Grondslagen van hoop, angst en afgunst in de Verenigde Staten
Samenvatting
Een hoop die zich slechts richt op economische doelen is te beperkt en kan zelfs tot onethisch handelen leiden, zoals het breken of omzeilen van klimaatafspraken. We kunnen echter wél van een deugdzame hoop spreken als een samenleving zich richt op het garanderen en versterken van de bredere vermogens van haar burgers. De vervulling van die hoop is dan niet slechts een tegemoetkoming aan het ressentiment van een arbeiders- en middenklasse die zich buitengesloten voelt, maar leidt in plaats daarvan tot het creëren van nieuwe mogelijkheden, zonder aan paternalisme ten prooi te vallen.
DE WINST VAN DONALD TRUMP bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen, de keuze voor een brexit in het Verenigd Koninkrijk, en de opkomst van het populisme op het Europese vasteland lijken één en dezelfde voedingsbodem te hebben: een morrende midden- en arbeidersklasse die het gevoel heeft dat de mondialisering en de economische groei van de afgelopen decennia voornamelijk ten goede is gekomen aan een kleine elite en opkomende economieën. In welke mate is dit gevoel gerechtvaardigd? Hoe heeft een cultuur van hoop en hang naar verandering kunnen omslaan in een cultuur van angst en afgunst? En hoe kunnen we, in de huidige situatie, op een betere, nieuwe wijze over ‘hoop’ spreken? Aan de hand van de Trumpcasus wordt in deze bijdrage verder op deze vragen ingegaan.
Economische groei, besteedbaar huishoudinkomen en ongelijkheid
Om de recente ontwikkelingen en het heersende sentiment onder de midden- en arbeidersklasse te begrijpen, is het allereerst goed te kijken naar de economische ontwikkelingen van de afgelopen decennia. Ondanks dat een flink aantal westerse landen periodes van behoorlijke economische groei heeft doorgemaakt, lijkt deze groei niet ten goede gekomen aan Jan Modaal. Zo steeg het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking in de Verenigde Staten, maar is de koopkracht van huishoudens – gemeten aan de hand van de ontwikkeling van het mediaan besteedbaar huishoudinkomen – slechts beperkt toegenomen (zie figuur 1). Vooral de bedrijven en de elite lijken van de mondialisering en de economische groei geprofiteerd te hebben, hetgeen ook tot uitdrukking is gekomen in een groeiende inkomensongelijkheid in de Verenigde Staten (zie figuur 2). Waar het gemiddelde reële inkomen (oftewel het inkomen gecorrigeerd voor inflatie en gestandaardiseerd voor de tegenwoordige prijzen) van de rijkste huishoudens in de Verenigde Staten (de bovenste vijf procent) meer dan verdubbeld is, is dat van de armste huishoudens (de onderste zestig procent; het laagste tot en met het derde quintiel) niet of nauwelijks toegenomen. Vergelijkbare inkomsenstrends zijn overigens ook voor ons land en andere westerse landen waarneembaar.1 Het is aan deze laatste groep mensen, die hun besteedbaar inkomen nauwelijks zagen groeien, dat Trump tijdens zijn campagne meer werk en hogere inkomens beloofde. Het is ook niet verwonderlijk dat Amerikaanse staten die de afgelopen jaren een lagere ontwikkeling van het mediaan huishoudinkomen en werkgelegenheid doormaakten, in hogere mate op Trump stemden tijdens de voorverkiezingen.2

Figuur 1. Ontwikkeling reëel bbp per hoofd en mediaan huishoudinkomen in de Verenigde Staten (1993 = 100)3

Figuur 2. Ontwikkeling reëel huishoudinkomen in de Verenigde Staten naar inkomensquintiel
Hetzelfde patroon zien we terug wanneer we kijken naar wereldwijde ontwikkelingen. Wereldbank-economen Christoph Lakner en Branko Milanovic onderzochten van alle inkomens in de wereld in welke mate deze waren toegenomen tussen 1988 en 2008.4 Figuur 3 laat zien dat de inkomens van de middenklasse (gecorrigeerd voor inflatie) in opkomende economieën als China en India alsmede die van de elite in westerse landen sterk groeiden in deze periode, terwijl dit niet het geval was voor de inkomens van de arbeiders- en middenklasse in de westerse landen (veelal 75ste tot 90ste percentiel).
De economische groei van de afgelopen decennia lijkt dus voor een groot deel voorbij te zijn gegaan aan de arbeiders- en middenklasse van westerse landen. Deze ongelijkheid lijkt ook tot groeiende onvrede te hebben geleid onder Amerikaanse burgers; zo is het vertrouwen in politieke organen, financiële instellingen, grote bedrijven en nieuwsmedia over de afgelopen jaren sterk afgenomen (zie figuur 4). Dit wantrouwen van de gevestigde orde, samen met een groeiende ontevredenheid over de verdeling van de welvaart, lijkt een belangrijke rol te hebben gespeeld in Trumps campagne en verkiezing.

Figuur 3. Mondiale inkomensgroei naar inkomenspercentiel (1988-2008). De stippellijn geeft de gemiddelde groei in deze periode weer5

Figuur 4. Vertrouwen in instituties in de Verenigde Staten, 1993-20166
Hoop en angst als drijfveer
Hoewel de grond voor onvrede, in de vorm van groeiende ongelijkheid, dus al tijden aanwezig is, lijkt deze pas de afgelopen jaren in alle heftigheid in de politiek geuit te worden. Met de verkiezing van Trump draait de Amerikaanse, en daarmee wellicht ook de westerse, politieke cultuur zich geheel weg van het beleid van Trumps voorganger Barack Obama. Van hoop op een nieuwe wereld en verandering, naar angst en afgunst voor het vreemde, en een romantische nostalgie. Hoe kunnen we deze ogenschijnlijk radicale verandering begrijpen?
Ten eerste zijn Obama en Trump wel degelijk vergelijkbaar, omdat ze zich beiden, net als vele ‘beginnende’ politici, tegen de elite keerden – zowel in 2008 als in 2016 (deels) gepersonifieerd door Hillary Clinton – en beiden profiteerden van deze underdogpositie. Beide politici wijzen hun aanhangers op de tekortkomingen in de huidige situatie en stellen dat zij weten hoe ze hun omstandigheden kunnen verbeteren. Kortom, ze geven hun kiezers hoop op een betere kwaliteit van leven en een vernieuwde samenleving. En juist ook in de eigenschappen van deze (collectieve) emotie van hoop, kunnen we aanwijzingen vinden voor de plotselinge omwenteling van vernieuwing en toenadering (Obama) naar nostalgie en afgunst (Trump).
In zijn meest elementaire vorm kunnen we hoop definiëren als een sterk verlangen naar een bepaalde toekomst die we niet met zekerheid kunnen bereiken, en waarvoor we bereid zijn te handelen.7 Dit verlangen zien we terug bij beide kandidaten; zo maakte Obama zich hard voor verandering naar een (naar zijn idee) betere, meer geïntegreerde, progressievere wereld. Maar ook de boodschap van Trump is hoopvol voor velen; zij verlangen naar een toekomst die weer meer lijkt op het verleden. In beide gevallen blijkt hoop een krachtige drijfveer te zijn om anders te handelen of in ieder geval anders te stemmen. Hierin zien we een tweede eigenschap van hoop; het is een emotie die altijd aanzet tot handelen, wanneer dat mogelijk is. Hoop roept op tot actie – dit in tegenstelling tot optimisme: het idee dat alles (vanzelf) wel goed komt nodigt eerder uit tot passief afwachten. Precies om die reden kan juist hoop een zeer sterke drijfveer en een krachtig wapen voor politici zijn.
Waar Trump en Obama echter van elkaar verschillen, is dat Trump de hoop op een betere toekomst combineert met afgunst en populisme. Hierbij lijkt hij gebruik te maken van het derde aspect van hoop: onzekerheid. Wanneer we er zeker van zijn dat we zullen bereiken waarop we hopen, hoeven we niet meer te handelen, en zou een hoopvolle oproep zijn drijvende kracht verliezen. Trump wakkert juist deze onzekerheid van veel Amerikanen aan en wijst zijn achterban op het uitblijven van de door Obama beloofde verbeteringen. Daartegenover zet hij beloften die in één keer de problemen zouden moeten oplossen en de onzekerheid zouden wegnemen. Zo zou een muur tussen Mexico en de VS in één klap het hele migratieprobleem oplossen, aldus Trump. Doorgaans kan de onzekerheid die met hoop gepaard gaat op twee manieren worden beantwoord: door te vertrouwen op de ander en mogelijke oplossingen, of door de (altijd aanwezige) mogelijkheid op falen te bagatelliseren. Trump lijkt voor de tweede optie te hebben gekozen. Daarnaast stelt hij dat de schuld van de hedendaagse problemen ligt bij het huidige beleid en degenen die onterecht van dit beleid hebben kunnen profiteren. Hij combineert hoop dus met het verwijt dat ‘de ander’ de schuldige is van de huidige problemen en daarom moet worden verdreven, en dat een terugkeer naar het verleden de zekerste weg is naar verbetering. Wanneer hoop op een betere toekomst gecombineerd wordt met een breed gedragen gevoel achtergesteld te worden, kan deze dus omslaan in angst en afgunst.
In de economische wetenschappen vinden we dit fenomeen ook terug in het ‘tunneleffect’, dat als eerste is beschreven door Albert Hirschman.8 Hirschman stelde dat wanneer tijdens een verkeersopstopping in een tunnel één van de rijstroken in beweging komt, dit de bestuurders in de overige vastgelopen rijstroken hoop geeft. Deze hoop ontstaat doordat een signaal wordt afgegeven dat het einde van de verkeersopstopping in zicht is en dat ook de andere rijstroken binnenkort in beweging zullen komen. Als er echter slechts één rijstrook beweegt en er voor een langere tijd geen beweging komt in de andere rijstroken, zal dit leiden tot afgunst en frustratie onder de bestuurders in de vastgelopen rijstroken. Deze zullen op hun beurt proberen – al dan niet tegen de regels in – van rijstrook te wisselen. In het veranderende politieke landschap in de Verenigde Staten is dit tunneleffect ook waarneembaar: het vooruitzicht van economische voorspoed kan samengaan met hoop, maar dit gevoel kan omslaan in afgunst wanneer de hoop vals blijkt en niet de beloofde verbetering teweegbrengt.
Hier wringt ook de schoen met betrekking tot de eerder beschreven economische ontwikkelingen. Waar de overheid en media zich vaak richten op de groei van het bbp, is de groei van het mediaan huishoudinkomen een betere maatstaf voor de ontwikkeling van de materiële welvaart van huishoudens in een land. Dit heeft als gevolg gehad dat waar politici vaak de loftrompet steken over economische groei, grote delen van de bevolking het gevoel hebben niet uitgenodigd te zijn op dit feest. Dit zijn de eerder geïdentificeerde ‘verliezers’ van de mondialisering en het neoliberalisme: een arbeidersklasse die banen naar het buitenland ziet verdwijnen en (steeds meer) moeite heeft de eindjes aan elkaar te knopen, en een middenklasse die er de afgelopen jaren financieel niet of nauwelijks op is vooruitgegaan.
Een te sterke focus op economische groei blijkt dus tot grote ongelijkheid, onvrede en politieke instabiliteit te hebben geleid. Deze situatie is echter niet op te lossen door enkel meer economische groei te beloven aan de westerse arbeiders- en middenklasse. Dat een grote groep zich ‘verliezer’ voelt, heeft namelijk ook te maken met het feit dat in de hedendaagse maatschappij vooruitgang automatisch wordt gekoppeld aan materiële vooruitgang; andere doelen, bijvoorbeeld rechtvaardigheid, sociale relaties en ecologie (oftewel de immateriële welvaart), lijken in deze neoliberale tijden ondergeschikt te zijn. Hoewel een minimale financiële zekerheid en stabiliteit uiteraard van het eerste belang is voor veel mensen, is immateriële welvaart voor de meesten (zo niet allen) noodzakelijk om een volwaardig en bevredigend leven te leiden.
Hoop als deugd
In dit licht is het belangrijk om een andere invulling te geven aan de doelen van onze hoop. Een hoop die zich slechts richt op de vermeerdering van het bbp, of zelfs van het mediaan besteedbaar huishoudinkomen, is te beperkt en kan zelfs tot onethisch handelen leiden, zoals het breken of omzeilen van klimaatafspraken. Om waarlijk als deugd te worden herkend is het van belang dat de doelen waarop hoop zich richt als manifestaties van ‘het goede’ worden herkend, vanuit een normatief ethisch perspectief.
Dat roept echter direct de volgende vraag op: wélk ethisch perspectief? De huidige westerse samenlevingen worden immers gekenmerkt door een wijde variëteit aan ethische en religieuze perspectieven. Dit kan resulteren in een plat cultuurrelativisme waarin bijvoorbeeld de ‘greed is good’-filosofie van Gordon Gekko als gelijkwaardig wordt gezien aan het monastieke ideaal van vrijwillige armoede en dienst aan God en de naaste. Er zijn echter toch mogelijkheden om in de context van morele diversiteit een breed gedragen normatieve visie op individuele en maatschappelijke doelen te formuleren. Een belangrijk voorstel hiertoe is de vermogensbenadering (capability approach), aanvankelijk ontwikkeld door de bekende Indiase econoom Amartya Sen9 en vervolgens nader uitgewerkt door met name de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum.10
Deze benadering identificeert een aantal centrale vermogens die worden gezien als een noodzakelijk minimum voor een goede menselijke ontwikkeling en die dermate generiek zijn dat ze door veruit de meeste religies en wereldbeschouwingen onderschreven kunnen worden. Het gaat bijvoorbeeld om het recht op lichamelijke integriteit, de mogelijkheid tot spel, de vrijheid zich emotioneel te ontwikkelen, en de mogelijkheid controle over de eigen omgeving uit te oefenen.11
De vermogensbenadering is niet slechts een filosofische theorie gebleven. De Pakistaanse econoom Mahbub ul Haq heeft op basis van het werk van Sen de Human Development Index (HDI) ontwikkeld, die de basis vormt van de jaarlijkse Human Development Reports van de Verenigde Naties. De HDI wordt als graadmeter gezien of mensen in een land in staat zijn volwaardig te functioneren en een bevredigend leven te leiden. De HDI neemt daarbij niet alleen het bbp van een land als maatstaf, maar houdt ook rekening met zaken als de gemiddelde levensverwachting en met het gemiddeld aantal jaren dat kinderen naar school gaan. Behalve naar economische groei kijkt de HDI dus ook expliciet naar volksgezondheid en kennis, en hij richt zich daarmee op de ontwikkeling van welzijn in plaats van puur op de ontwikkeling van welvaart.
Alhoewel deze benadering aanvankelijk is ontwikkeld als een nieuw paradigma in de ontwikkelingssamenwerking, heeft ze ook relevantie voor onze westerse samenlevingen. Zo kan ze worden ingezet om de blijvende inkomensongelijkheid tussen mannen en vrouwen te bekritiseren.12 Het doel van deze benadering is echter niet zozeer het ontwikkelen van een economisch egale samenleving; het gaat, veeleer, om empowerment in de brede zin van het woord: om het stimuleren van mensen om zichzelf te ontwikkelen tot vrije en verantwoordelijke burgers.
De specifieke waarde van deze benadering is dat deze een alternatief biedt voor de huidige neoliberale ‘economisering’ van het leven, waarbij alles draait om het vergroten van het bbp. Zo’n benadering kan dan al snel de voedingsbodem worden voor rancune en ressentiment – de uitingen daarvan zijn ondeugdzame vormen van hoop.
We kunnen echter wél van een deugdzame hoop spreken als een samenleving zich richt op het garanderen en versterken van de vermogens van haar burgers. De vervulling van die hoop is dan niet slechts een tegemoetkoming aan het ressentiment van een arbeiders- en middenklasse die zich buitengesloten voelt, maar leidt in plaats daarvan tot het creëren van nieuwe mogelijkheden, zonder aan paternalisme ten prooi te vallen.
Noten
- 1.Brian Nolan, Max Roser en Stefan Thewissen (2016). GDP per capita versus median household income. What gives rise to divergence over time? (INET Oxford Working Paper no. 2016-03). Oxford: Institute for New Economic Thinking, 2016.
- 2.Jurriaan Kalf, ‘Waarom het fenomeen Trump niet zomaar zal verdwijnen’, RaboResearch – Economisch Onderzoek. Zie https://economie.rabobank.com/publicaties/2016/april/waarom-het-fenomeen-trump-niet-zomaar-zal-verdwijnen
- 3.U.S. Census Bureau 2016.
- 4.Christoph Lakner en Branko Milanovic, ‘Global income distribution. From the fall of the Berlin Wall to the Great Recession’, The World Bank Economic Review 30 (2016), nr. 3.
- 5.Lakner & Milanovic 2016.
- 6.Gallup 2016.
- 7.Adrienne M. Martin, ‘Hopes and dreams’, Philosophy and Phenomenological Research 83 (2011), nr. 1, pp. 148-173.
- 8.Albert O. Hirschman en Michael Rothschild, ‘The changing tolerance for income inequality in the course of economic development’, Quarterly Journal of Economics 87 (1973), nr. 4, pp. 544-566.
- 9.Amartya Sen, ‘Equality of what?’, in: S.M. McMurrin (red.), Tanner Lectures on Human Values I. Cambridge: Cambridge University Press, 1980, pp. 195-220.
- 10.Martha C. Nussbaum, Women and human development. The capabilities approach. Cambridge: Cambridge University Press, 2000. Zie voor een overzicht: Ingrid Robeyns, ‘The capability approach’, in: Edward N. Zalta (red.), The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Summer 2011 Edition). Zie http://plato.stanford.edu/archives/sum2011/entries/capability-approach/
- 11.Nussbaum 2000, pp. 78-80.
- 12.Ingrid Robeyns, ‘Sen’s capability approach and gender inequality. Selecting relevant capabilities’, Feminist Economics 9 (2003), nr. 2-3, pp. 61-92.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.