‘Denk niet te makkelijk over hoop in de politiek’
Samenvatting
Het thema ‘hoop’ zit in de lucht, maar de link tussen hoop en politiek is allesbehalve vanzelfsprekend. Het is in ieder geval te gemakkelijk om ‘hoop’ zomaar tegenover het sociale pessimisme in de samenleving te plaatsen. Het is zeker geen gewone gemoedstoestand, een optimistische toon die we in een negatief getint debat kunnen inbrengen. Het is evenmin voetstoots inzetbaar in een politiek program, zonder de aard van de hoop geweld aan te doen.
Paul van Tongeren is emeritus hoogleraar wijsgerige ethiek aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Hij publiceerde onder meer over Nietzsche en het leven als kunst. Zijn afscheidsrede aan de universiteit was getiteld Dankbaarheid. Van Tongerens recente onderzoek is erop gericht om het eigene van religieuze begrippen, zoals ‘dankbaarheid’ en ‘vergeving’, in seculiere contexten te vertalen. Dat geldt ook voor het begrip ‘hoop’.
Van Tongeren: ‘Het lijkt me zeer belangrijk om te zoeken naar een seculiere betekenis van wat de christelijke traditie als de deugd van de hoop aanduidt, maar die betekenis moet wel de eigen aard van dat begrip recht blijven doen. We moeten van deze christelijke deugd niet iets anders maken of haar reduceren tot een soort optimisme. We zouden dat doen als we het paradoxale, het contra-intuïtieve aspect van de hoop eruit halen. Als we hoop reduceren tot datgene wat we als “gewone” hoop al kennen, zijn we het kwijtgeraakt. Hopen in de zin van de christelijke deugd is altijd hopen tegen beter weten in; het heeft een “desondanks-”, een “en-toch-karakter”.’
Het ‘desondanks-karakter’ van de hoop ziet Van Tongeren doorschemeren in vormen van voorbeeldgedrag: ‘In vormen van principiële politiek of getuigenispolitiek, of in vormen van politiek die het politieke spel overstijgen. Kortom, in die vormen van politiek die juist niet alles naar de menselijke hand willen zetten. Als een tegenwicht tegen al te veel activisme en veranderdrift in onze cultuur.’
‘Al vanaf de Grieken speelt hoop een duidelijke ambigue rol. In een door het christendom gestempelde cultuur werd hoop een van de theologale deugden, maar zijn ambigue karakter kreeg daar een nieuwe, zeer pregnante vorm. De vraag is wat er in onze geseculariseerde cultuur nog van dat ambigue karakter van de hoop te bespeuren valt. Wat is er nog over van het hopen “tegen beter weten in”?’
Paul van Tongeren wil zich in ieder geval niet tevredenstellen met al te makkelijke visies over het belang van hoop in een angstige en door identiteitspolitiek gedreven samenleving. ‘Het zou mij een lief ding waard zijn als ook de auteurs van dit CDV-nummer erin slagen het ongemakkelijke van de hoop te laten zien.’
Het perspectief op verbetering lijkt voor velen verdwenen. Veel Nederlanders verwachten bijvoorbeeld dat hun kinderen het niet beter zullen hebben dan zijzelf. Kan hoop iets betekenen in deze tijd waarin sociaal pessimisme de toon van het politiek-maatschappelijke debat lijkt te bepalen?
‘Het thema “hoop” hangt onmiskenbaar in de lucht. Dat verwondert en verbaast mij. Zo heeft Verus, de vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs, onlangs de campagne ‘Ik heb HOOP’ gestart. Gert-Jan Segers publiceerde een boek onder de titel Hoop.1 En hij is niet de enige in de politiek die het over hoop heeft. Maar juist de link tussen hoop en politiek is allesbehalve vanzelfsprekend. Het is belangrijk, lijkt me, om hoop als een bepaalde gemoedstoestand te onderscheiden van hoop als een christelijke en theologale deugd.’
‘Over het eerste is volgens mij niet veel te zeggen. Die hoop is niet meer dan een poging om iets van een optimistische toon aan te brengen in een negatief getoonzet debat. Zoals Barack Obama acht jaar geleden de Amerikanen voorhield: “Laten we niet doorgaan in het negativistische patroon dat de politiek bepaalt; iets nieuws is mogelijk.” Maar als het thema bij CDV of de CU of Verus ingebracht wordt, dan zou ik die hoop uitdrukkelijk en specifiek als een van de drie christelijke deugden willen verstaan. En ik denk dat de drie christelijke deugden – geloof, hoop en liefde – per definitie geen politieke deugden zijn, zoals de kardinale deugden – verstandigheid, rechtvaardigheid, moed en zelfbeheersing – dat wel zijn. Politiek is de kunst van het haalbare en het maakbare, maar de christelijke deugden grijpen daaroverheen.’
‘Als de politiek inderdaad de kunst van het haalbare is, dan beweegt zij zich op een heel ander niveau dan de christelijke deugden. Die zijn supererogatoir: ze vragen meer dan je normaal gesproken van mensen kunt vragen. Bovendien zijn het deugden die je in tegenstelling tot de klassieke Griekse deugden niet kunt oefenen via onderwijs en vorming; ze worden je gegeven. Het zijn, theologisch gesproken, genadegaven.’
‘Hoop heeft aldus iets waarvan je zegt: “Ja, ik weet wel dat het niet waarschijnlijk is en dat alles de andere kant op wijst, en toch …” Dat “en toch” hoort volgens mij wezenlijk bij de hoop. Het is vertrouwen dat iets mogelijk is, dat het goed zal komen, ondanks het feit dat het onwaarschijnlijk is.’
‘Dit specifieke karakter van de hoop klinkt bijvoorbeeld door bij mensen die een slechte diagnose hebben gekregen in het ziekenhuis en die “desondanks” blijven hopen dat het goed komt, juist wanneer ze redelijkerwijs kunnen verwachten dat ze er met Kerstmis niet meer zullen zijn.’
U stelt dat wat in de politiek voor hoop doorgaat over het algemeen niet meer is dan optimisme. Maar zou de politiek ook iets kunnen met de theologale deugd van de hoop, die in feite – zoals u benadrukt– het politieke domein overstijgt? En zo ja, welke voorbeelden ziet u daarvan?
‘Hoewel het niet eenvoudig is, kan het wel. Misschien kwam de veelbesproken opmerking van de Duitse bondskanselier Angela Merkel in het kader van de vluchtelingencrisis wel een beetje in de buurt. “Wir schaffen das”, zo zei zij eind augustus 2016 toen de toestroom van vluchtelingen de spankracht van Duitsland te boven leek te gaan. Zij deed deze uitspraak waarschijnlijk in het besef dat het een vrijwel onmogelijke klus zou worden om een land mee te krijgen in zoiets, maar desondanks … Ondanks die onwaarschijnlijkheid toch zeggen: “Ik vertrouw erop dat het mogelijk is”, dat begint te lijken op de hoop waarover we het hier moeten hebben. Als ik probeer hoop te verbinden met politiek, dan verwijst dat naar een soort van profetisch spreken. Maar ik denk ook dat we moeten vaststellen dat er niet veel recente voorbeelden van dat soort tekenen van hoop zijn.’
‘Niettemin geef ik nog een ander type voorbeeld van hoe de hoop gestalte kan krijgen. In dezelfde tijd zag ik een interview met een Duitse minister uit Merkels kabinet, die zelf twee vluchtelingen in huis had genomen. Dit refereert aan het aspect van de hoop die wordt gecultiveerd door voorbeeldgedrag. Je weet en realiseert je wel dat bepaald gedrag niet voor te schrijven is, maar je geeft zelf het goede voorbeeld. Zo stel je als het ware zelf een teken, waarmee je zelf ook aan den lijve de worsteling laat zien die daarmee gepaard gaat. In Nederland heb ik dat soort voorbeeldgedrag niet gezien.’
‘De hoop uit de christelijke traditie is dus vanwege zijn bijzondere karakter niet vanzelfsprekend aanwezig in de politiek. Opvallend is dat hoop ook bij de Grieken al wezenlijk ambigu is. De mythe van de doos van Pandora drukt dat mooi uit. De doos van Pandora is een doos vol met ellende, vol met vergiftigde “geschenken” van de goden aan de mensen als straf voor hun hoogmoed. Wanneer Pandora deze doos opent, verspreiden de ellende en rampen zich over de aarde. Op het laatste moment wordt de doos daarom dichtgedaan, maar dan zit er nog één van de vergiftigde gaven in: de hoop … Er zijn twee interpretatielijnen rond deze geschiedenis. De optimistische lijn stelt dat de goden ons ten minste nog de hoop laten – en hoop doet leven dus de zaak van de wereld is niet hopeloos. De pessimistische interpretatie echter zegt dat de echte straf van de goden is dat ze de hoop in de doos hebben laten zitten – wan als we de hoop niet hadden gehad, konden we gewoon zien dat het allemaal geen zin heeft en er een einde aan maken.’
‘Hoop staat volgens mij dan ook niet zonder meer tegenover cynisme. Het cynisme maakt zelf een ongemakkelijk deel van de hoop uit; het zit in het “desondanks” van de hoop verscholen. De cynicus is volgens mij de eerlijke mens bij uitstek. Hij kijkt door de dingen heen en zegt wat hij ziet, zonder opsmuk. Je moet met andere woorden eerst zo eerlijk worden als een cynicus om desondanks hoop te kunnen hebben.’
‘De deugden leven in deze tijd in onttoverde vorm voort’, schrijft u in uw boek Leven is een kunst. Elders omschrijft u hoop als een vorm van ‘tweede naïviteit’. Die uitdrukking komt van de Franse filosoof Paul Ricœur. Hij dicht de hoop een duidelijke politieke functie toe, namelijk als vredesideaal. Hoop is – gevoed door gevoelens van onrechtvaardigheid – onze motor, terwijl de vrede de eschatologische horizon van het politieke is. Zo kunnen we in elke situatie, ondanks alles, de humaniteit hooghouden door tekenen van hoop.
‘Met alle hoogachting die ik voel voor Ricœur, wil ik echter ook een ander geluid laten doorklinken: juist het eschatologische en utopische karakter van de hoop als christelijke deugd maakt een verbinding met de politiek gevaarlijk. Als politiek de kunst van het haalbare en het maakbare is, dan kan zij in een verbinding met een utopische hoop gemakkelijk totalitair worden.’
‘Het lijkt me veeleer een wezenlijk element van de christelijke hoop dat die erop vertrouwt dat je zult krijgen wat je zelf niet kunt verwerkelijken. Voor zover de politiek erop gericht is iets voor elkaar te krijgen, kan ze slechts ruimte laten voor de genade als ze de illusie vermijdt dat ze zelf tot stand kan brengen wat ze hoopt te krijgen. Anders gezegd: hoop in de politiek zal altijd op afstand moeten blijven van politieke macht.’
Hoe ziet u dat ontvangen van de hoop in onze politieke gemeenschap van overheid en samenleving dan voor zich?
‘De hoop richt je eerder op het mogelijke dan op het werkelijke. Dit onderscheid is ontleend aan de tegenstelling bij Ernst Bloch en aan de theologie van de hoop van Jürgen Moltmann. Dat was dan ook mijn inzet in het gesprek dat ik met Verus had. Waar zie je iets van hoop? Bijvoorbeeld daar waar een leraar in zijn leerling ziet wat deze zou kunnen zijn. Maar wat je ook doet om je te richten op het mogelijke: of het echt lukt – of dat mogelijke ook werkelijk zal worden – dat is niet een vrucht van je eigen verdienste, maar is theologisch gesproken een gave, en seculier gesproken iets wat je overkomt. Dat is wellicht verbonden met “charisma”, een andere term die in de politiek nog weleens gebruikt wordt.’
‘In het zoeken naar het mogelijke, in het verzet tegen de manier waarop het spel momenteel gespeeld wordt, zou de politieke relevantie van de hoop kunnen zitten. Ergens voor staan ondanks de kosten ervan. Dat vraagt dan wel om een vorm van principiële politiek; sommigen zullen zeggen: getuigenispolitiek.’
‘Wellicht verklaart dat waarom hoop in de lucht zit: als een soort oprisping tegen verdere popularisering van alle politiek, zoals die allerwegen zichtbaar is. Het betekent dat je feitelijk een riskante politiek voert – met het risico op een afstraffing tijdens de verkiezingen – in plaats van de veelal gangbare opportunistische politiek van de berekening. Natuurlijk, uiteindelijk zal er toch ook altijd weer met compromissen moeten worden gewerkt. Maar dan blijft wat mij betreft de vraag: waar zit het getuigenis in het bereikte compromis?’
‘Het contrast tussen de wetenschappelijke instituten van politieke partijen en de fracties in het parlement zou volgens mij weleens heel belangrijk kunnen zijn op dit punt. Zij hebben naar hun aard een verschillende rol die een weg zou kunnen zijn om het principieel problematische karakter van hoop toch iets van een concrete gedaante te geven in de politiek. Waar de fracties nu eenmaal compromissen moeten sluiten, daar kunnen de wetenschappelijke instituten fracties zo scherp mogelijk houden. Een voorwaarde daarvoor is wel dat spanningen en conflicten binnen een politieke partij zo veel mogelijk de ruimte krijgen.’
Op een middeleeuws fresco in het stadhuis van de Italiaanse stad Siena staan boven een figuur die de stadsgemeenschap verbeeldt de drie theologale deugden geschilderd. Rechts en links van de figuur staan politieke deugden afgebeeld, waaronder de rechtvaardigheid en de vrede. De suggestie lijkt te zijn dat de bovennatuurlijke deugden de natuurlijke kunnen versterken. Is dit mogelijk de wijze waarop de hoop verbonden kan worden met het politieke?
‘Misschien zit daar inderdaad een mogelijke aansluiting. Iemand met hoop kan de zaak van de rechtvaardigheid vaster en moediger blijven dienen: de theologale deugd van de hoop, die een informerende of zelfs versterkende werking kan hebben op de kardinale deugden, en die langs deze weg de dienst aan de rechtvaardigheid mede mogelijk maakt. Maar tegelijkertijd zeg ik dat we moeten oppassen, want dit betekent dus juist níét dat we die rechtvaardigheid en vrede wel eens even met allerlei plannen zullen bewerkstelligen. Het is juist het activistische in onze cultuur dat de hoop bemoeilijkt. De theologale deugd van de hoop moet enerzijds zichtbaar zijn in ons handelen en mag anderzijds dat handelen niet tot iets eigenmachtigs maken.’
Hoop wordt al snel geassocieerd met iets wat ons in beweging zet en houdt. U benadrukt juist dat hoop tegenover het activistische in onze cultuur staat. Hoe kan de hoop ons helpen los te laten ?
‘De theologale deugd van de hoop krijgt steeds moeilijker gestalte door het activistische karakter van onze cultuur, omdat waar wij tegenwoordig een probleem zien, we dat zo snel mogelijk proberen op te lossen – en het liefst voor altijd. Maar daarmee maken we het onszelf wel moeilijker iets te ontvangen wat we niet zelf gemaakt hebben. Als het essentieel is voor de theologale deugd dat ze ons overkomt, dat ze een genadegave is, dan moeten we wel dingen kunnen en willen toelaten.’
‘We zouden dit opnieuw met de vluchtelingencrisis kunnen verbinden. Dat is iets wat ons deels overkomen is – deels, niet helemaal; we hebben die ook mede veroorzaakt –, maar toch … De enige manier waarop we nu over deze crisis spreken is hoe we er een einde aan kunnen maken, hoe we die kunnen beperken en hoe we die kunnen inkaderen. Het blijkt niet gemakkelijk om de vluchtelingencrisis de betekenis te geven van iets wat je overkomt. Wat mij het meest heeft gestoord in het hele debat is dat de vluchteling iemand is die in nood verkeert, maar hebben we ook ooit echt het confronterende van iemand die in nood is gezien? We spreken met elkaar over aantallen, stromen, cijfers, de problemen voor ons land; kortom, over onze nood. Je vooreerst laten aanraken door de nood die dáár gebeurt, dat is misschien een voorbeeld van de paradoxale passieve activiteit die óók kenmerkend is voor de hoop. Je moet er dus iets voor doen om de hoop te laten gebeuren, maar je moet iets anders doen dan proberen het probleem weg te nemen door het op te lossen. Natuurlijk moet je doen wat je kunt, maar in het besef dat je het niet kunt oplossen zonder dat daarbij je inzet verslapt.’
‘Ook het initiatief rond euthanasie bij voltooid leven geeft aan hoe activistisch onze cultuur is geworden. De dood was een probleem, is een probleem en zal altijd een probleem blijven. Maar onze houding is nu geworden: we moeten kijken wat we eraan kunnen doen om dit probleem van de dood weg te nemen. Maar het enige wat je uiteindelijk echt kunt doen, is loslaten:je leven uit handen geven. Doordat we steeds meer kunnen doen, worden we in feite ongeschikter om met dingen om te gaan die ons zomaar gebeuren. En toch, ook als ikzelf een pilletje of drankje inneem teneinde mijn leven te beëindigen, ja, ook dan zal er met de dood iets aan mij gebeuren.’
‘De hoop wordt dus door een bepaalde mate van receptiviteit bepaald: je vertrouwt er ondanks alles op dat het goed komt. Vertrouwen is uit handen geven. Je ontkomt hoe dan ook niet aan deze paradox bij de hoop. Wie die paradox eruit haalt, zal ook de hoop kwijtraken.’
Noot
- 1.Gert-Jan Segers, Hoop voor een verdeeld land. Amsterdam: Balans, 2016. Zie de bijdrage van Theo Brinkel in deze CDV-bundel.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.