Het laatste christelijke kabinet
Samenvatting
Het was het laatste christelijke kabinet dat Nederland gekend heeft, en dat is meteen het laatste waar je aan denkt bij de door Jelle Zijlstra geleide regeringsploeg die op dinsdag 22 november 1966 aantrad en op woensdag 5 april 1967, negentien weken en één dag later, afscheid nam. Vijftig jaar geleden is dat inmiddels.
In 1959 had de nieuwe premier Jan de Quay in de regeringsverklaring gehamerd op de grote waarde van ‘de christelijke grondslag onzer beschaving, welke van zoveel betekenis is voor de ontwikkeling der menselijke persoonlijkheid’. In 1963 had Victor Marijnen die woorden letterlijk herhaald. Dat waren kabinetten van KVP, VVD, ARP en CHU. Toen Jo Cals in 1965 zijn kabinet uit KVP, PvdA en ARP in de Tweede Kamer voorstelde, verkondigde hij dat het beleid gedragen zou worden ‘door de geestelijke waarden die in ons volk leven en die in christendom en humanisme tot uiting komen’.
Naar een dergelijke formulering zal men vergeefs zoeken in de regeringsverklaring die Jelle Zijlstra op dinsdag 29 november aflegde. Het was een zuiver economisch en financieel verhaal. Het enige onderwerp van geestelijke aard dat werd aangestipt, betrof de Omroepwet, die minister Marga Klompé inderdaad door het parlement wist te loodsen. Nu presenteerde de antirevolutionaire hoogleraar economie een – in zijn eigen woorden – ‘overgangskabinet met extraparlementair karakter dat in zekere zin als een – zij het niet in onbelangrijke mate uitgebreid – rompkabinet is tot stand gekomen’. De doelstellingen waren beperkt: het uitschrijven van vervroegde verkiezingen op 15 februari 1967, alsmede het uitstellen van de verlaging van de loon- en inkomstenbelasting en het vervroegen van de verhoging van de omzetbelasting.
***
Maar dat is toch niet het hele verhaal. In zijn memoires typeerde Zijlstra zichzelf als afkomstig uit ‘de Rotterdamse school in de economie waarvan de leerlingen altijd te herkennen zijn aan hun hang naar relativering wat economische dogma’s betreft, en – voorzover het christenen zijn – aan hun spaarzaam omspringen met het etiket christelijk’. In deze roerige jaren, waarin de polarisatie begon aan te zwellen, zette Zijlstra zich – net als zijn opvolger Piet de Jong, voor wiens kabinet Zijlstra als informateur nog de basis legde – bij voorkeur neer als een apolitiek bestuurder. Die trouwens zijn financieel-economische beleid helemaal niet relativeerde, maar zelfverzekerd als het enig verantwoorde voorstelde.
Het minderheidskabinet met acht ministers uit de KVP (50 zetels) en zes uit de ARP (13 zetels) bestond grotendeels uit reünisten van de equipe-De Quay, overgenomen uit het vorige kabinet en aangevuld met enkele persoonlijke vrienden. De oud-premier werd zelfs eerste vicepremier. Het aantrekken van ministers uit de CHU was in de gauwigheid niet gelukt, maar ook al was er geen formele fractiebinding, in werkelijkheid steunde het kabinet net als het overgangskabinet-Beel (1958-1959) op de drie confessionele partijen. Daarna kon dat niet meer. In 1967 verloren ze voorgoed hun meerderheid. Op 24 april kwam de Groep van Achttien – elke partij stuurde zes gedelegeerden – bijeen in Hotel Des Pays Bas in Utrecht. De weg naar het CDA werd ingezet. Men had elkaar nodig.
***
Lange tijd had het daar niet naar uitgezien. Op 31 maart 1950 had P.J. Oud op de jaarvergadering van de VVD het idee van een ‘troisième force’ gelanceerd, een samenwerkingsverband van ARP, CHU en VVD op financieel en economisch gebied, tegenover het ‘staatssocialisme’ van de PvdA, waar de vooruitstrevende KVP in zijn ogen te ver in meeging. De VVD maakte, net als de CHU, deel uit van de coalitie op brede basis. Het ging dus om invloed binnen de regering. De KVP had 32 zetels, de PvdA 27 en de veronderstelde ‘derde macht’ 30. Zo gek was het idee dus niet. De economische denkbeelden kwamen aardig overeen. En in de praktijk was de kleine VVD (8 zetels), die uitging van ‘een op christelijke grondslag berustende samenleving’, een protestantse partij, zij het van vrijzinniger snit. CHU en ARP reageerden aanvankelijk lichtelijk geamuseerd, maar toen Oud er bij de verkiezingen van 1952 een oppositioneel punt van maakte, namen ze afstand. Ook de ARP trad toe tot de rooms-rode coalitie op brede basis. Voor een gewone meerderheid waren de twee protestantse fracties niet nodig, wel bij grondwetsherzieningen. De VVD verkoos de oppositiebanken.
Toen KVP en PvdA gaandeweg uit elkaar dreven, naderden de drie confessionele regeringspartijen elkaar vanzelf. Maar bij de verkiezingen op 12 maart 1959 kwamen ze niet verder dan 49,1 %, goed voor 75 zetels, zodat ze de VVD wel nodig hadden. In de naoorlogse jaren waren de twee protestants-christelijke partijen steeds verder gekrompen, van 23,1 % in 1948 tot 17,5 % in 1959, en dat jaar ging de VVD de ARP definitief voorbij. Op eigen kracht was ze een derde machtje geworden.
Door de PvdA expliciet uit te sluiten – Oud introduceerde de polarisatiepolitiek – zetten de voorheen linkse liberalen zich behendig neer als het alternatief ter rechterzijde. Bijna ongemerkt manoeuvreerden ze de confessionele drie naar een middenpositie. Het was dat jaar dat Carl Romme, op de KVP-partijraad van 13 oktober 1959, voor het eerst een gezamenlijk verkiezingsprogramma van de drie christelijke partijen opperde en zinspelend op Ouds teloorgegane ‘derde macht’ opmerkte dat ‘voor de ontwikkeling van de christelijke politiek in Nederland de gedachte van een eerste macht toch wel veel aantrekkelijks lijkt te hebben’.
Maar wat als ARP en CHU het voorstel van Oud nu eens wel serieus hadden genomen?
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.