Hoop in populistische tijden
Samenvatting
Vervreemding, onbegrip en verwijten domineren de verhouding tussen de elites van de westerse samenlevingen en grote delen van het electoraat. Maar er is hoop. De stille meerderheid is niet populistisch. Zij moet echter wel in stelling worden gebracht. Daartoe is een ‘elite’ nodig die de zorgen én dilemma’s van mensen vertolkt. Vast staat dat er geen gemakkelijke oplossingen zijn, en wie pretendeert ze te hebben, bedriegt het volk met valse hoop. Om mensen daarin mee te nemen, zijn elites nodig – binnen én buiten de politiek – die tot de verbeelding spreken en de potentie hebben Hoffnungsträger te worden.
24 JAAR WAS IK TOEN IK MIJN EERSTE EIGEN HUIS BETROK. In de Nijenburg te Rotterdam-Zuidwijk. Het was een buurt voor de minder welgestelden, een beetje een achterbuurt. Maar ik was zielsgelukkig met de portiekwoning. Ik had alleen een beurs en mijn ouders hadden het bepaald niet breed. Armoedig was het niet, bescheiden wel.
De eerste keer dat ik er kwam was de stoep wit van het schuim. Een ongeveer 70-jarige mevrouw had zojuist de portiek geschrobd en geboend. Toen ik mijn intrek nam, enige tijd later, was ze verhuisd. De oude man die in de andere benedenwoning woonde, vroeg me binnen. Een echte Rotterdammer, maar vol met kritiek op de buitenlanders. Hij vertelde me ook dat het de bedoeling was dat ik bij toerbeurt om de acht weken de portiek bij de kelders zou schoonmaken. Op een gegeven moment begon het me te irriteren dat niet iedereen zich aan die afspraak hield. Het gevolg was natuurlijk dat die bewoners die dat wel deden, dubbel werk hadden. Maar dat was niet eens het ergste: je had het gevoel compleet gekke Henkie te zijn. Mijn onderbuurman was echt woedend. Hij gooide het bijltje erbij neer en schold die helse bende de spreekwoordelijke Rotterdamse majem in. U begrijpt het al: in no time was het een smerige bende. Van een portiek waarin mensen het niet breed hadden maar wel waardig leefden en iets voor elkaar overhadden, waren we beland in een koude oorlog.
In die tijd bezocht ik ook af en toe de deelraadsvergaderingen van Zuidwijk. Keurig verkaveld over de politieke partijen, volgens de toenmalige grootstedelijke blokken. Ik herinner me het ongetwijfeld betrokken raadslid, die eruitzag als de sociologen van wie ik indertijd les kreeg. Hij sprak over de multiculturele samenleving. Over het enorme belang van onderwijs in eigen taal en cultuur en over de rijke verscheidenheid van de stad. Ik moet zeggen dat ik toch lichtelijk in de war was. Deze man vertegenwoordigde ook de bewoners van mijn portiek. Het was geen onzin wat hij zei, maar ik besefte ook dat de kloof nauwelijks groter kon zijn.
In het geval van de man in mijn portiek hadden critici van het establishment waarschijnlijk een punt. In veel zorgdebatten in Nederland, maar ook in Amerika, is dit evenwel niet altijd het geval. Emoties en beelden overheersen; feiten doen er niet toe. Wie ermee aankomt, maakt zich verdacht. Expertise is verdacht. Achter het stemmen op westerse populisten gaat wrok en onzekerheid schuil en soms regelrechte haat, die zich dan ook weer richt op alles wat minderheden zijn. Waar komt die wrok vandaan?
Breuklijnen
Uiteraard is die vraag niet eenvoudig te beantwoorden. Boeken van rond het begin van de negentiger jaren over de (ook Amerikaanse) politiek – zoals Fear of falling van Barbara Ehrenreich, The revolt of the elites van Christopher Lasch en Why Americans hate politics van Eugene Dionne2 – bieden het verrassende inzicht dat veel van de huidige patronen 20 tot 25 jaar geleden al zichtbaar waren en dat we er eigenlijk weinig lessen uit hebben getrokken.
Ehrenreich neemt ons mee naar 1968, hét jaar van de studentenbeweging. In Chicago was toen de Democratische Conventie, waar massaal werd gedemonstreerd tegen een van de kandidaten, Hubert Humphrey. De pacifistische, op verbroedering gerichte en antiautoritaire jeugd was met tienduizenden bijeengekomen. De burgemeester, Richard Daley, sloeg het protest meedogenloos neer. Ook toeschouwers, toevallige passanten en de media kregen ervanlangs. De media waren in alle staten, want hun werd de verslaglegging zo onmogelijk gemaakt. Kort daarop bleek maar liefst 56 procent van de bevolking achter de politie te staan. Ondertussen konden winkeliers de vraag naar bumperstickers met de boodschap ‘We back Daley and the police’ niet meer aan.
De schok bij de media was groot. Zij realiseerden zich het gevoel en contact met de samenleving te hebben verloren. Een commentator van de NBC stelde: ‘I was stunned, astonished, hurt. It is the key thing that opened my eyes to the cleavage between newsmen and the majority.’ Nixon zou deze meerderheid later met succes bestempelen als de ‘silent majority’. De media startten op hun beurt een ware zoektocht naar de gewone man met zijn dagelijkse zorgen en beslommeringen. De politiek liet zich evenmin onbetuigd. Nixon, inmiddels president, begon met een taskforce Problems of the Blue-Collar Worker. De silent majority werd een doelgroep, met als trefwoord ‘Middle America’.
De verkiezingsuitkomsten lieten eveneens interessante dingen zien. Diezelfde blue-collar worker had in 50 procent van de gevallen niet voor Nixon gestemd. Dat deed slechts 35 procent. De onafhankelijke George Wallace, gouverneur van Alabama (voorheen Democraat), kreeg 15 procent van hun stemmen. Deze stemverhoudingen zeiden wel iets. Vooreerst: het onderscheid tussen de silent majority en de non-silent majority was niet zo groot. De kloof was minder gemakkelijk te duiden in termen van klasse. Men stemde ook niet op Nixon uit angst dat hij Medicare, de verzekering voor ouderen, zou gaan kortwieken en de sociale zekerheid op de helling zou zetten. (Trump begint zich inmiddels ook te realiseren dat een inbreuk op Obamacare juist zijn kiezers raakt.) Ten slotte vallen bij Wallace zelf ook twee dingen op. Hij was op economisch gebied liberaal, maar raakte toch een snaar van welvaartschauvinisme met zijn pleidooi voor het behoud van banen door de overheid in een al te competitieve omgeving. Daarnaast was hij gekant tegen een multiculturele politiek die vooral de lagere klassen raakte. Hij was fel tegen busing: het verplicht mengen van witte en zwarte leerlingen, iets wat de witte elite in hun eigen wijken toch niet raakte.
Het zijn deze breuklijnen die de Amerikaanse politiek telkens verder zijn gaan bepalen. Op politiek niveau zien we, aldus Ehrenreich, dat nieuwrechts de verbittering en frustratie uitvergroot en aanwakkert. Een toenemende verwijdering vindt plaats van het verstedelijkte Amerika en de meer links georiënteerde Democraten, terwijl juist zij de voorzieningen op peil willen houden. Men vertrouwt het behoud van banen echter meer toe aan de rechterflank van de politiek. Aan de andere kant van het spectrum is er ook verwijdering. Latent en soms manifest is er de angst voor en verontwaardiging over deels verondersteld racisme en vreemdelingenhaat. De opmerking van Clinton over de deplorables die achter Trump aanhollen, verraadt daar het nodige van en werd haar feitelijk fataal.
De ontwikkelingen in de media hebben voornoemde verwijdering nog verder versterkt. We zagen de schok bij de journalisten en de redacties eind jaren zestig, omdat zij zich realiseerden de aansluiting te hebben gemist. De zelfanalyse van de media was destijds dat zij te homogeen waren. Een speciale klasse zette immers de toon en de overlap met de Democratische agenda werd te groot geacht. Die homogeniteit is inmiddels verdwenen. Via Twitter en YouTube is iedereen zendgemachtigde. Er zijn commerciële giganten gekomen als FOX en Breitbart die luister- en kijkcijfers willen en daarvoor zo hard en ongenuanceerd mogelijk moeten schreeuwen. De populaire media zijn deels getribaliseerd.
Alle ingrediënten waren dus aanwezig voor vervreemding, onbegrip en verwijten. Intussen is de druk op de middenklasse en de blue-collar workers ook nog eens toegenomen. Het sociale vangnet is verdund, terwijl de flexibilisering en mondialisering van de arbeidsmarkt niet is gecompenseerd met een toerustingsagenda of met ruime faciliteiten voor om- en bijscholing. Zo’n toerustingsagenda is nodig om te kunnen terugvallen op een levensloopregeling die boven op het sociale vangnet komt. Juist de middenklasse staat onder druk: als middenklassers vallen, vallen ze diep. Hun achteruitgang in inkomen en levensstandaard is het grootst bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. De klap komt financieel gezien harder aan dan bij de blue-collar workers, al is deze ook voor die groep ernstig. De hogere klassen hebben een tamelijk sterke positie op de arbeidsmarkt en kunnen financieel meer hebben.
Daar komt de mondiale politieke en culturele instabiliteit nog bij. De reactie op de vluchtelingencrisis was zo heftig omdat mensen de oplossing niet zien. De situatie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, de demografische groei en armoede, de radicalisering en het terrorisme, de politieke islam en de druk op de verzorgingsstaat zorgen voor verstarring. De instituties die lange tijd welvaart brachten, zoals de EU en de liberalisering van de handel, lijken nu de instabiliteit alleen maar in de hand te werken. De open grenzen van de EU leiden tot Roemeense en Poolse rivalen op de arbeidsmarkt. De vluchtelingenverdragen voelen aan als een paard van Troje: hun bepalingen en wetsartikelen lijken evenzovele poorten voor een onbeheersbare toestroom van ellende en armoede. De morele conflicten die dit met zich meebrengt, krijgen geen stem. Veel mensen willen wel goed doen en zijn, maar de omvang van het probleem zorgt voor een verlammend schokeffect. Hun zorgen zijn niet de zorgen van deplorabelen, maar van ambigue en twijfelende mensen. De politiek onderkent juist die ambiguïteit niet, iets wat mij doet terugdenken aan mijn onderbuurman van weleer en het PvdA-deelraadslid. De keuze die men aangereikt krijgt in de hypende media en politiek zijn die van ofwel wereldvreemde wereldverbeteraar, ofwel welzijnsegoïst; ofwel moderniseringsverliezer, ofwel moderniseringswinnaar.
Er lijkt geen ruimte meer voor nuance, voor wat Charles Taylor ‘subtiele talen’ noemt. In dit klimaat komen de vertrouwde instituties onder druk te staan: de politiek vertegenwoordigende stelsels, de rechtspraak (denk aan het proces tegen Wilders), de EU en de internationale verdragen. Fear of falling heeft zich sinds de jaren zestig alleen maar verdiept en degenen die antwoorden moeten geven zijn in de polariserende agenda meegegaan, en geven geen of onvoldoende richting meer. Sylvester Eijffinger spreekt terecht van een ‘Bermudadriehoek van het kortetermijndenken’: ‘In de ene hoek bevindt zich de politiek, met haar voortdurende opportunisme en scoringsdrift in de media; in de andere hoek zitten de media, met hun focus op proefballonnen en relletjes; in de derde hoek zit het steeds grilliger electoraat. Elke westerse democratie loopt op dit moment het gevaar in deze Bermudadriehoek verzwolgen te worden’, zo schreef hij ruim voordat de brexit en Trump een feit waren. De driehoek zal zichzelf alleen maar versterken als Ehrenreich gelijk heeft met haar stelling dat sommige politici en stromingen de ambiguïteit uitbuiten en in de ambivalente sentimenten van afweer en soms afkeer van onder meer de elite en vreemdelingen een legitimatie zien om de eigen electorale voordelen uit te buiten en bedenkelijke vooroordelen uit te dragen.
De opstand van de elite
De vraag rijst hoe deze elite zich gedraagt. De eerdergenoemde Lasch legt er veel nadruk op dat Amerika oorspronkelijk anders tegen de elite aankeek dan tegenwoordig. De selfmade man was altijd al een belangrijke metafoor in de VS, maar die kreeg toch een andere inkleuring dan al decennia het geval is. ‘Selfmade’ was vooral ‘zelfstandig’. Het was het sterk door het puritanisme ingekleurde ideaal van ‘people who are respectable’; mensen die hun lot dragen, maar wel betrokken zijn bij het scheppen van een gezamenlijk lot. Amerika was weinig hiërarchisch en wilde ook zeker niet de kant op van Europa, met waardigheden en posities die erfelijk waren. Iedereen moest kunnen participeren. Men benadrukte daarom de verschillende sferen: de politiek had haar domein, de kerk het hare en de economie had weer een ander gebied. Op gelijke ooghoogte moest je met elkaar kunnen omgaan. De arbeider of ambachtelijk geschoolde kon onder meer meedoen in het schoolbestuur en de lokale democratie.
De meritocratie veranderde dat gaandeweg. Volgens Lasch versterkten socialisme en kapitalisme elkaar deels. Zij streefden naar gelijke kansen voor iedereen, met een sociaal vangnet voor achterblijvers. Voorop stond echter een American dream waarin inzet wordt beloond en waarbij onder die voorwaarde verondersteld werd dat de top voor iedereen haalbaar is. Dit is één van de factoren waardoor de kloof tussen volk en elite is ontstaan. Het gevolg was ietwat kort door de bocht de gedachte dat achterblijvers hun falen aan zichzelf te danken hadden. Dit klassieke voorbeeld van blaming the victim leidde bij de elite tot het sentiment dat je je niet over de minderbedeelden hoefde te bekommeren en zelfs tot morele superioriteit. Achterblijvers maakten zich bovendien niet zelden zelfverwijten. Het was Martin Luther King die hierdoorheen wilde breken, toen hij zijn achterban opriep om niet massief in te zetten op (louter) betere sociale voorzieningen, maar op de participatie en inzet van iedereen vanuit een besef van waardigheid.
De verwijdering kreeg nog een impuls doordat de elite een eigen subcultuur creëerde. De brug werd opgehaald: er kwam een eigen leefwereld, met eigen universiteiten, scholen, restaurants, afgeschermde wijken. De ‘revolt of the elites’, noemt Lasch het. Niet de massa ontketende een revolutie, maar de elite. Vanuit de eigen waarden en belangen overzag men de wereld. Met het verdwijnen van de onderlinge contacten en de wederkerigheid, met het dominant worden van opwaartse economische mobiliteit, met het opkomen van de ideologie van de selfmade man versmalden de raakvlakken van verschillende bevolkingsgroepen en vernauwden vooral de wederzijdse percepties. Dit zag je ook terug in de sociologie. De verbindingen van weleer ging men duiden als beheersingsmechanismen. Als de plaatselijke elite de arbeiders en middlemen tegenkwam in de kerk, de koren, de sportverenigingen, de politiek, dan was dat om deze armere meerderheid in bedwang te houden, te controleren en te disciplineren in het gevecht om de welvaart. Dat in die verbindingen ook veel goeds kon opbloeien, was ondenkbaar.
Evenals Ehrenreich constateert Lasch een verwijding tussen volk en elite. Laatstgenoemde vindt dat wel prima, zolang het eigen leven geleefd kan worden. De beelden verscherpen zich, vervolgens. Ambivalente emoties worden bij gebrek aan ontmoeting vijandschap, met maatschappelijke schizofrenie als effect, iets wat Dionne beschrijft in Why Americans hate politics. Hij stelt dat er veel common sense is bij ‘het gewone volk’ en ook bij de elite. Maar die common sense – en wellicht ook common ground– krijgt geen kans om op te bloeien. De kleine man uit mijn portiek krijgt bij wijze van spreken direct het predicaat van racistisch en bekrompen opgeplakt. Mensen die anderzijds op sleutelposities zitten zijn al snel graaiers of zogenaamde ‘buitenlui’ die alleen op het eigen belang uit zijn. Zoals gezegd: media en politiek versterken dat.3 In die strijd doen cijfers er niet meer toe. Partijen, media en columnisten die gehoord willen worden, krijgen immers een belang bij antagonismen. Er is daarmee iets wezenlijks verloren gegaan: de aandacht voor de feiten als gemeenschappelijke grond voor debat en zinvol overleg.
Besluit: Tekenen en dragers van hoop
Maar er is hoop. In de eerste plaats lijkt het aannemelijk dat niet alleen de silent majority, maar ook de meerderheid van de minority best genuanceerd denkt. Hun oordelen zijn helemaal niet zo ongenuanceerd, maar er kon weleens te weinig ruimte zijn voor hun ambivalente opvattingen. De eerder genoemde verkiezingen van 1968 en volgende in de VS hebben dat laten zien. Ook dit jaar kreeg de zwaar impopulaire Clinton veel meer stemmen dan Trump. Velen bleven bovendien thuis. Trump haalde 25% van alle stemgerechtigden. Ook al zit hij er, ook al is de brexit een feit en ook al ademt populistisch Europa erbij op: de silent majority is niet populistisch. Maar daar schieten we anderzijds niet zoveel mee op als die majority niet of onvoldoende in stelling wordt gebracht of als antwoorden ontbreken. Dan is er te weinig politieke en maatschappelijke tegenkracht om de Bermudadriehoek van Eijffinger te doorbreken.
Daarom is er in de tweede plaats een ‘elite’ nodig die de zorgen van mensen vertolkt, maar ook hun dilemma’s. Ja, we hebben een vluchtelingenverdrag en we willen niemand ongehoord terugsturen naar oorlogsgebieden. Tegelijkertijd zijn we bezorgd over het draagvlak in de samenleving; over de impact die het heeft op onze cultuur en onze waarden als velen binnenkomen met een levensovertuiging waarin tot nu toe geen plaats is ingeruimd voor vrijheid en tolerantie; over de houdbaarheid van ons socialezekerheidsstelsel. Daarbij kunnen we de kop niet in het zand steken voor de dreigende overbevolking in Noord-Afrika, en voor de strategie van IS en Boko Haram (en op de achtergrond Rusland) om de EU te destabiliseren via het opjagen van vluchtelingen. Dit zijn zulke dilemma’s. De analyse is vaker gemaakt, maar wat doen we eraan, in het verlengde van de Turkijedeal? Hoe realiseer je opvang in de regio zonder dat het een afschuifsysteem is, met opnieuw wegduikende elites in de rijkere werelddelen? Dat wegduiken slaat uiteindelijk als een boemerang terug; daarom moet er op internationaal-politiek, economisch en religieus-cultureel vlak een agenda komen die perspectief biedt. Gemakkelijke oplossingen zijn er in ieder geval niet, en wie pretendeert ze te hebben, bedriegt het volk met valse hoop. Dat geldt voor handelsverdragen, de arbeidsmarkt, het duurzaamheidsprobleem enzovoort.
Om mensen daarin mee te nemen, is in de derde plaats een elite nodig die tot de verbeelding spreekt, van mensen die de potentie hebben Hoffnungsträger te worden. Dat vraagt om betrokkenheid en om charisma. Charisma niet opgevat als narcistische persoonlijkheidstrek, maar ontleend aan waarden en realistische vergezichten. Kay van de Linde stelde onlangs terecht in Buitenhof dat echte leiders het volk niet naar de mond praten, maar juist voor de troepen uit lopen.4 Zo was de vertegenwoordigende democratie ook ooit bedoeld. Niet referenda maken de dienst uit, maar mensen die het vertrouwen van het volk krijgen en gezag ontlenen aan het vermogen om complexe maatschappelijke problemen aan te vatten middels het aanreiken van nieuwe perspectieven.
Max Weber maakte ooit het onderscheid tussen traditioneel, rationeel en charismatisch leiderschap. Het is een belangrijk onderscheid. Wat we decennialang hebben gezien zijn rationele leiders. Zij bestuurden met de cijfers van planbureaus, met CPB-doorrekeningen en met feiten het land. Maar die feiten overtuigen niet als zij geen uitdrukking kunnen geven aan de angstige dynamiek die eronder ligt. De economische groei kan prachtig zijn, maar ondertussen kan de baanonzekerheid toenemen. De integratie kan op papier slagen, maar meer diploma’s en banen voor nieuwkomers zegt nog niet zo veel over culturele integratie en identificatie met de dominante waarden van ons land. De zorg kan op papier goed functioneren, maar als de spanningen tussen zorgaanbieders en -verzekeraars alleen maar toenemen, voelt en gaat het toch niet goed.
Om tot de verbeelding te spreken zijn dus realistische en praktische vergezichten nodig. Mooi, die roep om opvang in de regio, maar is het ook een uitgewerkt plan? Of is het eerder een papieren oplossing, die handig is voor een debat, maar verder niets om het lijf heeft? Klagen over flexwerk is één, maar is er een uitgewerkte toerustingsagenda? En juichen over innovaties bij duurzaamheid is ook prima, maar creëren we ook een markt door fossiele brandstoffen duurder te maken en de lat van productnormen telkens – en voorspelbaar – hoger te leggen, zodat ideële ondernemers weten waar ze aan toe zijn en kunnen investeren?
Dat brengt me bij mijn laatste punt: de elites moeten zich ook buiten de politiek bevinden. Goede initiatieven moeten uit de samenleving zelf komen. Mijn vroegere onderbuurman had waarschijnlijk het meest gehad aan een woningbouwvereniging die het voortouw had genomen en projecten had gestart waarbij problemen rond schoonmaken beginpunt waren geweest van een gesprek en van gemeenschappelijke afspraken. In Rotterdam was het de bankier Mees, elders was het op ondernemersniveau Stork. Het waren voormannen die inderdaad de brug sloegen naar de gewone man, omdat ze betrokken op en bezorgd om hen waren. Zulke voorbeelden zijn er nog steeds: met een kleinschalig initiatief zet de raad van bestuur van het Bernhovenziekenhuis in Uden verdienmodellen in de zorg op hun kop ter wille van de patiënt. De verzekeraars snijden hun contracten erop toe en laten zien dat de gemakzuchtige en populistische roep om een Nationaal ZorgFonds te overbieden en overklassen is met betrokkenheid op patiënten en een idealisme dat menswaardigheid boven verdienmodellen plaatst (en die verdienmodellen ondertussen ombuigt). Zij doen dat als een klein Gallisch dorpje dat de toon zet in het nationale debat over de toekomst van de zorg.
Onderlinge betrokkenheid is het belangrijkste antigif tegen het elkaar verketteren. Zij biedt de voedingsbodem voor de schakering die Lasch en Ehrenreich constateren; de common sense die wel degelijk oog heeft voor nuances en waardoor men wil luisteren naar subtiele talen. Maar dan is er wel werk aan de winkel. Lasch prijst in dat verband Michael Walzers boek Spheres of justice, dat laat zien dat de samenleving niet verengd moet worden tot politiek of economie. De revolte van de elite is te keren als diezelfde elite op meer levensgebieden verbindingen maakt. Op een prachtige manier laat Atul Gawande, arts en hoogleraar in Boston en tegelijkertijd columnist van The New Yorker, zien hoe vanuit de samenleving zelf mensen en ook elites protest kunnen aantekenen, bijvoorbeeld door ongedocumenteerden op de spoedeisende hulp juist wel te helpen, of door mensen met een islamitische achtergrond juist wel een baan toe te kennen.5
Kortom, belangrijk blijft de notie van de subsidiariteit en een levensbeschouwing die niet bereid is om deelgebieden van het leven te verabsoluteren, en zeker niet die van de tabellen, de economie en de politiek. Wie tijdelijke dingen verabsoluteert, maakt zich afhankelijk, zou Simone Weil zeggen. Voor wie dat doet is het misschien heel moeilijk om publieke opinies en populistische modes te trotseren. ‘It seems to be the destined lot of nations to mistake their foes for their friends, their flatterers for their faithful servants’, zei Alexander Hamilton – één van de founding fathers van de vs – ooit.6 Het is zaak ons dat lot te besparen.
Noten
- 1.Deze bijdrage is een bewerking van een lezing die de auteur heeft uitgesproken tijdens de najaarsbijeenkomst van de Vrienden van Cobbenhagen, op 22 november 2016 te Tilburg.
- 2.Respectievelijk: Barbara Ehrenreich, Fear of falling. The inner life of the middle class. New York: Pantheon, 1989; Christopher Lasch, The revolt of the elites and the betrayal of democracy. New York: Norton, 1996; en E.J. Dionne, Jr., Why Americans hate politics. New York: Simon & Schuster, 1991.
- 3.Een goede analyse daarvan is te vinden in: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Medialogica. Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek. Den Haag: RMO, 2003.
- 4.Uitzending Buitenhof, 13 november 2016.
- 5.Zie https://www.newyorker.com/magazine/2016/11/21/aftermath-sixteenwriters-on-trumps-america
- 6.Ron Chernow, Alexander Hamilton. New York: Penguin, 2004, p. 427.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.