‘Naar een nieuwe grond voor autoriteit en de uitoefening van gezag’
Samenvatting
We hebben een probleem met autoriteit, stelt de Vlaamse hoogleraar Paul Verhaeghe. Op het gebied van zowel de politiek, de godsdienst, de economie als de opvoeding accepteren we niet zonder meer dat anderen autoriteit over ons hebben. Maar terug naar de oude vorm van autoriteit, die gebaseerd was op de strenge en rechtvaardige vader, zal niet gaan werken. We moeten daarom op zoek naar een nieuwe grond voor autoriteit. Want één ding is de afgelopen decennia wel duidelijk geworden: we kunnen het in de samenleving niet zonder gezag stellen.
‘Veel mensen die in de positie van opvoeder staan, zowel ouders als leraren, weten zich geen raad met autoriteit’, constateert Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog en psychoanalyticus, onomwonden. Verhaeghe (1955) is hoogleraar aan de Universiteit Gent en in Nederland vooral bekend van zijn boeken Identiteit en Autoriteit.1 ‘Volwassenen hebben het gevoel dat ze een positie innemen die verdacht is en die ze niet kunnen waarmaken. Dat is het grote verschil met dertig jaar geleden: toen was de autoriteit van ouders en leerkrachten vanzelfsprekend. Die werd hun verleend omdat zo ongeveer iedereen geloofde in de grond waarop die autoriteit was gebaseerd. Daar werden geen vragen over gesteld, dat was gewoon zo. Maar nu krijg je als opvoeder de vraag: “Wie denk je wel dat je bent?”’
‘Die vraag is fundamenteel. Wat maakt eigenlijk dat jij autoriteit over mij mag uitoefenen? Mensen in de positie van opvoeder weten daar niet zomaar een antwoord op te geven. Wat maakt dat ik deze positie mag uitoefenen? Mijn kennis? Mijn opleiding? Mijn eigen kinderen zijn inmiddels volwassen, maar toen ik als jonge vader mijn kinderen opdroeg iets te doen, stelden zij dezelfde vraag: “Waarom moet ik dat van jou doen?” Als antwoord volstond dan: “Omdat ik jouw vader ben en vaders horen dat te doen.” Ik zocht de rechtvaardiging dus in iets wat buiten mijzelf lag. Autoriteit berust op een externe bron. En merkwaardig genoeg waren zij tevreden met dat antwoord. Dat volstaat vandaag niet meer. Dat is het grote probleem.’
In zijn veelgeprezen boek Identiteit betoogt Verhaeghe dat twee processen onze identiteit bepalen. Ten eerste identificatie, ofwel spiegeling aan onze leefomgeving, en ten tweede door separatie, het welbekende afzetten tegen anderen door eigen keuzes te willen maken. Hoe onze identiteit zich vervolgens inhoudelijk vormt, hangt voor het ‘ik’ samen met vier verhoudingen, namelijk die tot het andere geslacht, tot de oudere generatie en de autoriteit, tot mijn gelijken, en tot mijn eigen lichaam ofwel tot mijzelf. In deze constructie van de eigen identiteit spelen dominante maatschappelijke opvattingen een belangrijke rol.
Deze opvattingen vormen spiegels die denkbeelden over bijvoorbeeld succes, competitiviteit, flexibiliteit, individualisme en autonomie weerkaatsen. Langs deze weg ontstaat ‘normaliteit’ over wat maatschappelijk gewenst en niet gewenst is. De stelling van Verhaeghe is dat het economisch model van het neoliberalisme de maatschappelijke norm is geworden. Dit denken dat mensen opdeelt in winnaars en verliezers is oeverloos geworden, iets wat leidt tot een hausse aan angststoornissen en depressies. Normaal is vandaag de dag het volgen van de wetten van vraag en aanbod op alle terreinen des levens. De bestudering van deze ontwikkeling bracht Verhaeghe op het vraagstuk van de autoriteit. Want hoe is het mogelijk dat in twee generaties de westerse normen en waarden zo ingrijpend zijn veranderd? In de woorden van de Vlaamse hoogleraar: ‘Hoe komt het dat solidariteit een vies woord is geworden, hebzucht een deugd en genot een verplichting? Welke autoriteit en bijbehorende macht liggen er aan de basis van die verandering? Wat is het verschil met de vroegere autoriteit en welke verschuiving heeft er plaatsgevonden?’

Foto: Merlijn Doomernik
Wat is volgens u autoriteit?
‘Het eerste cruciale aspect is dat niemand in zijn eentje autoriteit bezit. Autoriteit kun je alleen maar dragen op grond van iets wat jou overstijgt. Autoriteit is moreel gezag, het dwingende karakter dat uitgaat van een groep normen en waarden waarmee een gemeenschap de relaties tussen haar leden bepaalt. Ten tweede is het onderscheid tussen macht en autoriteit cruciaal. Autoriteit is kort gezegd gewettigde macht. Een ander woord hiervoor is gezag. Autoriteit en gezag hanteer ik in mijn werk als synoniemen, waarbij gezag vooral verwijst naar de manier waarop autoriteit bij het individu verschijnt.’
Uw stelling dat autoriteit problematisch is geworden, zal door velen intuïtief worden onderschreven. Maar hoe moet onze huidige worsteling met de uitoefening van het gezag precies worden geduid?
‘Ik ben zelf geboren in de vijftiger jaren. Voor mijn generatie was “autoriteit” een vies woord. In de jaren zeventig nam ik zelf deel aan betogingen tegen wat wij beschouwden als het dominante paternalisme. We wilden af van de alles bedisselende patriarchen in kerk en politiek. Gaandeweg ben ik echter gaan zien dat we het niet buiten autoriteit kunnen stellen. Ik denk dan aan de moeilijkheden die docenten ervaren in het onderwijs of mensen die vanuit hun functie autoriteit moeten uitoefenen, zoals agenten en rechters, maar bijvoorbeeld ook buschauffeurs. In de oplossingen die steevast worden aangedragen om autoriteit te herstellen, zie ik echter niets.’
‘Als je een probleem hebt, moet je heel zorgvuldig en precies zijn in de definiëring van dat probleem, omdat dit mede de oplossing bepaalt. De probleemdefinitie die je tegenwoordig veel hoort, luidt: er is te weinig autoriteit. Het antwoord is dan al snel dat we dus behoefte hebben aan meer autoriteit. Kortom, het probleem wordt gedefinieerd in termen van meer of minder. Uiteindelijk komt dit neer op een pleidooi voor een terugkeer naar de oude vorm van autoriteit; terug dus naar wat wij in de zestiger jaren nu juist weg wilden krijgen, namelijk de sterke positie van een strenge en rechtvaardige vader. Als psychoanalyticus zeg ik echter: dat zal niet gaan werken. Op den duur levert toenemend streven naar autoriteit dictaturen op. Tegelijkertijd kan ik het probleem niet ontkennen, omdat de oplossing mij niet bevalt. Autoriteitsproblemen zijn er namelijk wel degelijk.’
‘Omdat de probleemdefinitie verkeerd is, moest ik op zoek naar een andere manier om naar het probleem te kijken. Het werk van onder anderen de Duitse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) heeft mij geholpen te zien wat autoriteit is en hoe het werkt. Eveneens maakte dat voor mij duidelijk waarom autoriteit vandaag de dag niet meer functioneert.
De traditionele autoriteit kan niet meer werken, omdat de dragende grond ervan is verdwenen. Als we die oude autoriteit proberen te herstellen, installeren we voornamelijk meer macht en externe dwang, maar dat is iets anders dan autoriteit, waaraan men zich vrijwillig onderwerpt. Die macht moet worden gehandhaafd, bijvoorbeeld op basis van steeds meer regels. Hoe meer autoriteit er is, hoe minder regels nodig zijn. In Nederland nog meer dan in Vlaanderen zien we echter het tegenovergestelde gebeuren: we worden overstelpt met regels, juist omdat we een gebrek aan autoriteit hebben.’
‘Volgens mij is met recht en reden het betuttelende paternalisme overboord gezet. Alleen is daarvoor niets in de plaats gekomen. De gedachte dat autoriteit en betuttelend paternalisme per definitie synoniemen zijn, is een ernstige misvatting. We kunnen autoriteit op een andere manier gronden, en dat is precies wat we nu moeten doen. Wanneer wij opnieuw autoriteit willen installeren, moeten we daar met zijn allen een nieuwe grond voor gaan zoeken. Dat is de juiste definiëring van het probleem.’
In Identiteit schreef u dat psychische klachten de spiegel van een tijdgeest zijn en daarom van tijd tot tijd zeer kunnen verschillen. Hoe ziet u onze problemen met autoriteit in uw praktijk als therapeut? En in hoeverre hebben de klachten van mensen betrekking op een moeizame omgang met grenzen?
‘Ik heb een heel scherpe verschuiving gezien in klachten die zijn te herleiden tot onze moeizame verhouding tot autoriteit. De klassieke neurosen hadden – kort door de bocht – te maken met een dominante vaderfiguur. Nu krijg ik sinds pakweg vijftien jaar mensen in mijn spreekkamer met persoonlijkheidsstoornissen, met problemen rond impulscontrole, verslaving, promiscuïteit enzovoort. Zo’n verandering in het klachtenpatroon van mensen illustreert de maatschappelijke verandering van waarden en normen.’
‘Veel psychische problemen hebben vandaag de dag inderdaad te maken met grensoverschrijdend gedrag. Het doet mij weleens denken aan een boutade van de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan (1901-1981). Hij stelde dat het freudiaanse Über-Ich een verbiedende instantie was, terwijl het nieuwe postmoderne Über-Ich een gebiedende instantie is. Het verplicht ons om onszelf te pletter te genieten en onze extravagantie uit te dragen. In die zin zijn er inderdaad bijna geen grenzen meer.’
‘De secularisering heeft er zeker mee te maken, maar vormt niet de enige verklaring. Vanuit Nederland heb ik wel kritiek gekregen op mijn boek Autoriteit, omdat ik het belang van religie zou onderschatten en niet begrijp. Mijn kritiek richt zich echter vooral op de patriarchale organisatiestructuur die binnen de katholieke kerk wel haar hoogtepunt kent. Die patriarchale structuur heeft met religie op zich niets te maken. Secularisering heeft volgens mij vooral te maken met het verdwijnen van die structuur, maar dat biedt misschien ook een kans voor religie om zichzelf opnieuw uit te vinden.’
‘De patriarch is in mijn boek een metafoor voor de wijze waarop in het verleden autoriteit werd uitgeoefend: de strenge en rechtvaardige vader in het gezin, de katholieke kerk in de samenleving, en de verticale verhoudingen in de politiek, die politici heeft opgeleverd die weten wat goed is voor de mensen. Natuurlijk zijn er veel mensen die met warmte, liefde en respect terugkijken op het gezin waarin zij opgroeiden en op de rol die hun vader daarin speelde, maar daarop heeft mijn kritiek geen betrekking. Bovendien staan de vier niveaus waarop autoriteit werkzaam is – de domeinen van politiek, economie en genderverhoudingen, en het domein van opvoeding en onderwijs – niet op hetzelfde niveau. De eerste drie hebben betrekking op de relaties tussen volwassenen die onderling gelijkwaardig zijn. Bij de laatste betreft het de verhouding tussen volwassenen en kinderen; daar is ontegenzeglijk sprake van een niveauverschil. Als ik kritiek heb op het patriarchaat, dan is die vooral gericht op de drie gebieden waar volwassenen met elkaar interacteren. Het patriarchaat had daar een absoluut karakter in de zin dat de uitgeoefende autoriteit nicht im Frage mocht worden gesteld. Bij opvoeding en onderwijs is sprake van een andere situatie. Volwassenen moeten kinderen en jongeren binnenleiden in de waarden en normen van een gemeenschap met als doel hen tot autonome volwassenen te maken. Dit gebeurt altijd – althans als het goed is – in een context van liefde. Alle grote pedagogen erkennen dat opvoeding niet zonder die liefde kan.’
‘Tegelijk kunnen we niet om een pijnlijke vaststelling heen. Als je studie maakt van autoriteit, wordt duidelijk dat autoriteit uiteindelijk altijd is gebaseerd op een vorm van geweld. Alle filosofen die over autoriteit schrijven, komen tot die conclusie. Binnen opvoeding is het geweld dan inderdaad de uitsluiting: het kind dat afgewezen wordt en zich pas weer bij de groep mag aansluiten of weer liefde ontvangt als het zich conform de verwachtingen gaat gedragen. In alle culturen vinden we dat terug. Maar er is dan dus sprake van een ongelijke verhouding tussen kind en volwassene, waarbij we ervan uitgaan dat die volwassene de beste bedoelingen heeft met de opvoeding. Maar intussen is wel sprake van een uiterst complexe combinatie van macht en liefde.’
‘Ik vrees dat ook in het gezin uiteindelijk de potentie van machtsmisbruik manifest aanwezig is. Alleen is dat lange tijd verborgen gebleven. Als we nu echter terugkijken kunnen we toch zien dat binnen het klassieke kerngezin binnenskamers veel geweld heeft plaatsgehad. Vooral vrouwen en kinderen waren kwetsbaar. Let wel: als ik over geweld spreek, moet u niet alleen aan klappen, mishandeling en opsluiting denken. Gelukkig is dat de uitzondering. Het gaat mij om een structurele geweldsvorm die kinderarbeid in België tot 1917 toeliet, meisjes niet toestond te studeren en vrouwen in België pas in 1948 stemrecht toekende. Deze vorm van geweld, die onder meer is blootgelegd door de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984), is veel minder zichtbaar omdat het in de structuren van de samenleving zit. De weerzin tegen autoriteit en de opstand daartegen in de zestigerjaren hing vooral hiermee samen, maar is eigenlijk al gaande sinds de verlichting.’
Als u stelt dat autoriteit uiteindelijk altijd is gebaseerd op een of andere vorm van geweld, hoe scherp is dan uiteindelijk het onderscheid tussen macht en gezag nog? Er lijkt dan geen hogere idee van rechtvaardigheid aanwezig die de macht normeert.
‘We raken hier aan een heel wezenlijk punt. Macht en recht onderhouden sowieso een complexe wederkerige relatie; het één kan niet zonder het ander. Maar ik meen inderdaad dat autoriteit altijd teruggaat op een oorspronkelijke vorm van geweld. Dit komt onder meer naar voren bij de vestiging van een nieuwe constitutionele orde, zoals bijvoorbeeld is te zien in de Franse Revolutie en de Amerikaanse Revolutie. Persoonlijk ben ik er wel van overtuigd dat er zoiets bestaat als intrinsieke rechtvaardigheid, maar ik kan dat onmogelijk hardmaken met wetenschappelijk bewijs. Jullie landgenoot, Frans de Waal, heeft ondertussen wel overtuigend aangetoond dat primaten een aangeboren aversie hebben tegen onrechtvaardige behandeling.’
U zoekt een nieuwe grondslag voor autoriteit in moderne horizontale verhoudingen. Niet langer moeten de gezagsverhoudingen in onze samenleving teruggaan op een beperkt aantal personen of instituties, maar we zijn gehouden autoriteit met elkaar vorm te geven. We moeten kortom niet terug naar de piramidale structuur van het patriarchaat, maar een netwerk van opvoeders vormen.
‘Ja, met dien verstande dat wat ik in mijn boek uitwerk veeleer een beschrijving is van wat er momenteel in de samenleving al gebeurt. Neem het voorbeeld van mijn kleindochter. Zij is anderhalf jaar oud, maar ze wordt opgevoed door verschillende volwassenen tegelijkertijd. Ze is één dag per week bij ons, één dag per week bij haar andere grootouders, drie dagen van de week op de crèche en de twee dagen van het weekend bij haar ouders. Zegt u het maar: wie voedt haar op? Natuurlijk zijn haar ouders hoofdverantwoordelijk, maar er is duidelijk sprake van een netwerk.’
‘Nu kun je zeggen dat kinderen vroeger ook door meerdere volwassenen tegelijk werden opgevoed. Ik ben zelf opgevoed in een heel klassiek Vlaams boerendorp, waar de kinderen heel veel op straat speelden. In feite was er in het dorp ook in zekere zin sprake van opvoeding door een groep, omdat dorpsgenoten niet schroomden ons in voorkomende gevallen vermanend toe te spreken. Maar er is een belangrijk verschil: de opvoeders van toen hadden allemaal min of meer dezelfde opvattingen over de basale waarden en normen die in de opvoeding moesten worden meegegeven. Waar je ook kwam, vrijwel overal kreeg je dezelfde ge- en verboden te horen. Vandaag is dat niet meer het geval.’
‘In onze pluralistische westerse samenlevingen hebben de mensen die nu verantwoordelijk zijn voor de opvoeding heel verschillende opvattingen. Zoiets kan desastreus uitpakken voor de opvoeding, omdat een duidelijk kader ontbreekt. Opvoeders zullen dus met elkaar moeten overleggen om zo tot een vergelijk te komen over welk geheel van waarden en normen zij willen meegeven aan de kinderen voor wie zij zorgdragen. De groep van opvoeders moet naar elkaar verwijzen en zal daarop ook haar autoriteit baseren. Deze verwijsfunctie is heel belangrijk, want wanneer een kind ervaart dat de volwassenen met wie hij dagelijks in contact komt ongeveer dezelfde opvattingen en visies hebben, dan zal het zich conformeren. Als een kind echter hoort: hier is het wit, daar is het zwart en verderop blauw, dan weet het niet wat te kiezen.’
Die afstemming is wellicht binnen familieverbanden mogelijk, maar is dat in een onderwijsomgeving niet heel moeilijk te organiseren?
‘Eenvoudig zal het niet zijn, maar onderwijs geven wordt hiermee wel veel interessanter. Onderwijs wordt nu over het algemeen een tweetal aspecten toegedicht: kennisoverdracht en opvoeding. De taak van het onderwijs om op te voeden is hier en daar omstreden, maar laten we gewoon ons gezond verstand gebruiken: je kunt niet een groep van 8- tot 14-jarigen voor vijf dagen per week samenbrengen met volwassenen en dan volhouden dat daar geen sprake is van opvoeding.’
‘Weliswaar ben ik ervan overtuigd dat kennisoverdracht de eerste taak van het onderwijs is, maar de opvoeding zit daarbij dus inbegrepen. De interessante vraag is vervolgens waarom scholen allemaal dezelfde waarden en normen zouden moeten overbrengen. Scholen kunnen, enkele fundamentele kernwaarden daargelaten, hun eigen project – hun eigen normen-en-waardenset – naar voren schuiven waar ouders zich al dan niet in kunnen herkennen. Als ze zich daar niet in herkennen omdat de school niet het type omgeving weerspiegelt dat zij hun kinderen willen voorhouden, moeten ze een andere school gaan zoeken.’
Bestaat er binnen uw autoriteitsmodel nog zoiets als hiërarchie? Met andere woorden: hoe kan horizontale opvoeding autoriteit nu precies terugbrengen? Is gezagsuitoefening niet noodzakelijkerwijs ook verbonden met verticale verhoudingen?
‘Er is zonder twijfel altijd sprake van een zekere hiërarchie, maar minder vaststaand en niet meer top-down, zoals vroeger. Ik zie vooral verschuivende hiërarchieën door knooppunten in een netwerk heen. Het vroegere model was een piramide, het nieuwe model toont vervlochten cirkels. Autoriteit kristalliseert zich uit rond knooppunten waar mensen op wisselende momenten wisselende posities van wisselend belang innemen. Maar er zal altijd, hoewel we dat niet graag horen, een bepaalde maatschappelijke elite actief zijn. Mensen zijn nu eenmaal wel gelijkwaardig, maar niet gelijk. Wat echter is veranderd is dat het opvoedingsmodel voor de betrekkingen tussen volwassenen is losgelaten. De Vader des Vaderlands die het beter weet, bestaat als zodanig niet meer, en hetzelfde geldt voor het verheffingsidee van lagere klassen.’
‘Autoriteit functioneert weliswaar alleen op basis van een externe grond, maar hoeft daarom nog niet noodzakelijk zijn beslag te krijgen in verticale verhoudingen. Autoriteit is uiteindelijk gebaseerd op angst. Helaas is dat de manier waarop autoriteit werkt. In het verleden was dat de angst voor straf van de patriarch: de hel in plaats van het hiernamaals. Of de angst voor iemand die ons vanuit zijn hogere positie kan sanctioneren. Bij horizontale vormen van autoriteit zijn we niet meer bang voor een autoriteit die van bovenaf komt, maar voor sociale controle. Vergeet niet hoe buitengewoon sturend dat kan werken. Hoe vaak zien we dat eigenlijk al niet gebeuren? Zodra iemand in een publieke positie zijn boekje te buiten gaat, wordt diegene aan de digitale schandpaal genageld. Bij onderwijs en opvoeding is dit bijvoorbeeld de manier om pesten tegen te gaan. De groep moet bepaald gedrag gewoonweg niet tolereren.’
Maar de horizontale verhoudingen kunnen dat pesten juist ook stimuleren: de groep tegen dat ene kind en niemand die daartegenin durft te gaan …
‘In de opvoedingssituatie zal het dan de volwassene zijn die dat tegen moet houden en in moet grijpen. De hiërarchie tussen volwassene en kind mag niet in twijfel worden getrokken. Opvoeding en onderwijs kunnen er niet buiten.’
De worsteling van opvoeders met gezag openbaart zich ook in het onderwijs. Wat kunnen ouders doen om de gezagspositie van de leerkracht te versterken? En wat kunnen leerkrachten op hun beurt zelf doen om autoriteit uit te stralen?
‘Wat ouders in ieder geval niet moeten doen is de autoriteit van leraren ondermijnen in het bijzijn van hun kinderen. Helaas gebeurt dit vandaag de dag veel te vaak, bijvoorbeeld doordat ouders vanwege een door tijdgebrek opgewekt schuldgevoel in het gevlei willen komen bij hun kinderen. Ouders hoeven leerkrachten heus niet altijd gelijk te geven, want zij hebben niet altijd gelijk. Maar als je als ouder vragen of bedenkingen hebt over de houding of het regime van een leerkracht, moet je zoiets bespreken met de leerkracht zelf, een-op-een, zonder dat de kinderen daarbij zijn. In een uiterst geval rest je niets anders dan van school te veranderen, maar de beste manier om autoriteit – zowel thuis als op school – te verliezen, is het onderuithalen van de leraar tegenoverje kinderen.’
‘Leraren op hun beurt moeten vooral begrijpen dat ze niet als individu, ieder voor zich, gezag kunnen dragen. Iemand dwingt wellicht respect af, maar zoals gezegd bezit niemand autoriteit in zijn eentje. Ook voor leraren geldt dus dat zij hun positie alleen kunnen verstevigen als zij zich als groep onderling met elkaar weten te verbinden. Zij moeten als groep naar elkaar gaan verwijzen en elkaar daarin ondersteunen. Er is daarmee sprake van autoriteit in verbondenheid.’
Noot
- 1.Zie Paul Verhaeghe, Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij, 2013; en idem, Autoriteit. Amsterdam: De Bezige Bij, 2015.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.