratische Turkse regime van president Erdogan. Uit dit ongemakkelijke akkoord blijkt dat de Europese politici de migrantenstroom niet lieten passeren uit menselijkheid, maar uit onvermogen. Wij kunnen niet wat een Turkse dictator wel vermag, maar we hadden wat graag evenveel gekund als hij. Terwijl een precieze analyse van wat je als politicus de baas kunt of juist niet, geloofwaardigheid bij de bevolking opbouwt of afbreekt. Het is beter om, beperkt en precies, onvermogen te erkennen dan menslievendheid te veinzen, ook al is menslievendheid intrinsiek een christelijker begrip dan onvermogen.
Een derde belangrijk aandachtspunt is het lef om een open discussie met de burger aan te gaan over de toekomst van de welvaartsstaat. Ook daarover blijft het in de meeste discussies opvallend stil. Vragen over de verdere leefbaarheid van ons sociaal model zijn nochtans op twee niveaus aan de orde: er is een primair, pragmatisch niveau, en er is een secundair niveau dat de overlevingskansen van de westerse sociale welvaartsstaat op lange termijn ter discussie stelt.
Het eerste niveau leidt tot eenvoudige maar confronterende vragen. Zijn wij bereid voor economische migranten een deel van onze welvaart op te geven? Die vraag is eerlijker dan de mensenstroom als een economische overwinning te verwelkomen. Sommigen doen dat. Ze wijzen erop dat Europa vergrijst en dat we migranten nodig hebben om onze pensioenen te betalen. Dat is onzin. Migranten stellen zich niet tot doel om in Europa de pensioenen betaalbaar te houden. Ze zoeken geluk voor zichzelf en hun familie. Ze zijn vaak ongeschoold of ongeletterd, wat een vlotte participatie aan de arbeidsmarkt bemoeilijkt. Laten we het dilemma niet ontkennen, maar juist helder formuleren. Hoeveel van onze welvaart zijn wij bereid in te leveren? Eén procent? Vijf procent? Als we het over gerechtigheid op wereldvlak hebben, zijn deze vragen legitiem. Het zou van grootmoedigheid getuigen, mochten we bereid zijn een stuk van onze welvaart in te leveren. Toch is het zeer de vraag hoever de kiezers daarin willen gaan. Misschien is het de taak van politici om op ethische gronden een lichte materiële achteruitgang te bepleiten. Maar wie durft dat aan? En gesteld dat iemand het aandurft, vraagt hij dan solidariteit van zijn eigen kiezers of zegt hij ontwijkend dat het de sterkste schouders zijn die de lasten moeten dragen?
Maar er is nog een tweede, veel ingrijpender niveau. Kan onze West-Europese welvaartsstaat in de toekomst overeind blijven? De rol van Europa op wereldvlak wordt steeds geringer. Militair betekenen we niets, economisch is de stagnatie een feit. Dat zet ook ons maatschappijmodel onder druk. Kiezen we ondanks een bikkelharde mondiale concurrentie toch voor solidariteit, of leggen we er ons bij neer dat de sterkste wint en de zwakste hooguit kan rekenen op liefdadigheid? Nu al is het West-Europese model minoritair. Van Afrika over Azië tot in Amerika overheerst het neoliberale marktdenken, en dit des te sterker naarmate landen zich socialistisch of communistisch noemen.
De angst van de burger neemt wellicht af door hem de waarheid te vertellen en hem erop te wijzen dat het model waarin hij groot is geworden onder druk staat. Dat het veel politieke moed zal vergen om het overeind te houden. Dat lijkt mij fundamenteler dan de op het eerste gezicht urgentere hunkering naar veiligheid, naar bestrijding van terrorisme en seksuele delicten. De angstgevoelens die de nieuwjaarsnacht in Keulen opriep, slaan niet enkel op lichamelijke veiligheid en integriteit, maar ook op een verschuivend mens- en maatschappijmodel. In Keulen ging het om het fysieke recht van de sterkste, brutaal en mannelijk. Maar meer in het algemeen wint het recht van de sterkste evenzeer veld. In een wereld zonder grenzen, in alle betekenissen van het woord, is het uiteindelijk de sterkste die, door niemand tegengehouden, overwint.
Zo kom ik naadloos uit bij mijn vierde punt. Kan het christendom een uitweg bieden uit een cultuur van angst? Ik denk het wel. Maar dan een christendom zoals het op zijn subtielste momenten kan zijn: slim, genuanceerd, generositeit tonend en niet veinzend. Het christendom is verder op zijn best wanneer het de paradox die eraan ten grondslag ligt tot in zijn verste vertakkingen erkent. In die zin zijn de vorige drie punten, gestoeld op aandacht en analyse, een absolute voorwaarde om van een waarachtig christelijke benadering te kunnen spreken. Wie een realistische analyse schuwt, bouwt zijn generositeit op drijfzand. Er bestaat een verschil tussen een leven dat men ondergaat en een bestaan dat men zelf in handen neemt, dat daardoor rust schenkt en offervaardigheid laat openbloeien.
Rechtvaardigheid
Daarom is het niet verstandig een christelijke benadering van de vluchtelingen- en migratieproblematiek enkel op de barmhartige Samaritaan te baseren. Het is natuurlijk een prachtig verhaal, terug te vinden in het evangelie volgens Lucas (10, 25-37), maar het blijft gevaarlijk de stap van het narratieve naar het normatieve te zetten. Want de Samaritaan die, als vreemdeling, de beroofde man aan de rand van de weg verzorgde, voelde zichzelf niet bedreigd. Hij bevond zich in een comfortabele situatie, waardoor zijn hulpvaardigheid geen pijnlijk offer werd dat zijn eigen positie in het gedrang bracht. Hij nam de verzorging van de gewonde duurzaam op zich door de kosten van de herberg te betalen en daarna zijn reis te vervolgen. Het verhaal van de barmhartige Samaritaan duidt weliswaar op grote generositeit, doch tegelijk geeft de Samaritaan de regie van zijn leven op geen enkel ogenblik uit handen. Dat laatste geldt voor de vluchtelingen- en migrantencrisis veel minder. Daarin doen we niet aan persoonlijke solidariteit, maar aan structurele. De vrees daarbij is dat onze generositeit ons inhaalt, dat we niet langer de keuze zullen hebben om onze goedheid al dan niet te tonen. Dat er een moment komt waarop geen barmhartigheid meer mogelijk is, en het afstaan van onze welvaart gewoon wordt afgedwongen.
Daarom zou ik eerder voor een wat weerbarstiger Bijbels beeld kiezen, te vinden in Lucas 6, 27: ‘Heb uw vijanden lief, doe goed aan wie u haten, bid voor uw achtervolgers en zij die u belasteren.’ Centraal in deze passage staat geenszins de goedheid tegenover de zwakke, de onschuldige of de ongevaarlijke mens. Het beminnen van vijanden hoeft niet op existentiële vijandschap te slaan, maar betreft de erkenning van potentieel tegengestelde belangen. Dat facet was minder sterk aanwezig bij de barmhartige Samaritaan. Maar het is er vandaag wel degelijk. Er zijn tegenstrijdige belangen tussen de burgers van Europa en economische migranten. Dat erkennen is bevrijdend. Het kan tegelijk het begin zijn van een positieve houding waarin barmhartigheid weliswaar nu en dan wat hortend verloopt, maar niet verdwijnt. En waarin rechtvaardigheid primeert op eigen materiële belangen.
‘Bemin uw vijanden’ betekent dat wij vluchtelingen en economische migranten onze rechtvaardigheid niet onthouden, en onze barmhartigheid schenken wanneer we dat aankunnen. Meer dan we vermoeden biedt het christendom aanknopingspunten voor een realistische politiek. Die politiek is eerst en vooral gebaseerd op een duidelijke analyse van de feiten en van de eigen mogelijkheden waarover politici beschikken om met echte vragen van mensen om te gaan. Vervolgens kiest een christen altijd voor rechtvaardigheid, ook tegenover zijn vijanden. Daarom zijn alle vluchtelingen welkom, wie ze ook zijn, want ze lopen gevaar. Daarna gaat het niet meer om rechtvaardigheid, maar om barmhartigheid. Het zou mooi zijn als wij het aankonden en aandurfden om barmhartig te zijn tegenover economische migranten. Maar of en in hoeverre wij dat kunnen, blijft een open vraag. Het is een teken van sterkte om wie zwak is in je leven toe te laten. Doch als dat niet altijd of slechts gedeeltelijk lukt, dan is dat maar zo. Onbarmhartige rechtvaardigheid blijft rechtvaardigheid. En een beetje barmhartigheid is beter dan helemaal geen.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.