Hoop voor anderen: Edith Schippers ontdekt de positieve vrijheid
Samenvatting
Edith Schippers is blij dat ze ‘in Nederland geboren is’ én beweert in de Schoo-lezing dat vrijheid ‘niet alleen over onszelf gaat maar ook over de anderen’. In de positieve vrijheidstraditie is een vrij mens een burger die een leven leidt zonder vrees en serviliteit. Wat is hoopgevender dan dat zij die het onverdiende geluk hadden in een democratische staat geboren te zijn, dit geschenk doorgeven? Daartoe is wel een drastische verbreding van de kring van de ander en zijn vrijheid nodig. Het zal Nederland, en een groot deel van Europa en de VS, bevrijden uit de hedendaagse nostalgische preoccupatie met zichzelf.
DE ACHTSTE ELSEVIER/HJ SCHOO-LEZING, door minister Edith Schippers uitgesproken op 5 september 2016 in De Rode Hoed, heeft terecht veel aandacht gekregen.2 Het gaat bij De paradox van de vrijheid om een strijdbaar betoog van een belangrijk lid van de huidige regeringscoalitie over een van de meest fundamentele vraagstukken van onze tijd: de toekomst van de democratische vrijheid.
Ik zal hier een welwillende politiek-filosofische analyse presenteren van haar betoog, waarbij ik twee van haar uitspraken nader wil onderzoeken. De eerste luidt: ‘Vrijheid gaat niet alleen over onszelf. We moeten het ook hebben over de vrijheid van anderen.’3 Welke anderen precies?, zo vraag ik mij af. De tweede uitspraak, of liever uitroep, luidt: ‘Ik ben zo ongelooflijk blij dat ik in Nederland geboren ben!’4 Mijn vraag hierbij zal luiden: welke functie heeft de gelukkige omarming van dit contingente gegeven in haar betoog, vooral ook voor de vrijheid van anderen?
De vrijheid van anderen
Ik begin bij de ‘vrijheden van anderen’. Wie haar betoog heeft gelezen weet dat Schippers het dikwijls heeft over de vrijheid van vrouwen en meisjes. Zo formuleert zij treffend: ‘Ik weet niet hoe het komt, maar overal waar culturen botsen, moeten vrouwen ofwel iets uittrekken ofwel iets áántrekken.’5 Schippers heeft wel een vermoeden hoe dat komt: in bepaalde islamitische milieus en wijken, bijvoorbeeld de Haagse wijk Transvaal, bestaat de vrijheid om ‘iets uit te trekken’ (een hoofddoek, een boerka) niet. Haar betoog deed mij hier denken aan een column van al weer tien jaar geleden van Beatrijs Ritsema, waarin deze, eveneens in de naam van de vrijheid, fulmineerde tegen de bij enkele pubermeisjes plotseling opduikende boerka.6 Zij kon deze dracht – zoals vermoedelijk de meeste Nederlanders – alleen maar zien als een uiting van ‘religieus fanatisme’, en de vrouwen deden haar denken aan de ‘hongermartelaressen’ die de katholieke kerk vroeger bewierookte. Interessanter is haar argumentatie hierbij, al is ‘argumentatie’ hier niet helemaal het juiste woord. Het gaat vooral om de expressie van een diepe weerzin die wordt toegelicht door een zelfbeschrijving.
Ritsema brengt een anekdote in herinnering waarin de schrijver en wetenschapper Karel van het Reve vertelt welk ‘enorm gevoel van bevrijding’ hem overviel toen hij bij toeval op een naaktstrand verzeild raakte en in een opwelling besloot om naakt te gaan zwemmen. Voor Ritsema is dit een mooi voorbeeld van een ‘open geest’ en van de ervaring van vrijheid. ‘Soms’, zo schrijft zij, ‘betekent vrijheid alleen maar “zonder”: zonder textiel, zonder banden, zonder druk, zonder verplichtingen. Wie vrijheid nastreeft, schudt de beklemmingen van zich af.’ Het is vanuit deze overtuiging – overtuiging ook in de betekenis van ‘grens’ – dat de koppeling van het woord ‘vrijheid’ (in dit geval godsdienstvrijheid) aan het dragen van een sluier of een boerka voor haar, zoals zij schrijft, ‘onverteerbaar’ is. Maar stellen wij eerst nuchter vast wat hier fenomenologisch gebeurt. Geconfronteerd met de gesluierde vrouwen valt Ritsema terug op haar eigen kernwoorden: ‘vrijheid’ opgevat als bevrijding van knellende banden, ‘emancipatie’ als afscheid van vrouwelijk masochisme, en een ‘open geest’ die belichaamd is in de moed om het burgerlijk decorum van zich af te schudden en ook het laatste stuk textiel te laten zakken. Maar wie zal ontkennen dat dit tevens een nauwkeurige zelfbeschrijving is van de waarden van de negatieve vrijheid uit de generatie die in het Nederland van de jaren zestig en zeventig opgroeide?
Negatieve vrijheid
Bij ‘negatieve vrijheid’ wordt, volgens het befaamde onderscheid van Isaiah Berlin tussen negatieve en positieve vrijheid, het begrip ‘vrijheid’ opgevat als het domein of gebied waarin de overheid of mijn medeburgers mij niet storen of hinderen. Dat gebied kan volgens Berlin niet onbeperkt zijn, want dan zou er een situatie ontstaan waarin ‘alle mensen zich naar hartenlust met alle andere mensen zouden kunnen bemoeien’.7 Deze negatieve (keuze)vrijheid wordt door hedendaagse liberalen en ook door Schippers met verve verdedigd, en daarbij komen de ‘anderen’ en hun vrijheid in beeld. Het is om te beginnen de vrijheid van haar eigen dochter van 11 om ‘zelf te beslissen hoe zij wil leven en wie zij liefheeft’, om ‘haar eigen identiteit te bepalen’, te bepalen wat zij ‘wil worden, wat zij wil doen, hoe zij zich wil kleden’.8 Het gaat daarnaast om de vrijheid van Nederlandse ‘moslimvrouwen die proberen wat meer vrijheid te veroveren’,9 om die van ‘Mohammed’, die als homo uit de kast wil komen, om transgenders, die geen keuze hebben ‘in te zijn wie ze zijn’.10 Meer in het algemeen gaat het bij deze vrijheid om de zogeheten exitoptie, het recht om ‘uit een gemeenschap te treden als je dat wilt’.11 Het gaat daarnaast ook om de vrijheid om ongehinderd ‘een bedrijfje te beginnen’.12 Net als Berlin beseft de minister dat deze vrijheid niet onbegrensd kan zijn: zij ‘wordt begrensd door de vrijheid van een ander’.13
Het lijdt ook geen twijfel wie voor Schippers degenen zijn die deze vrijheden aantasten of bedreigen: het is de ‘islamitische man’ die Rita Verdonk ooit weigerde de hand te schudden, het zijn de broers van het islamitische meisje dat in bikini wenst te gaan zwemmen, het moskeebestuur en in het algemeen de ‘islamitische gemeenschap’.14 Tot zover bevat haar betoog weinig nieuws – de laatste vijftien jaar lees je dagelijks verhalen met deze strekking, al is de toon van urgentie in haar lezing wel opmerkelijk. Die toon lijkt iets van doen te hebben met een angstig besef dat de geschiedenis misschien nog niet is afgelopen na de emancipatiestrijd van de ‘wij’ die Schippers wil vertegenwoordigen. Hier kan men Schippers een gebrek aan fantasie verwijten. Wat, bijvoorbeeld, wanneer haar dochter niet braaf de waarden van ‘onze tijd’ volgt, om zo te zeggen een ketterij begaat en zomaar … moslima wordt – iets wat heel wat ouders al is overkomen! Dat verklaart tevens waarom het emancipatienarratief bij Schippers 90 niet langer een progressief, maar eerder een conservatief en ‘offensief’15 karakter krijgt. De waarden van ‘onze tijd’ worden op sterk water gezet.
Frans secularisme
Maar er is nóg een groepering of traditie die in het vizier komt bij de hiervoor aangehaalde formulering over vrouwen die altijd ofwel te veel ofwel te weinig aanhebben. Vrouwen die te veel aanhebben: vermoedelijk denkt Schippers net als wij allemaal aan de gênante foto’s waarbij een vrouw in boerkini door enkele Franse gendarmes aan de Franse zuidkust wordt gesommeerd om dit kledingstuk uit te trekken. En terwijl de meesten van ons ervan overtuigd zijn dat de plicht om meer aan te trekken stamt uit een bepaalde duiding van een cultureel-religieuze traditie, komt de imperatief om iets uit te trekken juist uit seculier erfgoed. Die imperatief komt uit de traditie van het Franse laïcisme, de laïcité, de beweging die in Frankrijk reeds anderhalve eeuw de inwijding in een godsdienst poogt te vervangen door de initiatie in de seculiere ‘rede’ als voorbereiding op het Franse burgerschap, de citoyenneté. Het is belangrijk dit in herinnering te brengen, want Schippers zelf maakt weinig woorden vuil aan déze variant van de drang en dwang die op vrouwen wordt uitgeoefend, ditmaal in naam van de tegenpool van (fanatieke) religie, namelijk een militant laïcisme, in Frankrijk ook wel de laïcité de combat genoemd.16 Schippers neemt ook hier afstand van, en dat vereist enige moed, omdat er binnen haar eigen partij onmiskenbaar sympathie bestaat voor het Franse antwoord op het vraagstuk van de relatie tussen politiek en religie, bijvoorbeeld als alternatief voor (de restanten van) het Nederlandse verzuilingsdenken.17
Wat Schippers overigens wél gemeen heeft met dit laïcisme is de overtuiging dat ‘religie’ in het algemeen iets van het verleden is. ‘Religie is achterhaald’, zo heet het kort en bondig, ‘zeker in de vorm van een voorgeschreven leven volgens de lijnen van de Bijbel of de Koran.’18 Voor wie leeft in die vanzelfsprekendheid moet de terugkeer van religie en van religieus geïnspireerde verboden en geboden wel als een schok komen. ‘Wij zijn wakker geschud’, zo geeft Schippers dan ook ruiterlijk toe.19 Ongetwijfeld is het ook deze schok die Franse laïcisten er vandaag toe aanzet om vrouwen te dwingen zich uit te kleden. En we weten allemaal dat deze schok in Nederland intussen minstens één politieke partij ertoe heeft verleid om de godsdienstvrijheid van moslims radicaal ter discussie te stellen.
Robuuste tolerantie en positieve vrijheid
Dat Schippers zo ver niet wil gaan heeft ermee te maken dat zij gelooft in democratische tolerantie in de eigenlijke, robuuste zin van het woord. Hier treft Schippers de kern van de moderne democratie, die bestaat in de scheiding van waarheid en gelijke rechten: terwijl we het blijvend oneens (mogen) zijn over wat het leven de moeite waard maakt (wat heilzaam, helend, gelukbrengend is) onderschrijven we allemaal het gelijke recht van iedereen om zijn of haar versie daarvan ook openbaar te uiten en op het openbare forum in te brengen. Op dit punt verdient Schippers naar mijn mening zonder meer onze steun. Zij verwart democratische tolerantie – een zeer bepaalde manier van omgang met de waarheidsvraag – niet met ‘onverschilligheid’20 en ook niet met ‘cultuurrelativisme’.21
Deze tolerantie hangt wel samen met de kern van onze vrijheid. ‘De vrijheid waarvoor we strijden is juist de vrijheid van gedachten, van je eigen levensbeschouwing. Ook als we het daarmee hartgrondig oneens zijn. Ook als we die gedachten verafschuwen.’22 Om die reden is Schippers ook ‘na lang nadenken’23 een tegenstander van het verbieden van een fundamentalistische beweging als Hizb ut-Tahrir. Wat Schippers hier verdedigt is robuuste tolerantie, tolerantie die door de Amerikaanse denker Michael Sandel judgemental toleration is genoemd, ‘oordelende tolerantie’: tolerantie die hand in hand gaat met een oordeel over een praktijk die je tegelijkertijd niet verbiedt.24
Het is ook op dit belangrijke punt dat we bij Schippers een overgang kunnen ontwaren van een verdediging van de negatieve vrijheid naar de omarming van positieve vrijheid. Het regiem van democratische tolerantie dat Schippers verdedigt, geeft namelijk een antwoord op de vraag die – ook volgens Berlin – centraal staat bij positieve vrijheid, de vraag namelijk hoe wij geregeerd willen worden. Het regiem van democratische tolerantie is een bepaalde vorm van collectief zelfbestuur, van politieke autonomie. Het vráágt van burgers dan ook iets wat moeite kost: vrijheid van gedachten en van meningsuiting, ook voor mensen die je (nog) niet begrijpt, of wier levenswijze je geneigd bent af te wijzen. Maar zo’n regiem biedt ook een alternatief voor het zure conservatisme dat nu heerst: een avontuurlijker leven, zoals dat onder anderen door Adelheid Roosen wordt belichaamd met haar zogenoemde ‘wijksafari’s’ waarbij je onbekende wijkgenoten ontmoet. Dan kan het bijvoorbeeld zijn dat je gaat ontdekken dat ‘emancipatie’ (de geëmancipeerde mens die Schippers ons voorhoudt) vormen aanneemt die je eerder niet voor mogelijk had gehouden. Of dat de atheïstisch geworden, geseculariseerde mens (de mens die het Franse laïcisme nastreeft) misschien toch niet het einde van de waarheid is.
Terwijl positieve vrijheid dus samengaat met een bepaald idee van collectieve autonomie, kan negatieve vrijheid daarentegen – dat besefte ook Berlin reeds en is na hem geregeld benadrukt – heel goed worden toegekend en gehandhaafd in een niet-democratisch regiem.25 Deze positieve keuze voor het regiem van democratische tolerantie is vermoedelijk ook de achtergrond van het opmerkelijke feit dat Schippers sterke woorden gebruikt om dit regiem te verdedigen, woorden die religieus, ja ‘fundamentalistisch’ aandoen: ‘over my dead body’, zo benadrukt zij haar vastbeslotenheid om de democratische vrijheid te verdedigen tegen (islamitische) aanvallen.26 Ik schrijf ‘fundamentalistisch’, want haar ‘over mijn lijk’ is een antwoord op een opmerking van Piet Hein Donner, die jaren geleden zei dat ‘als twee derde de sharia wil in Nederland, de sharia er zal komen’.27 Dat is inderdaad de logica van de volkssoevereiniteit: er kan een nieuw ‘wij’ ontstaan dat het bestaande regiem (die de waarheidsvraag openlaat) terzijde schuift ten gunste van een waarheidsregiem. Wat Schippers hier zonder het misschien helemaal te beseffen zegt, is dat zij bereid is de vijand op leven en dood te bestrijden, ook al bestaat die vijand uit twee derde van de Nederlandse bevolking. Maar is dat niet juist onze definitie van politiek fundamentalisme: een bepaalde omgang met de waarheid politiek fixeren, en vervolgens iedereen dwingen tot conformiteit aan die staatswaarheid?
Cultuurrelativisme of universaliteit?
Bij dit ‘over mijn lijk’ stuiten we echter ook op een belangrijke ambivalentie in haar betoog. Want wat bedoelt Schippers hier precies: schaart zij zich met zulke grote woorden in de lange traditie van de patriottische of nationalistische bereidheid om voor het vaderland te sterven (pro patria mori)?28 Of is Schippers een democratische universalist die strijdt voor democratische vrijheid waar ook ter wereld? Nu eens houdt zij ons voor dat ‘de democratie moet worden beschermd’,29 dan weer blijkt dat toch vooral te gaan over ‘Nederland’.30 Moeten we voor Nederland opkomen of voor de democratische rechtsstaat voor iedereen? Roxane van Iperen wees er in haar reactie op Schippers’ betoog op dat dit niet zomaar op hetzelfde neerkomt, zeker niet in haar eigen partij, de vvd.31 Zij noemde Schippers’ religieus aandoende standvastigheid voor onze normen en waarden ‘hypocriet’, omdat deze gepaard gaat met een openlijk beleden ‘realistisch buitenlandbeleid’ waar cultuurrelativisme de norm is, of het nu gaat over onderhandelingen met oorlogsmisdadigers van het type Sadat, multinationals als H&M die in Bangladesh arbeiders voor een schijntje laten werken, of handel met de salafisten van Saoedi-Arabië.
Van Iperen heeft gelijk. Liberalisme is weleens omschreven als ‘de kunst van het scheiden’,32 maar de scheiding waar liberalen zich vandaag met alle macht aan vastklampen (die tussen economische globalisering en de maatschappelijke gevolgen daarvan) blijkt elke dag minder houdbaar. Zoals Van Iperen noteert: ‘Voor internationale handelsverdragen zetten alle politieke zwaargewichten zich in – maar een gemeenschappelijk asielbeleid is jarenlang getraineerd, met als uitkomst grote nationale autonomie en de chaos waarin we ons momenteel bevinden.’ Die chaos – tienduizenden steeds wanhopiger wordende vluchtelingen alleen al in Griekenland – is meer dan genoeg reden om Schippers’ besef van urgentie te herformuleren en ook uitdagender en vooral hoopvoller te maken. Niets is namelijk deprimerender dan een politieke attitude die de ander alleen als een bedreiging kan waarnemen. Kortom, de kring van ‘de vrijheid van anderen’ waarover zij het heeft moet ook in het politieke denken van een momenteel dominante regeringspartij drastisch verbreed worden. Dat zal Nederland, en een groot deel van Europa en de Verenigde Staten, bevrijden uit de fase van nostalgische preoccupatie met zichzelf – in Nederland zoals gezegd gecombineerd met een handelsgeest en een moreel cultuurrelativisme dat de woede van strijders voor elementaire mensenrechten jegens het Westen overal op de wereld maar al te begrijpelijk maakt. Schippers’ ambivalentie heeft ook een actueel-politieke kant, want de keuze voor universele democratische vrijheid dan wel de zorg dat ‘Nederland Nederland moet blijven’ kan weleens beslissend zijn bij de vraag of de VVD met de PVV kan gaan samenwerken. Ook ‘illiberale democratie’, zoals die zich nu reeds ontwikkelt in Oost-Europa, kan onze toekomst zijn.33
Blij met nederland
Nu de tweede uitspraak. Wanneer ik gelijk heb, en Schippers’ betoog inderdaad, zij het met een klein duwtje, geduid kan worden als een pleidooi voor de positieve vrijheidstraditie, dan krijgt ook ‘in Nederland geboren zijn’ een heel specifieke betekenis. In de positieve vrijheidstraditie is een vrij mens een burger die een leven leidt zonder vrees en serviliteit en die deze status ook gunt aan anderen. Friedrich Nietzsche zou hieraan toevoegen dat een vrij mens vóór alles ook een dankbaar en genereus mens is, iemand die de ruimte heeft om andermans vrijheid uit te breiden.34 In deze traditie is niet zozeer keuzevrijheid en ‘je eigen ding doen’ belangrijk, maar vooral (burger)participatie en de deugden die daarvoor nodig zijn. Ik ben in deze traditie pas vrij door de wet en binnen de gemeenschap. Je ‘met elkaar bemoeien’,35 waarvoor ook Schippers pleit, is hier een vanzelfsprekendheid; een ‘paradox’ is het alleen wanneer het wordt beschouwd vanuit de negatieve vrijheid, waarop zij zoals gezegd geregeld terugvalt. Vrijheid van meningsuiting bestaat hier niet in het recht overal uitdrukking te geven aan je opinie over iets; de ‘vrijheid’ ontstaat pas tussen mensen, bijvoorbeeld wanneer je gezamenlijk een nieuw idee ontwikkelt of een creatieve oplossing bedenkt die nog niet bestond toen je er alleen maar je eigen ‘opinie’ op na hield. En mensen die een religieuze erfenis met zich meedragen worden in deze traditie uitgenodigd om die erfenissen als burger in te brengen: de meeste confessies en religies beschikken over rijke bronnen die vooral oproepen tot sociale participatie en compassie, vooral ten opzichte van armen en berooide mensen. Zo leren we allemaal om ons niet te fixeren op onze (religieuze of niet-religieuze) identiteiten, maar om het regiem van democratische tolerantie vorm te geven door praktische vormen van samenwerking – eerder orthopraxie dan orthodoxie dus.
Het besef ‘in Nederland geboren te zijn’ is in deze traditie ook geen aanleiding tot nostalgische zelffelicitaties, die bij Schippers niet helemaal afwezig zijn. In de lijn van Frits Bolkestein beweren dat ‘onze cultuur een stuk beter (is) dan alle andere die ik ken’36 is in het beste geval een vorm van angstig fluiten in het donker. Het gaat er namelijk om dat die superioriteit ook door anderen wordt erkend, vooral ook door minderheden, nieuwkomers, vluchtelingen. Gelukkig weet Schippers dat ook, en zij verdient lof voor haar inzicht dat we ‘niet kunnen verwachten dat mensen bij ons willen horen als wij mensen vervolgens buitensluiten’.37 Eerlijk erkennen dat wij van nieuwkomers ook afhankelijk zijn maakt van integratie tweerichtingsverkeer en zorgt ervoor dat wij het alternatief van een ‘open’ dan wel een ‘gesloten’ houding of van ‘gastvrijheid’ versus ‘xenofobie’ achter ons kunnen laten.
‘In Nederland geboren zijn’ is nietje eigen verdienste. Het is eerder de verdienste van onze ouders en voorouders die dit land hebben opgebouwd, overigens vaak mensen die religieuze loyaliteiten hadden. Op dit punt getuigt Schippers’ betoog dus eerder van een soort ondankbaarheid. Maar terwijl je Nederlandse afkomst dus niet je eigen verdienste is, is dit toeval toch behoorlijk bepalend voor je identiteit. Het getuigt daarom van een behoorlijke dosis zelfbedrog om de illusie te verbreiden datje dochter van 11 ‘haar eigen identiteit mag bepalen’.38 Hoe bepalend dat is, dat arbitraire feit, de plek waar je wieg heeft gestaan? Vraag dat aan een moeder met een dochter van 11 jaar in Aleppo. Wie het ‘onverdiende geluk’39 heeft gehad in een democratische rechtsstaat als Nederland geboren te zijn, gunt ook anderen die vrijheid. Er is weinig bevredigender en hoopgevender dan het doorgeven van geschenken. Om te beginnen aan de moeder met een dochter van 11 in Aleppo. Maar op dit punt heeft Schippers niet meer te bieden dan de huidige regeringsconsensus: de mensen die op gammele bootjes onze kusten bereiken ‘halen we uit de bootjes’, zo lezen we, en dan ‘brengen we ze terug naar diezelfde kust’.40 De vrijheid van anderen houdt hier bruusk op.
Noten
- 1.Met dank aan Marin Terpstra voor zijn commentaar op een eerdere versie van deze tekst.
- 2.Edith Schippers, De paradox van de vrijheid (Elsevier/HJ Schoo-lezing). Amsterdam: Elsevier Boeken, 2016.
- 3.Schippers 2016, p. 21.
- 4.Schippers 2016, p. 37.
- 5.Schippers 2016, p. 21.
- 6.B. Ritsema, ‘Perverse sluiers’, NRC Handelsblad, 22 januari 2006.
- 7.Isaiah Berlin, Twee opvattingen van vrijheid. Amsterdam: Boom, 1996, p. 43.
- 8.Schippers 2016, p. 14.
- 9.Schippers 2016, p. 20.
- 10.Schippers 2016, p. 20.
- 11.Schippers 2016, p. 15.
- 12.Schippers 2016, p. 15.
- 13.Schippers 2016, p. 17.
- 14.Schippers 2016, p. 23.
- 15.Schippers 2016, p. 34.
- 16.Zie over de varianten van Franse laïcité: Jean Bauberot, Laicité 1905-2005. Entre passion et raison. Parijs: Seuil, 2004.
- 17.Zie J. Wiebenga, W. Bierens e.a., De grenzen van de open samenleving. Migratie- en integratiebeleid in liberaal perspectief. Den Haag: Teldersstichting, 2005.
- 18.Schippers 2016, p. 35.
- 19.Schippers 2016, p. 35.
- 20.Schippers 2016, p. 28.
- 21.Schippers 2016, pp. 18 en 40.
- 22.Schippers 2016, p. 34.
- 23.Schippers 2016, p. 33.
- 24.Michael J. Sandel, ‘Judgemental toleration’, in: Robert George (red.), Natural law, liberalism, and morality. Contemporary essays. Oxford: Oxford University Press, 2001, pp. 107-112.
- 25.Berlin 1996, p. 50: Er ‘bestaat geen noodzakelijk verband tussen individuele vrijheid en democratisch bestuur’. Zie ook: Bernd Ladwig, ‘Der Wert der Wahlfreiheit. Eine Kritik an Isaiah Berlins Verständnis negativer Freiheit’, Deutsche Zeitschrift für Philosophie 55 (2007), nr. 6, pp. 877-887.
- 26.Schippers 2016, p. 32.
- 27.Schippers 2016, p. 32.
- 28.Zie voor de traditie van de bereidheid om voor het vaderland te sterven: Theo W.A. de Wit, ‘Pro Patria Mori. De actualiteit van een politiek-theologisch vraagstuk’, Tijdschrift voor Theologie 55 (2015), nr. 2, pp. 123-146.
- 29.Schippers 2016, p. 32.
- 30.Schippers 2016, p. 33.
- 31.Roxane van Iperen, ‘Cultuurrelativisme (lees: wegkijken) is exportmiddel nr. 1’, NRC Handelsblad, 10 september 2016.
- 32.M. Walzer, ‘Liberalism and the art of separation’, Political Theory 12 (1994), nr. 3, pp. 315-330.
- 33.Zie Jacques Rupnik, ‘Illiberale Demokratie. Über die Bedrohungen für Europa’, Lettre International (2016), nr. 114, pp. 11-15. Het gaat bij ‘illiberale democratie’ (een uitdrukking van de Hongaarse premier Orbán) om een vorm van democratie waarin ‘de deling der machten, grondwettelijke gerechtshoven en andere politiek neutrale instellingen als onwenselijke beperkingen van de volkssoevereiniteit worden beschouwd’ (p. 12).
- 34.Zie over de positieve vrijheid ook: Theo W.A. de Wit, ‘Democratie tussen dwang en generositeit. Over Peter Sloterdijks vrijwillige belastingstelsel’, in: Paul van Geest (red.), Vrienden met de mammon. De levensbeschouwelijke dimensie van de economie. Almere: Parthenon, 2013, pp. 256-266; en A. van der Putte, ‘Politieke vrijheid. De republikeinse kritiek van de liberale opvatting van vrijheid’, Tijdschrift voor Filosofie 65 (2003), nr. 4, pp. 627-657.
- 35.Schippers 2016, p. 29.
- 36.Schippers 2016, p. 18.
- 37.Schippers 2016, p. 36.
- 38.Schippers 2016, p. 14.
- 39.Met dank aan Thijs Jansen, die het begrip ‘onverdiend geluk’ momenteel uitwerkt in zijn proefschrift.
- 40.Schippers 2016, p. 31.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.