Hoop als de kunst van het mogelijke
Samenvatting
‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt’, zo staat er geschreven boven de hel in Dantes Divina Commedia. Zij die daar binnentreden hebben allicht veel verlangens, maar geen vooruitzicht op beterschap. Een samenleving in crisis, vol verlangens, maar zonder hoop, kan lijken op een hel. Volgens Sartre moet de moderne mens ‘leren leven zonder hoop’. Maar hoop is inherent aan ons mens-zijn en het is een immense sociale kracht, die nodig is bij de vorming van een politieke toekomstvisie. Het is daarom onze morele en burgerplicht deze oude deugd te hervinden.
DUM SPIRO SPERO, SCHRIJFT CICERO (‘Zolang we ademen hopen we’), en zo verbindt hij hoop aan onze levenswil. Omwille van die verbinding zal het thema hoop steeds opnieuw opduiken. Onlangs verscheen in Frankrijk een boek met de prikkelende titel L’espoir, a-t-il un avenir?(‘Hoop, heeft die toekomst?’) van de journaliste Monique Atlan en de filosoof Roger-Pol Droit.2 In de schaduw van terrorisme, rechts-populisme en economische problemen houden de auteurs een intellectueel pleidooi voor de sociale betekenis van hoop en het belang van een politieke toekomstvisie voor ons, cynische Europeanen. Volgens Atlan en Droit is hopen niet naïef dom; integendeel, het is een specifieke vorm van slimheid, de kunst van mogelijkheden. Daarom is hoop niet alleen een christelijke deugd; het is ook een burgerlijke plicht in een democratische samenleving.3 De populaire auteur Leo Bormans voegde aan zijn eerdere werken over geluk en liefde nu ook het sluitstuk van de trilogie toe: The World Book of Hope.4 Maar liefst honderd experts uit vijftig landen delen hier hun enthousiasme over hoop als bron voor succes en geluk. Is ‘hope in the air’? En wat is dan hoop? Is het een misleidende emotie, een uitgesproken christelijke deugd, een kracht voor verandering of een luie vlucht? Past hoop nog bij de moderne rationele mens?
Voor de geseculariseerde wetenschappelijke mens is ‘hoop’, net als ‘geloof’, een verdachte term. Hoop komt uit de wollige wereld van poëzie, filosofie en theologie, maar past niet in de wereld van feiten. Zoals de schoolmeester in Charles Dickens’ roman Hard times willen we alleen nog ‘feiten’ onderwijzen, en ‘hopen’ hoort hier niet bij. Een voorbeeld van deze trend zien we bij economen die de neiging hebben om dit rijke begrip in het statistische doosje van verwachtingen, trends en consumentenvertrouwen te stoppen. Daartegenover pleit Deirdre McCloskey voor hoop als belangrijke economische deugd. Samen met geloof en liefde is het juist dat wat ons menselijk maakt. Hoop is een drijfveer die hoort bij een ondernemende en innovatieve samenleving. Samen met inzicht (prudentie) is het een noodzakelijke deugd om te komen tot groei en welvaart.5 Hoop heeft volgens McCloskey diepere wortels in ons menselijk vermogen tot transcendentie, openheid voor het goddelijke, het overstijgen van de zichtbare werkelijkheid.6 Het is illustratief dat McCloskey het mathematische pessimistische determinisme van Thomas Piketty’s Kapitaal in de 21ste eeuw ontzenuwt.7
Kortom, hopen hoort bij ons mens-zijn, bij onze diepste drijfveren. De eminente filosoof van de verlichting, Immanuel Kant, vatte de beweeggronden van de moderne filosofie samen in drie kernvragen: ‘Wat kan ik weten?’, ‘Wat moet ik doen?’, en ‘Wat mag ik hopen?’ Later in zijn leven voegt hij een vierde vraag aan dit rijtje toe: ‘Wat is de mens?’ Deze laatste vraag is meer dan een toevoeging. De vraag naar mens-zijn sluit volgens Kant de andere drie vragen in. De mens is ook voor deze moderne denker ten diepste een denkend, moreel handelend en hopend wezen. Vooral dit laatste houdt ons bezig. We leven altijd in de tijd, in verleden, heden en toekomst. De mens is niet tevreden met het tijdelijke en zoekt naar bestemming en voltooiing. Bij Kant is hoop dus een onloochenbare antropologische categorie. De natuur en geschiedenis interpreteren we vanuit een doelmatigheid en daarom is hoop een belangrijk motief (Bewegungsgrund) voor al ons menselijke handelen. De filosofie neemt bij Kant de opdracht van de theologie over, door hoop niet langer te funderen in metafysica maar in de geschiedenis en de mens als autonoom wezen. De onsterfelijkheid, het bestaan van God en zin van de geschiedenis waren voor Kant onopzegbare postulaten van de praktische rede. Hopen is voor Kant daarentegen een morele plicht.
Maar niet iedereen zal Kant hierin volgen. Het moderne vooruitgangsutopisme en geloof in de rationele mens hebben in de vorige eeuw flinke klappen gekregen en je mag stellen dat deze ontnuchtering zich doorzet in onze tijd. De wetenschap maakt niet onverdeeld gelukkig en de onzichtbare hand van de vrije markt houdt veel burgers in een desperate wurggreep. Vooruitgang is een begrip geworden dat veel discussie uitlokt.8
Hoop die gepaard gaat met onkritisch vertrouwen in economische en technologische vooruitgang is dus in opspraak. Hoop mag dan menselijk zijn, maar het is niet de beste kant van de mens. Hoop kan ons passief, afhankelijk, manipuleerbaar en naïef maken. Deze kritiek op hoop als deugd heeft een intellectuele traditie die teruggaat tot de Grieksklassieke wereld. Hoop is dan een magere misleidende troost in alle ellende.9 Voor Friedrich Nietzsche is hoop, net als een geloof, een uiting van zelfbedrog die weigert om de tragische werkelijkheid te erkennen. En toch, de ijver waarmee Nietzsche het begrip hoop te lijf gaat, onderstreept de prominente plaats van hoop in onze westerse traditie. Vanuit het perspectief van Nietzsche heeft de moord op God geleid tot de vergoddelijking van de mens. Paradoxaal genoeg wordt bij Nietzsche de Übermensch de bron van nieuwe hoop. Dus ook in het nihilisme hier wordt hoop niet uitgeschakeld; dat kan immers ook niet anders, want hopen doen we toch.
Een fenomenologie van de hoop
Het wordt flink lastig wanneer we het fenomeen ‘hoop’ trachten te definiëren. Hoop, net als liefde, is als een dartelende vlinder die we niet kunnen vastpinnen zonder dat ze de langzame dood van het definiëren sterft.10 In de realisatie dat elke definitie een reductie inhoudt, benoem ik toch enkele belangrijke aspecten van hoop. Laat me beginnen met een poëtische schets van de Tsjechische schrijver en politicus Václav Havel over hoop als een kwaliteit van onze ziel:
Diep in onszelf dragen wij hoop:
als dit niet het geval is,
is er geen hoop.
Hoop is een kwaliteit van de ziel
en hangt niet af
van wat er in de wereld gebeurt.
Hoop is niet voorspellen of vooruitzien.
Het is een gerichtheid van de geest,
een gerichtheid van het hart,
voorbij de horizon verankerd.
Hoop in deze diepe en krachtige betekenis
is niet hetzelfde als vreugde
omdat alles goed gaat
of bereidheid om je in te zetten
voor wat succes heeft.
Hoop is ergens voor werken
omdat het goed is,
niet alleen omdat het kans van slagen heeft.
Hoop is niet hetzelfde als optimisme,
evenmin de overtuiging
dat iets goed zal aflopen.
Wel de zekerheid dat iets zinvol is
afgezien van de afloop,
het resultaat.11
Havel biedt ons een omschrijving van actieve hoop: ergens voor werken omdat het goed en zinvol is en niet omwille van het resultaat. Het is een mentaliteit, een gerichtheid van het hart voorbij de horizon verankerd. De bron is de menselijke ziel. Maar er is meer dan dat. Hopen kan ook kort wordt gedefinieerd als ‘ons bewustzijn van het geschenk van de mogelijkheid van het goede’.12 Meer analytisch gesproken heeft het brede fenomeen hoop op zijn minst drie dimensies: affectief, cognitief en gedragsmatig.13 Daarenboven krijgt het meestal vorm als transformerende kracht in specifieke sociale structuren en instituties. Kortom, hoop is niet één ding maar een netwerk van psychologische, sociale en institutionele fenomenen.14 Bovendien dringt zich ook de vraag op naar juiste en valse hoop, (moreel) goede en slechte hoop. De complexiteit van het begrip wordt al snel duidelijk.
Een wat strakkere wetenschappelijke definitie is: ‘Hopen op een uitkomst is naar iets verlangen, een kans toekennen tussen 0 en 1 en oordelen dat er voldoende gronden zijn om zich emotioneel te engageren en er vervolgens naar te handelen.’15 Aan de hand van deze definitie wil ik kort enkele belangrijke onderscheidingen en nuances aangeven.
Ten eerste, hopen is gericht op een uitkomst. Dit impliceert dat er een uitkomst nodig is. Hoop vertrekt altijd van een onvolkomen of moeilijke situatie waar de mogelijke uitkomst in de onzekere toekomst ligt. Sommigen zullen kritiek hebben op een specifieke hoop die gericht is op een uitkomst. Ze kiezen voor een meer existentiële beleving van hoop, een grondhouding van vertrouwen dat het uiteindelijk toch goed komt.16 Deze onbepaaldheid van hoop zien we ook aan het einde van het gedicht van Havel. Maar in de recente positieve psychologie gaat het bij hoop om het emotionele en mentale vermogen om haalbare doelen te stellen en oplossingsgericht te zijn. Hopen is het uitstippelen van een route naar een einddoel en de sterke motivatie om dit doel te bereiken. Het is eveneens het flexibele vermogen om oude doelen los te laten en doelen bij te stellen.17 Als de ene deur dichtgaat, gaat er wellicht een andere open. Deze uitkomstgerichtheid is zowel een aan te leren vaardigheid als een te ontwikkelen karaktereigenschap.
Ten tweede spreekt de definitie over verlangen en emotioneel engagement. Onze hoop weerspiegelt onze verlangens en, zou ik hieraan willen toevoegen, onze bekommernissen. We hopen alleen wanneer we ons ergens bij betrokken voelen.18 In dit opzicht bestaat hopen uit een complex netwerk van emoties. We streven naar een controle van onze omgeving en worden wanhopig wanneer dit niet lukt, we voelen ons verbonden met andere mensen, en we hebben een sterke drang tot overleven. Er zijn dus verlangens van controle, verbondenheid en levenswil.19 In de christelijke ethiek worden deze verlangens verder ontwikkeld en geven ze vorm aan onze hoop. Zo wordt hoop verbonden aan de liefde. Zoals de apostel Paulus schrijft: ‘De liefde hoopt alles.’ Maar ook het verlangen naar Gods gerechtigheid geeft richting aan onze hoop.20
Ten derde gaat het om kansen toekennen, een risico-inschatting. Wanneer we zeker zijn dat iets gaat gebeuren is het niet langer hoop, maar een vooraf weten. Wanneer de oplossing onmogelijk is gaat het daarentegen over illusies: valse hoop. Het rationeel inschatten van kansen hoort bij het hopen. In dit opzicht zijn de gronden van de hoop gelijkaardig aan die van geloof. In de joods-christelijke traditie is hopen op God gebaseerd op zijn bewezen trouw in het verleden. Net zoals geloven is hopen niet absurd, maar evenmin is het te bewijzen. Dit toekennen van gronden en kansen verbindt hopen aan inzicht, verantwoordelijkheid en prudentie. Hopen is een vorm van denken, een manier om naar de werkelijkheid te kijken. Kortom, het is de kunst van mogelijkheden.
Ten vierde zijn er de gronden om te handelen. Dit zouden we kunnen lezen als synoniem aan de inschatting van kansen, maar er wordt toch meer mee bedoeld dan het inschatten van de realiteit of het eigen kunnen. De gronden zijn vooral het morele gewicht of onze waardering van de situatie. Wanneer er een leven moet worden gered, is een heel kleine kans voldoende grond om te hopen en ernaar te handelen. Wanneer we een parkeerplaats dicht bij de winkel zoeken, is een kleine kans onvoldoende om aanhoudend rondjes te blijven rijden. Het wegen van de gronden gebeurt steeds vanuit een specifieke levensvisie en een specifiek waardenkader. Moreel gegrond hopen overstijgt de eigen directe verlangens. Maar dit hangt natuurlijk af van iemands ethische kader. Je zou kunnen stellen dat gegrond hopen te maken heeft met ons morele kompas.
Ten vijfde wordt hopen verbonden aan ons handelen. Vooraf aan dit handelen ligt nog het willen. Het is niet alleen een gevoel, een inschatten, maar ook een wilskeuze om iets te doen. Hopen is een streven met opgestroopte mouwen. Zo onderscheiden we passieve en actieve hoop. Passieve hoop gaat over iets wat volledig buiten ons vermogen ligt, zoals de boer hoopt dat het morgen gaat regenen. Actieve hoop ligt grotendeels binnen ons vermogen, zij het niet helemaal: de boer hoopt dat hij volgende week voldoende kracht heeft om zijn land te irrigeren. Onze interesse gaat vooral uit naar actieve hoop of ‘ambitieuze hoop’: hoop met aspiraties. Dit is anders dan de hoop van de gokker of de hoop dat iemand anders onze problemen oplost. We spreken van high agency hope, die uitgaat van vrijheid en zelfbeschikking. Václav Havel geeft het mooi weer: ‘Hoop is niet hetzelfde als optimisme, evenmin de overtuiging dat alles goed zal aflopen; wel de zekerheid dat iets zinvol is, ongeacht het resultaat.’ Optimisten zien het leven door een roze bril. De dingen lopen zoals ze lopen. Voor de optimist lopen ze goed en voor de pessimist slecht. Eigenlijk zijn optimisme en pessimisme twee contrasterende vormen van fatalisme.21 Optimisme is lui, hopen is daarentegen actief, redelijk, creatief en met een emotioneel engagement. Optimisme op zichzelf heeft weinig kracht. Zoals de Britse filosoof Terry Eagleton scherp opmerkt: ‘There may be many good reasons for believing a situation will turn out well, but to expect that it will do so because you are an optimist is not one of them.’22
Ethiek van de christelijke hoop
Het is onmiskenbaar dat hoop als deugd een verdienste is van het joodschristelijke denken.23 God is de ‘God van hoop’.24 De middeleeuwse theoloog en filosoof Thomas van Aquino beschreef hoop eerst als een natuurlijke passie van de ziel (universeel) en vervolgens als christelijke, bovennatuurlijke deugd (genadegave).25 Samen met geloof en liefde vormen ze de theologale deugden.26 Deze intrinsieke verbinding met geloof en liefde is onontbeerlijk voor een juist verstaan van christelijke hoop. Geen van de genoemde drie zaken is apart verkrijgbaar. Het was Jürgen Moltmann die in de theologie en ethiek het thema hoop op de agenda zette. Aan het einde van zijn lange carrière schreef hij Ethics of hope, de ‘ethiek van de hoop’.27 Vanuit een christelijk perspectief is hoop proleptisch: ze toont nu iets van Gods Koninkrijk. Het gebed ‘Uw Koninkrijk kome’ geeft vorm aan de keuzes die we nu maken. Hopen is een participatie in Gods waarheid en gerechtigheid. Het is een accepteren van Gods geschenk van het leven in de voorkamer van Gods aanwezigheid. Het veronderstelt een visie op het leven, het wordt gedragen door een groter verhaal waar de toekomst open is en er een mogelijkheid is tot verandering. Moltmann maakt een onderscheid tussen een ethiek van de verantwoordelijkheid en die van de hoop.28 Een ethiek van verantwoordelijkheid is volgens Moltmann nog te veel een ethiek van de angst, want ze heeft de neiging om beschermend de status quo te handhaven. Verantwoordelijkheidsethiek is conservatief en risicomijdend. Moltmann, die zich baseert op Bloch, is hier wellicht wat eenzijdig, maar toch: een ethiek van de hoop zoekt vooral naar mogelijkheden. In de woorden van Moltmann: ‘We worden actief voor zover we hopen. We hopen voor zover we toekomstige mogelijkheden kunnen inschatten. We zetten onze schouders onder wat we mogelijk achten. Realisme maakt ons gevoelig voor wat reëel is – voor dat wat bestaat. Hoop wakkert ons gevoel voor mogelijkheden aan – voor wat zou kunnen bestaan. In ons concrete handelen verbinden we mogelijkheden met wat er al is, verbinden we heden en toekomst.’29 Deze hoop als de kunst van mogelijkheden, gegrond in het geloof en gedreven door de liefde, is een welkome burgerlijke deugd.
Noten
- 1.Deze bijdrage was mogelijk door de steun vanuit het project ‘Hoop als drijfveer’ van de Goldschmeding Foundation.
- 2.Monique Atlan en Roger-Pol Droit, L’espoir, a-t-ilunavenir? Parijs: Flammarion, 2016.
- 3.Zie over hoop als burgerlijke deugd en hoop in de joods-christelijke traditie het boeiende werk van de Joodse filosoof Alan Mittleman: Hope in a democratic age. Philosophy, religion, and political theory. Oxford/New York: Oxford University Press, 2009.
- 4.Leo Bormans, Hoop. De bron van succes, kracht en geluk. The World Book of Hope. Tielt: Lannoo, 2015.
- 5.Deirdre McCloskey noemt inzicht, geloof en hoop ‘bourgeois virtues’. Deze zijn essentieel voor het welzijn in een kapitalistische samenleving: Deirdre McCloskey, The bourgeois virtues. Ethics for an age of commerce. Chicago: Chicago University Press, 2007.
- 6.McCloskey bekritiseert uitvoerig de seculiere deugdethiek van André Comte-Sponville als een geval van antitheïsme en ideologische aversie tegen al het transcendente (McCloskey 2007, pp. 168-172).
- 7.Voor haar scherpe kritiek op Piketty, zie: Deirdre McCloskey, ‘Measured, unmeasured, mismeasured, and unjustified pessimism. A review essay of Thomas Piketty’s Capital in the Twenty-first Century’, Erasmus Journal for Philosophyand Economics 7 (2014), nr. 2, pp. 73-115.
- 8.Bezeten door vooruitgang en groei zijn we gevangenen geworden van een ‘wetenschappelijk-technologisch-kapitalistisch complex’; zie Ton Lemaire, De val van Prometheus. Over de keerzijden van de vooruitgang. Amsterdam: Ambo, 2010. Voor een positief tegengeluid, zie: Sebastien Valkenberg, Geluksvogels, of: Waarom we het nog nooit zo goed hadden. Amsterdam: Ambo, 2010.
- 9.We denken dan aan de mythe van de doos van Pandora volgens Hesiodus. De juiste lezing is waarschijnlijk een negatieve, waarbij hoop een magere troostprijs is in het tranendal, of, nog erger, een misleidende troost (cf. Mittleman 2009, pp. 68-71).
- 10.Atlan & Droit 2016, p. 13.
- 11.Anthony Scioli en Henry Biller, Hope in the age of anxiety. Oxford/New York: Oxford University Press, 2009, p. 245.
- 12.‘Die Hoffnung ist unser Sinn für die Gabe der Möglichkeit des Guten’; Ingolf U. Dalferth, Hoffnung. Berlijn/Boston: De Gruyter, 2016, p. 5 (eigen vertaling).
- 13.Psychologisch kan men van hoop als attitude spreken, bestaande uit cognitie, affect en gedrag (cf. Dalferth 2016, p. 34).
- 14.Zie vooral: Scioli & Biller 2009; en Adrienne M. Martin, How we hope. A moral psychology. Princeton: Princeton University Press, 2013.
- 15.‘… to hope for an outcome is to desire (be attracted to) it, to assign a probability somewhere between 0 and 1 to it, and to judge that there are sufficient reasons to engage in certain feelings and activities directed toward it’; Martin 2013, p. 8.
- 16.Zie bijvoorbeeld: Gabriel Marcel, Homo Viator. Een filosofie van de hoop. Utrecht: Bijleveld, 1960. Het gaat bij hopen niet om het ‘hebben’, dat is l’espoir, maar om het ‘zijn’, l’espérance. Ware hoop is niet gericht op een specifiek object (cf. Pierre Colin, Gabriel Marcel. Philosophe de l’espérance. Parijs: Cerf, 2009). Ook Jacques Ellul ziet de christelijke hoop alleen mogelijk wanneer alle menselijke hoop is uitgeput. De menselijke hoop is l’espoir, het optimisme dat vertrouwt op de utopie van techniek. De christelijke hoop is l’esperance. Het gaat dan om hoop tegen alle hoop in (Jacques Ellul, L’espérance oubliée. Parijs: Gallimard, 1972).
- 17.Dit zien we vooral in het model van Charles Richard Snyder. Hij benoemt drie belangrijke componenten van hoop: doel (purpose), zelfbeschikking (agency) en routes (pathways) (Snyder, Handbook of hope. Theory, measures & applications. Amsterdam: Elsevier, 2007).
- 18.Volgens Robert C. Roberts is hoop een ‘concern based emotion’ (Roberts, Emotions. An essay in aid of moral psychology. Cambridge: Cambridge University Press, 2003).
- 19.Scioli en Biller (2009) geven een rijke omschrijving. Ze spreken over een netwerk van beheersing, hechting en overleving.
- 20.Mat. 6:33.
- 21.Terry Eagleton, Hope without optimism. Charlottesville, VA: University of Virginia Press, 2015. Zie voor waarschuwingen voor naïeve hoop ook: Roger Scruton, The uses of pessimism and the danger of false hope. Oxford/New York: Oxford University Press, 2010.
- 22.Eagleton 2015, p. 1.
- 23.Mittleman 2009; Dalferth 2016.
- 24.Rom. 15:13.
- 25.Summa Theologiae I.II (Q17, Q40 en Q62); cf. Michael Lamb, ‘Aquinas and the virtues of hope. Theological and democratic’, Journal of Religious Ethics 44 (2016) nr. 2, pp. 300-332.
- 26.Paulus: ‘Ons resten geloof, hoop en liefde; deze drie, maar de grootste is de liefde’ (1 Kor. 13:13).
- 27.Jürgen Moltmann, Ethics of hope. Minneapolis: Fortress Press, 2012.
- 28.Dit vooral in dialoog met Hans Jonas, die de verantwoordelijkheidsethiek uitbreidde tot de volgende generaties.
- 29.Moltmann 2012, p. 34 (eigen vertaling).
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.