Hoop: Paulus’ brieven als oorsprong van een christelijke notie
Samenvatting
In tijden van boosheid en wanhoop is het voor de christendemocratie van belang oude begrippen weer te doen spreken. Eén van die begrippen is de term ‘hoop’. Een samenleving zonder hoop is een samenleving zonder hart. Waar komt het christelijke spreken over hoop vandaan? Hoe komt het naar voren in de Bijbelse geschriften? En hoe valt hoop vruchtbaar te maken voor de huidige politieke en maatschappelijke context?
DE MEESTE MENSEN KENNEN HET WOORD ‘HOOP’ UIT DE TRITS die de apostel Paulus beschrijft in hoofdstuk 13 van zijn eerste brief aan de Korintiërs: geloof, hoop en liefde. Deze passage is in de loop van de geschiedenis bijzonder invloedrijk geweest en de genoemde drieslag heeft heel basale begrippen in het christelijke spreken binnengebracht. Geloof, hoop en liefde zijn volgens Paulus in 1 Korintiërs 13 de belangrijkste elementen in een mensenleven.
‘Geloof’ is een lastige term als het gaat om de wereld van Paulus. In onze cultuur staat het al snel voor een overtuiging, een geloof dát: ‘Ik geloof dat het zus of zo zit.’ Geloof is een soort synoniem geworden voor de aanname van een feit dat zich niet bewijzen laat. Met de sterke voorkeur die onze cultuur lijkt te hebben voor toetsbaarheid en empirie staat ‘geloof’ al snel voor een irrationele voorkeur – iets waaraan je vasthoudt zonder het zeker te weten. In de oudheid had het woord een heel andere klank. Een betere vertaling dan ‘geloof’ zou misschien wel ‘vertrouwen’ zijn. Hoe kan een mens leven zonder vertrouwen? Het sociale contract dat ten grondslag ligt aan de samenleving kan alleen overleven wanneer mensen vertrouwen hebben in elkaar en in het verband waarin zij leven. De oude Grieken en Romeinen beschouwden pistis (Grieks) of fides (Latijn) als de smeerolie van de samenleving: mensen dienden elkaar te vertrouwen, maar ook de goden. En andersom was het ook zaak dat mensen zich in het leven van alledag, maar ook in de publieke arena, betrouwbaar opstelden.
De liefde die Paulus predikt, is feitelijk een ander woord voor ‘acceptatie’. Het is voor hem de norm dat je de ander, die dus juist niet dezelfde normen heeft als jij, accepteert en aanvaardt. Er zijn diverse woorden voor ‘liefde’ in omloop in het Grieks waarin het Nieuwe Testament geschreven is. De Nederlandse filosoof Ad Verbrugge schreef er in 2013 een boek over.1 Verbrugge onderscheidt daarin terecht tussen filia, eros en agape. Onder filia verstaan we bijvoorbeeld de liefde van de muzikant voor zijn instrument of van de voetballer voor zijn spel. Het is het opgaan in het moment en de eenwording met datgene waarop of degene op wie de liefde zich richt. De eros is de zinnelijke aantrekkingskracht, ook seksueel, maar niet uitsluitend. Het is de hitsigheid van de liefde, maar ook de onbedwingbare lust om een nieuwe auto te kopen. Daarnaast is er de agape, de vorm van liefde die zich het best laat karakteriseren als acceptatie. Dit is de vorm die Paulus beschrijft als fundamenteel voor de gemeenschap der christenen. Acceptatie, dat betekent dat je openstaat voor de ander, ook (juist!) wanneer die ander niet precies doet wat jou voor ogen staat.
Dan het centrale begrip van dit essay: de hoop. De hoop waar Paulus over spreekt, is een hoop dat het niet bij het onrecht van de zichtbare wereld blijft. Dat niet de tiran in Rome die bekendstaat als de ‘keizer’ het laatste woord heeft. Dat niet de allesvernietigende burgeroorlog in Syrië staat voor het echte leven. Dat het de uitzondering is en niet de regel.
Om scherper te krijgen hoe Paulus zich die hoop voorstelt, is het de moeite waard een aantal andere passages van zijn hand onder de loep te nemen.
Eenheid en diversiteit bij paulus
Een van de belangrijkste thema’s in Paulus’ brieven is de eenheid van Jood en Griek in Christus.2 Het is voor Paulus een aangelegen kwestie, want volgens hem vallen ‘in Christus’ alle verschillen weg. Hij vat het samen in Gal. 3: 28: ‘Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus.’ Dit is een revolutionaire stelling. Paulus noemt hier drie categorieën die normaal gesproken gezamenlijk het hele leven van de Grieks-Romeinse oudheid reguleerden. Hij noemt een etnische tegenstelling (Jood of Griek), een sociale (vrije of slaaf) en een geslachtelijke tegenstelling (man of vrouw). Het maakte in de oudheid nogal veel uit of je een Griekse vrije man was of een joodse slavin, om maar twee extremen te noemen. Door nu te stellen dat ‘in Christus’ deze verschillen wegvallen, benadrukt Paulus de eenheid van de mensheid. Het bracht de moderne Franse wijsgeer Alain Badiou ertoe in Paulus de uitvinder van het universalisme te zien, en niet geheel ten onrechte.3
In een korte opmerking waarmee Paulus de volgelingen van Christus afzet tegen de buitenwereld, spreekt hij over die buitenwereld als over ‘hen die zonder hoop zijn’ (1 Thess. 4: 13). De volgelingen van Christus hebben dus wel hoop, volgens Paulus. Hij vult die hoop in vanuit de gedachte dat zij ervan mogen uitgaan dat God uiteindelijk reddend zal ingrijpen in de wereldgeschiedenis. Dat zou hun duidelijk geworden moeten zijn door het optreden van Jezus Christus. Wat voor Paulus aan Christus wezenlijk is, is dat hij een fundering gelegd heeft voor die hoop.
De brief aan de romeinen: Hopen tegen beter weten in
In Paulus’ brief aan de Romeinen, geschreven ergens in het midden van de jaren vijftig van de eerste eeuw, stelt hij zichzelf voor aan een gemeente waar hij nog nooit geweest is. Hij kent de Romeinen niet en zij hem evenmin. Paulus legt zijn ideeën aan de gemeente in Rome voor in de hoop dat hij daardoor op een goede manier ontvangen zou kunnen worden en de Romeinen hem vervolgens zouden willen helpen met zijn werk. De brief waarin hij zichzelf en zijn ideeën voorstelt is een bijzonder ingewikkelde brief. Paulus’ argumentatie is niet altijd even doorzichtig, maar toch heeft hij met dit traktaat de wereldgeschiedenis veranderd. Het is deze brief die Augustinus als een bliksemschicht trof, die Luther inzichten verschafte waardoor hij de wereld veranderde en die Karl Barth in de twintigste eeuw een revolutie in kerk en theologie deed ontketenen. Paulus schetst in zijn brief aan de Romeinen hoe Abraham vasthield aan de belofte die God hem gedaan had, namelijk dat hij de stamvader van Israël zou worden. In 4: 18 legt Paulus het uit met deze woorden: ‘Hoewel het eigenlijk niet kon, bleef Abraham hopen en geloven dat hij de vader van vele volken zou worden, zoals hem was beloofd: “Zo talrijk zullen je nakomelingen zijn.”’ Abraham zag niets van dat grote nageslacht dat hem beloofd was en hoopte tegen beter weten in.
Later, in hoofdstuk 8, komt Paulus terug op de hoop. Hij bestempelt hier eigenlijk hoop tot het centrale motief van het geloof. Hij beschrijft hoe God volgens hem in de toekomst definitief zal ingrijpen en de dingen zal rechtzetten. Hij voegt eraan toe:
‘In deze hoop zijn we gered. Als we echter nu al zouden zien waarop we hopen, zou het geen hoop meer zijn. Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien? Maar als wij hopen op wat nog niet zichtbaar is, blijven we in afwachting daarvan volharden. De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.’
Het leven van alledag krijgt dus zin door de hoop op een betere toekomst, op heil. En die hoop is het centrale motief voor de volgelingen van Jezus Christus.
Karl Barth
In 1922 publiceert Karl Barth een bewerking van een commentaar op de brief aan de Romeinen, oorspronkelijk uitgegeven in 1919.4 Dit boek heeft op theologen en kerkgangers van na 1922 grote invloed gehad. Barth schreef het onder invloed van de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog en rekent in dit boek op theologische wijze af met het optimistische vooruitgangsdenken van de negentiende eeuw en van de liberale theologie. Onthutst door wat het Westen had meegemaakt en nog onwetend van de verschrikkingen van de nazitijd – die alleen nog in de kiem aanwezig waren toen Barth dit schreef – schetst hij de diepe leegte en wanhoop van het geschapene, om daar de hoop tegenover te stellen. Hij doet dit in zijn overdenkingen bij Romeinen 8:
‘Waar haalt de mens (in het bijzonder de westerse mens) toch altijd weer de treurige moed vandaan om in een godvergeten optimisme de ogen te sluiten voor de leegheid, voor de afwezigheid van het scheppende leven, die toch echt uit de schoonheid (bijvoorbeeld van een menselijk lichaam) net zo goed spreekt als uit de lelijkheid, uit de grootsheid (bijvoorbeeld van de bergen) net zo goed als uit de erbarmelijkheid, uit het licht (bijvoorbeeld van de maan of van een nieuw boek) net zo goed als uit het duister van al het geschapene, die daar althans net zo goed zóu spreken als we niet zo doof waren!’5
In meeslepende retoriek maakt Barth pijnlijk duidelijk dat al het geschapene aan verderf onderhevig is en dat optimistisch vooruitgangsdenken in de materiële en geschapen wereld geen fundament heeft. De geschapen werkelijkheid biedt geen grond tot optimisme. Barth leidt dit af uit de woorden van Paulus en gaat erop door. Alleen van gene zijde kan verlossing komen.
Barths interpretatie van Paulus benadrukt een fundamenteel inzicht dat haaks staat op de mythe van de maakbaarheid van het leven: gebrokenheid kenmerkt de schepping, en hoop heeft betrekking op God, niet op de schepping.
Waarom Barth hier genoemd? Omdat twee elementen uit zijn denken voor vandaag van belang zijn. Het ene is zijn afrekening met de maakbaarheid. Het leven is slechts zeer beperkt maakbaar en het is van belang om dat in overweging te nemen. Het andere element betreft het feit dat toch, ook voor Barth, hoop de basis blijft voor het menselijk handelen. De kern van het geloof van Paulus is volgens Barth dan ook de hoop dat God uiteindelijk zal ingrijpen en het onrecht in de wereld zal corrigeren. En bijgevolg mag de gebrokenheid van de schepping de mens er niet toe aanzetten bij de pakken neer te gaan zitten.
Spreken over hoop in 2017
De politieke en maatschappelijke context van 2017 is een merkwaardige. Enerzijds is de levensstandaard in Nederland nog nooit hoger geweest, delen meer mensen dan ooit in de materiële rijkdom van ons land, en staat Nederland hoog op alle lijstjes van gelukkigste landen ter wereld. Anderzijds is er grote onvrede in het land, een onvrede die zich uit op allerlei manieren, maar misschien wel het duidelijkst in de opkomst sinds 2001 van rechts-populistische politiek. Hoe kan de christendemocratie, vanuit de traditie van de hoop, een bijdrage leveren aan de maatschappelijke en politieke discussie in dit klimaat?
Het lijkt mij dat er twee inzichten aan de christelijke traditie te ontlenen zijn die in de huidige politieke constellatie vruchtbaar gemaakt kunnen worden. In de eerste plaats is dat misschien wel het inzicht dat de materiële wereld niet in staat is de mens een ander dan materieel geluk te verschaffen. Barth ontleent aan Paulus het inzicht dat het geschapene een duistere dimensie heeft. Dat de mens, in traditionele termen, zondig is en in staat is om al het goede ongedaan te maken. Uiteindelijk komt geluk dus niet van de mens en ook niet van de materie. Materialisme leidt tot een beperkte visie op het leven, en het reduceren van de mens tot een economische factor miskent de sociale, culturele en spirituele dimensies van het leven. Vanuit christendemocratisch gezichtspunt zouden juist deze drie dimensies – de sociale, de culturele en de spirituele – benadrukt en beschermd moeten worden.
Daarnaast is van belang dat de hoop dat het toch beter zal worden (uiteindelijk wellicht door goddelijk ingrijpen?) levend blijft. Het feit dat het leven niet maakbaar is, betekent niet dat niets in het leven veranderd kan worden door menselijk gedrag. Integendeel: het maakt heel veel uit hoe je je verhoudt tot bijvoorbeeld je lichaam. Niet roken, beperkt drinken, wel sporten: het zijn keuzes die je maakt waardoor je je gezondheid kunt bevorderen. Het betekent niet dat je daardoor gevrijwaard blijft van ziekten en aandoeningen, maar je kunt wel degelijk de kwaliteit van je leven bevorderen door je gedrag.
Zo is het ook met de samenleving. Inzetten op duurzaamheid als uitgangspunt is nu harder nodig dan ooit tevoren. Een duurzame samenleving is een samenleving waarin de natuur de kans krijgt zich te herstellen. Rentmeesterschap noemden we dat. En dat rentmeesterschap geldt ook het land zelf. Een duurzame samenleving is ook een samenleving waarin mensen van heel diverse achtergronden gezamenlijk een huis vinden. Om van dat huis een thuis te maken is het belangrijk elkaars vrijheid te respecteren en elkaars veiligheid te garanderen. Al met al is de droom van Paulus zo gek nog niet: geloof, hoop en liefde als kern van het leven. Waarbij geloof dan gelijkstaat aan vertrouwen en liefde aan acceptatie.
Noten
- 1.Ad Verbrugge, Staat van verwarring. Het offer van liefde. Amsterdam: Boom, 2013.
- 2.Dit heb ik met name geprobeerd uiteen te zetten in mijn boek Paulus en de rest. Van farizeeër tot profeet van Jezus. Zoetermeer: Meinema, 2010.
- 3.Alain Badiou, Paulus. De fundering van het universalisme. Kampen: Ten Have, 2008.
- 4.Karl Barth, De brief aan de Romeinen (vertaald door Mark Wildschut; tekst bezorgd door Kees van der Kooi, Arie Spijkerboer en Katja Tolstaja). Amsterdam: Boom, 2008.
- 5.Barth 2008, pp. 287-288.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.