Ter introductie
Samenvatting
MIJN HERINNERINGEN AAN MIJN MIDDELBARESCHOOLTIJD WORDEN GEKLEURD DOOR MENEER HOL. Hij was een leraar Duits zoals je je een leraar Duits wilt voorstellen. Stuurs overkomend op buitenstaanders, zachtmoedig en mild in de persoonlijke omgang. Meneer Hol hield van zijn vak, van de Duitse taal en poëzie; Franz Kafka, Bertolt Brecht, Paul Celan. En hij hield van zijn leerlingen. Als hij een van hen in vloeiend Duits Celans ‘Todesfuge’ hoorde voordragen, glom hij van trots. Op de klassenfoto staat hij met een mengeling van ironie en dankbaarheid. Jongens vond hij ons, maar aardige jongens.
Van de onderwijsinspectie zou hij een dikke onvoldoende hebben gekregen. Zijn klassikale manier van lesgeven was ongetwijfeld als ouderwets bestempeld. In zijn laatste jaar als leraar deden de Tweede Fase en het zogenoemde Studiehuis hun intrede. Het was het ‘nieuwe leren’: leerlingen moesten een grotere zelfstandigheid ontwikkelen en de docent kreeg een meer teruggetrokken rol als procesbegeleider. In beleidsjargon: competentiegericht, vraaggestuurd, projectgestuurd.
Meneer Hol dacht er het zijne van.

Toch was hij een van de beste docenten. Dat was niet alleen mijn mening, dat vonden al mijn klasgenoten. Het geheim van meneer Hol? Het was niet dat hij altijd zo aardig was; hij kon in heilige toorn ontsteken, zeker als de orde in de klas werd verstoord. De populariteitsprijs ging niet naar hem. Maar hij was wel iemand uit één stuk, iemand die je veel meer leerde dan een taal. Via Kafka wijdde hij je in in de geheimen van de wereld en ging het over de grote vragen van het leven, over onszelf. Na afloop van een van zijn lessen vroeg hij zich eens, in gezelschap van een paar van zijn leerlingen, af of hij gedurende zijn jarenlange loopbaan als docent zijn leerlingen wel altijd het goede had voorgeleefd. Dit moment van zeldzame openhartigheid maakte indruk. Dit was onderwijs dat gezien werd als ‘voorbeeldig’, door iemand die bereid was zijn eigen voorbeeldrol onder ogen te zien.
***
In januari 2016 zal staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het eindadvies presenteren van Onderwijs2032, een programma voor ‘toekomstgericht funderend onderwijs’. Dit nummer van Christen Democratische Verkenningen verkent alvast hoe in de opvoeding en in het onderwijs ten volle recht kan worden gedaan aan de algemeen menselijke vorming van het kind. Die vraag komt voort uit twee, onderling samenhangende, ontwikkelingen. De positie van het kind is, ten eerste, de afgelopen decennia ingrijpend veranderd. Tot in de jaren tachtig mocht het kind vooral kind zijn, maar langzamerhand is het als het ware een project geworden dat niet mag mislukken. Het zijn niet alleen de scholen die gedwongen werden te werken conform allerlei prestatie-indicatoren; ouders zelf verlangen ook prestaties van de school en hun kroost. Ten tweede beschouwt de overheid het onderwijs in toenemende mate als een oplossingsmachine voor maatschappelijke problemen. Het onderwijs is dan vaak een zondebok, maar even vaak moet het de brandweerman zijn en is het verantwoordelijk voor uiteenlopende vraagstukken, van de buitenschoolse opvang tot burgerschapsvorming.
Het is, kortom, Het kind als ‘project X’, zoals de titel van deze uitgave van CDV luidt (met dank aan inspirator Peter Cuyvers).
Dit nummer valt in drie delen uiteen. In het eerste deel, ‘Het kind als project’, worden de huidige status van het kind en de opvoedingscontext verkend. Peter Cuyvers problematiseert het fenomeen dat ouders zichzelf in allerlei bochten moeten wringen om aan te sluiten bij wat het kind als het ware ‘in zich heeft’. Hij pleit voor een herwaardering van het fundamentele onderscheid tussen opvoeden en leren. Wim de Jong plaatst de overspannen verwachtingen ten aanzien van scholen in historisch perspectief. Altijd al hebben overheden en politieke partijen hun maatschappelijke toekomstidealen op het onderwijs geprojecteerd, of het nu sociaaldemocraten, liberalen of christendemocraten waren.
Het tweede deel van dit nummer, ‘Voorbeeldig onderwijs’, gaat over de vraag wat de voorwaarden zijn voor goed onderwijs. Onderwijs is in eerste instantie een relatie, tussen een docent en zijn leerlingen. Dat te erkennen zou al winst zijn, en gelukkig komt er ook steeds meer aandacht voor socialisatie (het inleiden in en verbinden met sociale tradities en praktijken) in het onderwijs. Gert Biesta laat zien dat goed onderwijs niet alleen met kwalificatie en met het verwerven van kennis en vaardigheden te maken heeft, maar ook met de vorming van de leerling als persoon. En Wouter Sanderse pleit voor de invoering van een beroepseed. Op die manier kan de broodnodige beroepsethiek beter worden verankerd in lerarenopleidingen en worden leraren aangespoord uit te leggen hoe ze voor leerlingen en de samenleving goed onderwijs realiseren.
***
Leren is imitatio, de navolging van goed gedrag, wist mijn leraar Duits. Pas als daarvan sprake is, kan de school een bezielende oefenplaats zijn voor volwassenheid. Het derde deel, ‘Van beheersing naar bezieling’, verkent wegen om de bezieling die op allerlei manieren in het onderwijs besloten ligt, de ruimte te geven.
Onderwijsorganisaties zouden niet zozeer op hun maakbare resultaten en meetbare prestaties moeten worden afgerekend, maar zouden primair verantwoording moeten afleggen op basis van hun eigen visie op goed onderwijs en van de wijze waarop daaraan in de praktijk inhoud wordt gegeven, betoogt Jan Hoogland. Hansko Broeksteeg pleit voor eerherstel van de gemeenschapsgedachte van de school. Het beginsel van subsidiariteit kan daarbij behulpzaam zijn: onderwijs hoort immers een samenspel te zijn van ouders en leerlingen, leraren en schoolbestuur, én de overheid. René Kneyber benadrukt de noodzaak van meer zeggenschap van leraren over de inhoud en doelen van hun vak. En Dick den Bakker en Taco Visser zoeken naar een vruchtbare verbinding van de levensbeschouwelijke inspiratie van scholen met de alledaagse onderwijspraktijk.
Het valt te prijzen dat staatssecretaris Dekker, bijna acht jaar na de presentatie van het rapport over de onderwijsvernieuwingen in de jaren negentig (de basisvorming, de Tweede Fase en het vmbo) van de commissie-Dijsselbloem, het gesprek over het curriculum wil aangaan. Maar, alle goede bedoelingen en verstandige woorden ten spijt, zijn uitlatingen getuigen van een schraal mensbeeld en een functionalistische onderwijsvisie. ‘Goed funderend onderwijs legt de basis voor een succesvolle loopbaan’, schreef de bewindsman in november 2014 op de eerste pagina van een elf pagina’s tellende brief over Onderwijs2032 aan de Tweede Kamer. En op pagina 4: ‘De eerste vraag die aan de orde is, is of leerlingen (…) voldoende worden voorbereid op het vervolgonderwijs en de toekomstige arbeidsmarkt.’ Dat betekent dat het kind in de visie van Dekker in eerste instantie moet worden opgeleid tot een zelfbewust en succesvol individu, en dat de school louter wordt begrepen als een functie voor de arbeidsmarkt.
Het is uiteindelijk toch ‘het kind als project X’. Maar mag het ook een naam hebben?
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.