Naar een politieke cultuur gedragen door hoop
Samenvatting
In de samenleving is in toenemende mate sprake van onbestemdheid, onzekerheid en onbehagen. Het gevoel is dat het met de Nederlandse samenleving in economisch, sociaal en cultureel opzicht bergafwaarts gaat. Hoe kunnen we op de vigerende onzekerheid en onbestemdheid antwoorden? Wat is tegen die achtergrond het belang van hoop, en hoe kan aan een politiek van hoop vorm worden gegeven, juist nu de hoop op beter in onze cultuur lijkt te zijn verdampt? Welke politieke perspectieven passen daarbij?
VANUIT ONS WESTERSE PERSPECTIEF leken de laatste tien jaar van het voorbije millennium jaren vol belofte en hoop. Hoe geheel anders is de ervaring van de prille eenentwintigste eeuw. Het gevoelen van de jaren negentig doet haast wereldvreemd aan als we analyses tot ons nemen die de huidige staat van onze westerse samenlevingen peilen. Volgens de Britse socioloog Frank Furedi leven we in een cultuur van angst en wanhoop.1 De Britse historicus Tony Judt constateert in zijn laatste boek eveneens dat het Westen in de greep is van vertwijfeling, onzekerheid en angst: ‘We have entered an age of insecurity – economic insecurity, physical insecurity, political insecurity. (…) Insecurity breeds fear. And fear – fear of change, fear of decline, fear of strangers and an unfamiliar world – is corroding the trust and interdepence on which civil societies rest.’2 Ook de politiek wordt bepaald door deze grondgevoelens van onzekerheid en angst: ‘Insecurity is once again an active ingredient of political life in Western democracies.’3 Judt stelt daarbij vast dat diezelfde politiek eerder onderdeel dan oplossing van het probleem is, want naast de angst voor terreur, voor de duizelingwekkende snelheid van veranderingen en inkomens- en werkonzekerheid is er bovenal de angst ‘that it is not just we who can no longer shape our lives but that those in authority have also lost control, to forces beyond their reach’.4
Nu is onzekerheid een ervaring van alle tijden, die mogelijk nog intenser en bepalender was in de eeuwen voor de verzorgingsstaat. In de Romeinse oudheid en de eerste eeuwen van het christendom heersten er andere ideeën over menselijke waardigheid, vrijheid van geweten en religieus en cultureel pluralisme; fysiek geweld of de dreiging daarmee in de wetgeving van het Romeinse rijk was simpelweg een feit. Van rechtswege waren vooral de niet-vrijen in de Romeinse samenleving hun leven veel minder zeker, en het veel alledaagsere geweld intensiveerde in alle sociale lagen en samenlevingsverbanden de ervaring van onzekerheid over de nabije toekomst. Volksverhuizingen en het oprukken van de barbaren maakten dat de aan wanhoop grenzende onzekerheid en angst volkeren veel existentiëler in hun greep hadden dan wij ons in de eenentwintigste eeuw überhaupt kunnen voorstellen. In de middeleeuwen werden landen en volkeren bij vlagen volledig in de greep gehouden door de angst voor de pest: een angst die, meer dan de ziekte zélf, een voor ons onvoorstelbare uitwerking heeft gehad op de economie en de cultuur. Vaak werden angst en vrees tegelijk gekanaliseerd en geïntensiveerd door afschrikwekkende verbeeldingen van het Laatste Oordeel, dat collectief zeer gevreesd werd, juist omdat de dood in de middeleeuwen nooit ver weg was.5
De vraag nu is waar te midden van de huidige cultuur van angst een boodschap van hoop kan worden gevonden dan wel ontwikkeld.6 Welke aanknopingspunten zijn daarvoor te vinden binnen de cultuur en hoe kan en moet de (christendemocratische) politiek een boodschap articuleren waardoor mensen wezenlijk hoopvol worden gestemd? Hoe kunnen we vanuit de waarden en spiritualiteit van de westerse cultuur hoop binnen onze gemeenschap(pen) cultiveren met het oog op onze gedeelde – en in veel opzichten onzekere – toekomst?
Hoop en wanhoop: Cultureel fenomeen
Hoop wordt binnen een gemeenschap al dan niet geïntensiveerd door de heersende cultuur, die zich uit in bijvoorbeeld de kunst.7 ‘Art is the signature of man’, schrijft Chesterton in zijn bespreking van de grottekeningen van de prehistorische holbewoners.8 Deze tekeningen zijn er wel het bewijs van dat de mensheid reeds vroeg in haar geschiedenis medeschepper van de werkelijkheid werd. Zij was in staat om, onder andere door het scheppen van kunst, een cultuur te ontwikkelen die, zoals overigens ook de gegeven natuur, bepalend kan zijn voor de wijze waarop mensen hun leven op zich alsook hun samenleven opvatten. Het woord ‘cultuur’ is dan ook afgeleid van het Latijnse cultura, dat op zijn beurt weer te herleiden is tot het werkwoord colere: ‘bewerken’, ‘versieren’ en ‘vereren’ (vandaar ‘cultus’). Later in de oudheid werd het ook gebruikt in verband met de ontwikkeling van de geest.9
In zijn monumentale De Stad Gods relateert Augustinus (354-430) de ontwikkeling van de cultuur in de oorspronkelijke klassieke betekenis van het woord aan arbeid. Enerzijds verdienen mensen ‘in het zweet des aanschijns’ hun brood. De noodzaak, necessitas, werd de moeder van elke menselijke activiteit, omdat honger moet worden gestild en dorst gelest. Anderzijds biedt werken de mens geweldige mogelijkheden tot een ontplooiing die zich op andere gebieden uit dan alleen op dat van de bevrediging van de primaire levensbehoeften. In de bewerking van grond, de aanleg van steden, de bouwkunst, literaire activiteiten, beeldende kunsten, muziek, in de organisatie en het bestuur van kerk en staat is de grootheid van de mens als medeschepper van de Schepper waarneembaar.10 Niet al te lang voordat de barbaren in zijn regio, Noord-Afrika, het Romeinse rijk ook aan zijn randen zouden vernietigen, schetst Augustinus cultuur als draagster van hoop waarin hij de geïntensiveerde onzekerheid en wanhoop inbedt. Ditzelfde doet hij in zijn preken: de angst voor het oordeel wordt systematisch ingebed in de hoop op Gods goedheid.11 Deze strategie past hij ook toe als rechter (bisschoppen spraken in de vierde eeuw recht).
De confrontatie met de misdaad in een buitensporig streng inquisitoir werd gevolgd door een buitengemeen mild vonnis, opdat de angst en onzekerheid van de misdadiger uiteindelijk ingebed werden in gevoelens van dankbaarheid en hoop op een betere toekomst, nu hij eenmaal tot inzicht was gekomen in zijn eigen feilen.12 Zo trachtte de kerkvader bij te dragen aan de ontwikkeling van een cultuur waarin, tegen de tekenen van de tijd in, mensen door hoop werden bepaald.
Onder antropologen, etnologen en sociologen heeft de term ‘cultuur’ uiteenlopende betekenissen. Zo wordt cultuur gezien als de uitdrukking van de menselijke behoefte aan verbondenheid, zoals die gestalte krijgt in de gedeelde eigenschap(pen) van een bepaalde sociale groep.13 Men kan cultuur ook toespitsen op de optelsom van kunst, literatuur en humane reflectie die het beste vertegenwoordigt van wat ooit is gezegd en gedacht.14 In deze zin is cultuur niet zomaar een descriptief fenomeen van gedeelde gebruiken, gedachten en gevoelens, maar een verschijnsel dat nauw verbonden is met oordelen.
In zijn boek In de schaduwen van morgen (1935) geeft de Nederlandse historicus Johan Huizinga een bruikbare en zinvolle beschrijving van cultuur in relatie tot hoop. Hij noemt: (a) een zeker evenwicht van geestelijke en materiële waarden; (b) een gerichtheid, die altijd een ideaal c.q. een heil is van een gemeenschap van mensen; en (c) een beheersen van de natuur, waarbij de mens zich een dienaar weet. Dit leidt tot de volgende definitie van cultuur:
‘Cultuur als gesteldheid van een gemeenschap is aanwezig, wanneer de beheersching van natuur op materieel, moreel en geestelijk gebied een toestand gaande houdt, die hooger en beter is dan de gegeven natuurlijke verhoudingen meebrengen, met als kenmerken een harmonisch evenwicht van geestelijke en stoffelijke waarden en een in hoofdzaak homogeen bepaald ideaal, waarheen de verschillende activiteiten van de gemeenschap samenstreven.’15
Huizinga problematiseert dat de moderne liberale orde zich in haar cultuurstreven niet verder kan uiten dan door te zorgen voor welstand, macht, veiligheid, vrede en orde. Maar dit zijn idealen die geschikter zijn om te verdedigen dan om te vereenigen (sic!) en zij vloeien voort uit het natuurinstinct, ‘onveredeld door de geest’, zo stelt Huizinga. Immers, ‘reeds de holbewoner kende deze idealen’. In dit alles vergeet men het paradoxale van cultuur: ‘Er is pas plaats voor cultuur, wanneer het ideaal, dat haar gerichtheid bepaalt, uitgaat buiten en boven de belangen van de gemeenschap zelve, die haar draagt. Cultuur moet metaphysisch gericht zijn, of zij zal niet zijn.’16 Onomwonden brengt Huizinga hier de religieuze verworteling van cultuur naar voren, iets waarin hij niet alleen staat.17 Het woord ‘cultuur’ is niet voor niets etymologisch verwant aan ‘cultus’, zoals hiervoor opgemerkt.
Nog meer dan in de jaren dertig van de vorige eeuw zijn de oude idealen, die de westerse cultuurgemeenschap haar aanzien en sociale cohesie gaven, verbleekt: het dienen van God in de vorm van kerkgang en het ontwikkelen van diaconale instellingen en scholen, en het streven naar het vinden van gerechtigheid, deugd en bovenal de Waarheid zijn niet langer bepalend voor de maatschappelijke orde. Ook de seculiere vooruitgangsperspectieven die het liberalisme en het socialisme ons boden, lijken in de tweede helft van de twintigste eeuw te zijn verdampt. Nu de geschiedenis allerminst een eindpunt heeft bereikt, lijkt het Westen – en Europa in het bijzonder – niet veel meer te kunnen dan zijn ‘welstand, macht, veiligheid, vrede en orde’ te verdedigen in plaats van deze ‘te veredelen met de geest’. Europa lijkt steeds meer een angstig en in zichzelf gekeerd continent geworden.18
Hoop: Een politiek ambivalente deugd?
Cultuur, opgevat als een streven, als een ideaal en als een gevolg van een levensorde die uitgrijpt boven het loutere overleven, is nauw verbonden met de deugd van de hoop. Het is namelijk de hoop die een bepaalde cultuur haar aanzien en gestalte geeft, zoals ook de angst voor de toekomst in de breedste zin van het woord kan worden belichaamd in een bepaalde cultuur. De geschiedenis heeft perioden gekend waarin de cultuur bepaald werd door een aan groot zelfvertrouwen grenzende hoop op het eigen kunnen, zoals in de periode van de verlichting, die voorafging aan de tijd waarin de natuur door de menselijke kennis en macht meer dan voorheen veroverd werd. Maar de geschiedenis van de mensheid heeft evenzeer fasen gekend die gekenmerkt werden door het pregnante besef dat zij het eigen toekomstlot nooit geheel in eigen hand heeft en dat zij verloren gaat in de series calamitatum die het leven, opgevat als tranendal (vallis lacrimarum), ook is. In dergelijke tijdperken is zowel het collectief als het individu bepaald door vertwijfeling, omdat men zich niet in staat waant de tijden te veranderen. De hoop komt dan evenwel weer vrij als men niet blijft stilstaan bij de gegevenheid van de dingen, maar tracht daarbovenuit te zien en de tijden te veranderen, zonder hierin te vervallen in overmoed – zo niet hoogmoed –, die maakt dat de hoop verdampt in een onvruchtbare vorm van zelfgenoegzaamheid die de geschapen werkelijkheid niet weet te ontvangen.
Het feit dat wij hopen laat dus eerder onze afhankelijkheid zien dan onze absolute autonomie. De hoop als midden tussen vertwijfeling en vermetelheid houdt de mens gaande – hoop doet leven – en is zo ook van betekenis voor cultuur en politiek. Hoop is dan ook te omschrijven als Grundstimmung met emotionele en cognitieve dimensies die de hopende enkeling overstijgen. Onderzoek toont aan dat hoop concreet doorwerkt in de samenleving.19 Zij vormt de kracht achter sociale betrokkenheid en bewerkt een zienswijze die, meer dan cynisme, het startpunt vormt voor het oplossen van bepaalde problemen.20 Tegelijkertijd kan de hoop ook geperverteerd raken, omdat zij ook gevestigd kan worden op demagogische leiders die de giftigste ideologieën verspreiden.21 Is de hoop gericht op destructieve personen, dan vergroot zij uiteindelijk eerder de angst dan dat zij deze helpt overwinnen. Kleine utopieën,22 verhalen23 of een ethiek van het onderweg zijn24 komen idealiter voort uit een vorm van hoop die in mensen het besef aanwakkert dat elke stap die zij nemen zinvol wordt geacht, ongeacht het resultaat.25
De christelijke opvatting van de hoop
In de westerse cultuur heeft de hoop een onmiskenbaar christelijke klankkleur. Maar in het christendom staat de hoop als deugd niet op zichzelf. Samen met de andere theologale deugden van hoop en liefde vormt zij een drie-eenheid; zij kunnen niet los van elkaar beschouwd worden.
De hoop kan enerzijds niet zonder het geloof en anderzijds niet zonder de liefde – de liefde voor de concrete, geschapen werkelijkheid en voor de schepper daarvan. Zonder geloof, hoop en liefde vervalt een mens, in de idee van bijvoorbeeld Paulus, tot vertwijfeling.26 Op zich genomen wordt de hoop opgevat als bevrijdster van het fatum en de wanhoop, maar zij is ook gekenmerkt door realisme: het is geen hoop op een rozentuin in deze wereld. Hoop is in het christendom nauw verbonden met de erkenning van de mens en de wereld als onvolmaakt, zonder dat dit leidt tot defaitisme, gelatenheid, cynisme of frustratie. De hoop wordt daarbij in de klassieke theologie opgevat als een genadegave, maar zij vormt bij de kerkvaders tegelijk ook een grondkracht in mensen zélf, die maakt dat zij de moed hebben de wereld in cultuur te brengen.27
De vraag rijst in hoeverre de christelijke opvatting van hoop de huidige geseculariseerde westerse cultuur nog kan inspireren. Hoop lijkt, zoals aan het begin is betoogd, door velen als grotendeels vervlogen te worden opgevat. Zelfs de voorzichtige hoop dat onze kinderen straks beter af zijn dan wij wordt door velen opgegeven. Het onheil lijkt zich ten aanzien van Europa – en het Westen in het algemeen – van alle kanten aan te dienen: sociaal, cultureel en economisch. Gevestigde politici lijken niet zelden onmachtig, terwijl populistische politici na het benoemen van problemen niet verder komen dan vale beloften van valse hoop. Deze ervaringen leiden tot cynisme en pessimisme of tot een politiek van illusies.
Juist daarom dringt de vraag zich op wat de deugd van de hoop nu eigenlijk behelst en hoe mensen een cultuur van hoop in het leven kunnen roepen, die concreet wordt in de samenleving en in de politiek. Waar zijn sporen van hoop aan te wijzen in de cultuur? Hoe kunnen we het maatschappelijk onbehagen serieus nemen en tegelijkertijd niet meegaan in onheilsverhalen die maatschappelijk onbehagen of maatschappelijk pessimisme voeden?28 Dient de westerse cultuur zich opnieuw te bezinnen op haar verleden waarin de hoop metafysisch verankerd was; een verleden waarin het etsi deus daretur (de vooronderstelling van Gods bestaan) nog gold? Of moet deze cultuur zich vooral richten op de wijze waarop de hoop bijdraagt aan de totstandkoming van eenheid in alle verscheidenheid binnen haar gemeenschappen?
Vast staat dat de vele vormen van traditionele vooruitgangsperspectieven (van liberale en socialistische snit) om verschillende redenen zijn verdampt. Het is nodig om uit een ander vaatje te tappen.29 Hoe is het mogelijk uitzicht te bieden en gemeenschap te stichten zonder in de valkuil van overmoedige maakbaarheid en plannenmakerij te trappen? En hoe kan daarbij de verleiding van ‘cultureel integralisme’ vermeden worden: de neiging om mensen in keurige culturele hokjes in te delen en en passant als ‘probleem’ te diskwalificeren?30
Besluit
In zekere zin is het begrip ‘politiek’ zoals we dat nu kennen, een manifestatie van de hoop, een teken dat mensen zelf een bijdrage kunnen leveren aan het bewerken van een goede gemeenschap (het bonum commune), en dat niet naakte machtspolitiek het laatste woord heeft. Dat zich in de wereld een politiek staatsbestel heeft kunnen ontwikkelen met iets van een vredesideaal als horizon en alternatief voor oorlog is allerminst vanzelfsprekend. Het vergt een voortdurende inzet van eenieder om – gedragen door hoop – de gemeenschap te dienen in het werken aan recht en vrede.31
Natuurlijk betekent dat niet dat we langs de weg van de politiek – of welke menselijke weg dan ook – de eeuwige vrede op aarde kunnen vestigen, maar wel dat we stap voor stap kunnen proberen het goede in de samenleving een kans te geven om te groeien. We kunnen ons oefenen in een ethiek van de weg, omdat het mens-zijn ten principale een status viatoris (een onderweg-zijn) is.32 Daarbij gaat het om het cultiveren van goede sociale praktijken waarin elke stap intrinsiek waardevol is en niet afhangt van het eindresultaat dat we bewerkstelligen. Zo’n ethiek van het onderweg-zijn is niet geworteld in de enkeling, maar in de wereld waarin we leven die niet een proeve is van chaos en willekeur, maar van een zinvol verband.33 Dat grijpt uit boven het utilistische doel-middeldenken waarin de huidige politiek goeddeels gevangenzit.
De gave van de hoop kan als politieke deugd de gemeenschap op verschillende manieren zinvolle wegen wijzen in onzekere tijden. Hoop gaat niet voorbij aan de tegenslagen en mislukkingen van het menselijk leven. Noch omvat zij een politiek die dat met (vals) optimisme, activisme of blauwdrukdenken probeert uit te bannen. Integendeel, hoop is niet revolutionair, maar begint met een houding die wordt gekarakteriseerd door ontvankelijkheid, en van daaruit dienen zich nieuwe perspectieven aan. Het eenvoudige diepmenselijke gegeven dat mensen hopen drukt uit dat mensen vertrouwen dat zij deel uitmaken van een levensorde die hen niet beschouwt als louter stof, maar juist ook het bijna-goddelijke (psalm 8) in hen ziet. Het is dit verlangen dat in de dominante procespolitiek van vandaag onvoldoende recht wordt gedaan. Een politieke cultuur van hoop stelt echter vanuit de zinvraag van het leven de waardegeladenheid van politieke vraagstukken aan de orde. Van daaruit dienen de zorgen, noden en dilemma’s van mensen te worden vertolkt en te worden beantwoord met een agenda die perspectief biedt. Om mensen daarin mee te nemen zijn Hoffnungsträger nodig: betrokken ‘dragers van hoop’ die binnen en buiten de politiek, zonder mensen naar de mond te praten, een weg wijzen van praktische en realistische vergezichten. Een politiek van hoop heeft daarbij oog voor de toekomst van onze kinderen, eerlijk loon naar werken en de waarde van stabiliteit; juist als het heden onzeker is en de toekomst – zoals altijd – ongewis.
Noten
- 1.Zie vooral: Frank Furedi, Culture of fear (tweede, herziene editie). Londen: Continuum, 2002 (eerste editie 1997).
- 2.Tony Judt, Ill fares the land. Londen: Penguin, 2010, pp. 8-9.
- 3.Judt 2010, p. 217.
- 4.Judt 2010, p. 217.
- 5.Cf. Jean Delumeau, La peur en Occident (XIVe-XVIIIe siècles). Une cité assiégée. Parijs: Fayard, 1978; en idem, Le péché et la peur. La culpabilisation en Occident (XIIIe-XVIIIe siècles). Parijs: Fayard, 1983.
- 6.Zie ook het CDV-nummer Biopolitiek: in de greep van de angst, dat handelde over de oorzaken van de hedendaagse vormen van angst en vooruitwees naar de noodzaak van een politiek van hoop: Petra van der Burg, Pieter Jan Dijkman, Erik van de Loo & Jan Prij, Biopolitiek: in de greep van de angst (CDV Lente 2015). Amsterdam: Boom, 2015.
- 7.Zie ook het intermezzo met Marc Mulders in deze CDV-bundel.
- 8.G.K. Chesterton, The everlasting man. New York: Dover, 2007, p. 28.
- 9.Zie Cicero, TusculanaeDisputationes, II, 5: 13: ‘Cultura autem animi philosophia est.’
- 10.Augustinus, De Civitate Dei 22.22; cf. idem, De opere monachorum, passim.
- 11.Cf. Paul van Geest, ‘‘Timor est servus caritatis (s. 156.13-14). Augustine’s vision on coercion in the process of returning heretics to the Catholic Church and his underlying principles’, in: A. Dupont, M. Gaumer, M. Lamberigts (red.), The uniquely African controversy. Studies on Donatist Christianity. Leuven: Peeters 2015, pp. 289-309.
- 12.Cf. Augustinus, Epistula 133.2.
- 13.Zie bijvoorbeeld: Roger Scruton, Waarom cultuur belangrijk is. Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2007, p. 16.
- 14.Scruton 2007, p. 17.
- 15.Johan Huizinga, In de schaduwen van morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd (vijfde druk). Haarlem: Tjeenk Willink, 1936, p. 33.
- 16.Huizinga 1936, p. 36.
- 17.Zie voor een mooie beschrijving van dit verband: T.S. Eliot, Notes towards the definition of culture. Londen: Faber and Faber, 1962. Zie Scruton 2007, pp. 38-44.
- 18.Zie bijvoorbeeld: Dominique Moïsi, De geopolitiek van emotie. Hoe culturen van angst, vernedering en hoop de wereld veranderen. Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2009. In dit boek kenschetst Moïsi Europa als de cultuur van de angst. De Franse historicus Jean Delumeau heeft in zijn boek La peur en Occident (1978; zie eerdere noot) betoogd dat de angst zelfs een specifiek westers verschijnsel is, omdat daar de moderne-geschiedenisdynamiek die de natuur zoekt te overwinnen, is begonnen. Denis de Rougemont noemt geschiedenis daarom het avontuur van de westerse mens.
- 19.Zie de bijdrage van Martijn Burger, Emma Pleeging en Steven van den Heuvel in deze CDV-bundel.
- 20.Zie ook het intermezzo met Sybrand Buma in deze CDV-bundel.
- 21.Zie de bijdrage van Hans Achterhuis in deze CDV-bundel.
- 22.Idem.
- 23.Zie de bijdrage van Bas van Stokkom in deze CDV-bundel.
- 24.Zie het interview met Govert Buijs in deze CDV-bundel.
- 25.Zie de bijdrage van Patrick Nullens in deze CDV-bundel.
- 26.Zie de bijdrage van Bert Jan Lietaert Peerbolte in deze CDV-bundel.
- 27.Zie het interview met Paul van Tongeren in deze CDV-bundel.
- 28.Alleen al de verschillende dimensies van maatschappelijk onbehagen geven aan hoe moeilijk het is om niet een ‘vervalgeschiedenis’ te vertellen. Het gaat dan om: 1. verlies van vertrouwen in menselijk kunnen (beperkingen van beleid en technologie); 2. verlies van politieke macht; 3. verlies van ideologie, in perspectief op een betere wereld; 4. verlies van gemeenschapszin, verlies van gedeelde normen en waarden en solidariteit; 5. toenemende sociaaleconomische kwetsbaarheid. Zie voor deze aan scp-onderzoek ontleende dimensies: Eefje Steenvoorden, Societal pessimism. A study of its conceptualization, causes, correlates and consequences (proefschrift Universiteit van Amsterdam). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2016. Zie tevens de bijdrage van Paul Dekker in deze CDV-bundel.
- 29.Zie ook Jonathan Holslag, die in het verlengde van zijn vooral verontrustende boek over Europa, getiteld De kracht van het paradijs, het hoopvolle manifest Vlaanderen 2055 schreef.
- 30.Zie Sjaak Koenis in Het verlangen naar cultuur (Amsterdam: Van Gennep, 2008) en eerder in Het verlangen naar gemeenschap (Amsterdam: Van Gennep, 1997). Zie ook: Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Kampen: Klement, 2007.
- 31.Zie ook de bijdrage van Ernst Hirsch Ballin in deze CDV-bundel.
- 32.Zie voor de relatie tussen hoop en het mens-zijn als status viatoris het mooie boekje van Josef Pieper: Über die Hoffnung. München: Kösel-Verlag, 1949.
- 33.Zie ook de bijdrage van Erik Borgman in deze CDV-bundel.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.