Het kind als ‘project X’
Samenvatting
Het fundamentele onderscheid tussen opvoeden en leren lijkt verwaterd. Het kind wordt niet meer gezien als het product van de door de ouders gegeven opvoeding, een opvoeding die zelf weer het product is van een aantal sociale normen. Het is nu eerder omgekeerd: ouders moeten zichzelf in alle mogelijke bochten wringen om aan te sluiten bij datgene wat het kind als het ware ‘in zich heeft’. We moeten het lef hebben om onderwijs te zien als wat het is: een ‘leermachine’. Voor gezinnen geldt dat het concept dat ‘opvoeding’ een vorm van ‘doelgericht handelen ter vorming van een kind’ is, moet worden verlaten. Wat ouders moeten doen is met hun kinderen ‘samenleven’, en daarmee letterlijk aan hun kinderen iets ‘voorleven’.
VLAK VOOR DE MILLENNIUMWISSELING, IN 1999, mocht ik het eerste officiële landelijke rapport over de ontwikkeling van het gezin presenteren aan het toenmalige – paarse – kabinet. De titel was Gezin. Beeld en werkelijkheid.1 Die titel was niet voor niets gekozen: tot verrassing van velen in politiek, pers, professionals en publiek, was het bepaald geen somber rapport over verloedering van de jeugd door de teloorgang van het gezin.
Sterker nog, wat we beschreven was een ontwikkeling waarbij de grote meerderheid van de Nederlandse gezinnen zich verregaand had gemoderniseerd. In plaats van het traditionele ‘spruitjesbeeld’ van vrouwen achter het aanrecht had de al door de socioloog De Swaan aangekondigde onderhandelingshuishouding zich met succes doorgezet.2 In de praktijk betekende dat een enorme toename van de ‘rolvrijheden’ voor mannen, vrouwen en kinderen. In omgekeerde volgorde, want de modernisering van de man voltrok zich in de achterhoede. Ik herinner me dat ik tijdens mijn studententijd in Nijmegen op straat met een baby in draagzak nog echt werd nagekeken. Maar intussen tel je werkelijk niet meer mee in New York als je bij het joggen je kind niet meeneemt in de sportieve versie van de Bugaboo. Inderdaad, een door Nederlandse mannen ontworpen voertuig.
In deze bijdrage gaat het niet over de veranderingen tussen mannen en vrouwen, maar over de verschuivingen in de driehoek van ouders, kinderen en school, waarbij de ouders naar mijn mening in toenemende mate niet meer als ouders, maar veeleer als de managers van een voorschoolse omgeving gezien worden. En dat is een fundamentele vergissing die de essentie van de waarde van het gezin voor de samenleving miskent.
Incorrecte gezinsbeelden en de fundamenteel veranderde kijk op het kind
In het genoemde rapport van de Nederlandse Gezinsraad werd onder andere vastgesteld dat de ‘generatiekloof’ een mythe was. De verzamelde hippies en nozems vormden samen nog geen procent van de jongeren, die over het algemeen gewoon thuis samen met hun ouders voetbalden of kookten, waarbij de haarlengte van de ouders bovendien al in een mum van tijd zo lang was dat The Beatles fantasie-uniformen gingen dragen om zich nog te onderscheiden. De zo veel verguisde mobiele telefoon zorgde er begin deze eeuw paradoxaal genoeg voor dat elk gezinslid ieder uur van de dag bij alle andere in beeld bleef. Deze ontwikkeling is kort maar krachtig samengevat door de oud-directeur van het SCP, Paul Schnabel, met de constatering dat het netto-effect van ‘individualisering binnen gezinnen’ vooral was dat ieder kind nu een eigen kamer had. Er was geen sprake van dat de Nederlandse gezinnen nu als los zand aan elkaar hingen en dat kinderen normloos opgroeiden terwijl hun ouders zich bezighielden met hun carrière en consumptie. En daarvan is nog steeds geen sprake.
Het voert binnen het bestek van dit artikel te ver om op alle verkeerde gezinsbeelden gedetailleerd in te gaan, maar een enkel tamelijk nuchter cijfer, dat op dit moment nog net zo ongeloofwaardig overkomt als destijds, maakt dit duidelijk. Gelooft u bijvoorbeeld dat negen van de tien kinderen geen echtscheiding meemaken, maar gemiddeld tot hun eenentwintigste levensjaar bij hun beide biologische ouders leven? (Zie het kader voor korte verklaringen voor de incorrecte beelden over de thuissituatie van het kind.) Nog steeds groeien vrijwel alle kinderen op met twee liefdevolle ouders in een stabiel gezin. Dit in weerwil van het gegeven dat de meeste ouders door alle negatieve publiciteit geloven dat zij de laatste der Mohikanen zijn en dat de meeste andere ouders het niet goed doen.
Beeld en werkelijkheid
- Er zijn steeds meer huishoudens met alleenstaanden, maar dat zijn vooral jongere mensen voordat ze gaan samenwonen en oudere mensen na het overlijden van hun partner. Het klopt dat nog maar één op de drie huishoudens een gezinshuishouden is, maar in die huishoudens woont nog steeds driekwart van de bevolking.
- Het gemiddelde kindertal per vrouw is gedaald tot 1,6 en daardoor lijkt het dat er veel gezinnen zijn met maar een enkel kind. In werkelijkheid is het aantal kinderloze vrouwen gestegen tot bijna een kwart. Vrouwen die wel kinderen krijgen, krijgen er bijna altijd twee, drie of zelfs meer (negentig procent).
- Moeders zijn meer gaan werken, maar vaders minder: de werkweek is gekrompen van meer dan 40 tot gemiddeld minder dan 36 uur. Er is per saldo meer tijd voor het gezinsleven en de interactie met de kinderen, ook al door allerlei arbeidsbesparende dingen in het gezin zelf.
- Iedereen denkt aan het echtscheidingscijfer van ‘één op drie’, maar bij de helft van deze echtscheidingen zijn geen kinderen betrokken, waarmee het cijfer voor gestrande huwelijken met kinderen op ‘slechts’ één op zes komt. Bovendien worden in relaties die stuklopen geen kinderen meer geboren. Alles bij elkaar – formeel vastgesteld door de KNAW (Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen) en het NIDI (Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut) na een longitudinaal onderzoek naar drie generatiegolven – maakt iets meer dan negentig procent van de kinderen voor hun eenentwintigste levensjaar géén scheiding mee. Voor de goede orde: dat wil niet zeggen dat echtscheiding geen groot probleem is voor tienduizenden ouders en kinderen, maar het mediabeeld van klaslokalen waarin de meerderheid van de kinderen gescheiden ouders heeft gold en geldt slechts voor een paar wijken in grotere steden.
De verandering die in dit artikel centraal staat, laat zich definiëren als de ontwikkeling van het kind van ‘afhankelijke’ naar ‘onafhankelijke’ variabele. Het kind wordt inmiddels niet meer gezien als het product van de door de ouders gegeven opvoeding, een opvoeding die zelf weer het product is van een aantal sociale normen. Het is nu eerder omgekeerd: de ouders moeten zichzelf in alle mogelijke bochten wringen om aan te sluiten bij datgene wat het kind als het ware ‘in zich heeft’. Het grootste verwijt dat ouders kan treffen, is dat ze de ‘natuurlijke ontwikkeling’ of ‘ontplooiing’ van hun kinderen frustreren. Het onderwijs wordt op zijn beurt geacht met technieken te werken die aansluiten bij ‘zelfredzaamheid’: we moeten niet meer leren, het gaat om learning to learn, het faciliteren van de vermogens van ieder kind.
Modern ouderschap: voortdurend onder vuur
De politiek heeft het al jaren over de inwoners van dit land als ‘Burgers Nooitgenoeg’, egocentrische consumenten, recentelijk door Mark Rutte aangeduid met de term ‘dikke ikken’. Dat sluit naadloos aan bij het beeld van verwende kinderen die geen discipline meer van hun ouders meekrijgen, omdat ze zich zo nodig moeten ontplooien. Echter: wee uw gebeente als zeer goedbedoelende ouder, als u het waagt om bij school aan te kloppen over de prestaties van uw kind. Dan bent u onmiddellijk een drammer die niets minder dan het prestigieuze gymnasium voor zoon of dochter accepteert. En als vrouw loopt u in precies dezelfde vork: als u besluit om carrière te maken en uw kind de hele week naar de opvang brengt, beschouwt vrijwel iedereen, inclusief andere vrouwen, u als een ‘ontaarde moeder’. Besluit u daarentegen om thuis te blijven om uw kind optimaal te begeleiden, bent u een ouderwetse trut. Kortom, het is niet goed of het deugt niet!
Ik ben van mening dat deze paradox, deze ‘negatieve vork’ waar je als ouder niet aan ontkomt, het gevolg is van het ontbreken van een modern pedagogisch discours, een debat over de positie van ouders en kinderen, dat de fatale onzin van grootheden als Rousseau en Freud achter zich laat. Dus nee tegen de grondgedachte van Rousseau over de ‘natuurlijke ontwikkeling’. Want om de pedagoog Makarenko te citeren: als je een kind niet (bege)leidt, krijg je wat de natuur je ook levert als je niets doet, namelijk heel veel onkruid. Nee tegen Freud, want niet iedere vervelende gebeurtenis in het leven van een kind leidt tot levenslange frustraties. En ten slotte ook nee tegen de onzin die de Engelsman John Locke debiteerde toen hij het kind omschreef als tabula rasa (onbeschreven blad). Want onze kinderen komen niet ter wereld als een blanco velletje dat wij als ouders naar believen kunnen vullen.
Ik stel dit met nadruk, omdat tijdens mijn studie pedagogiek iedere referentie naar iets als ‘erfelijke eigenschappen’ werd bestraft met verwijdering uit de collegebanken, terwijl iedere ouder weet wat de wetenschap intussen scherp heeft gedocumenteerd: een kind is een unieke compositie van de genen van een gelimiteerd aantal voorouders. Je kunt letterlijk de rekenvaardigheid van je opa met de neus van je moeder combineren, plus nog tientallen andere zaken, die vervolgens allemaal ook weer in een omgeving wel of niet (kunnen) worden ‘uitgebouwd’. Om het zeer eenvoudig samen te vatten: als Mozart geen piano had gehad, was hij niet ver gekomen in de muziek, maar als je een willekeurig kind tienduizend uur pianoles geeft, is de kans op een Mozart domweg heel klein.
Groepsdenken gijzelt de overheid
Helaas is dat dus echter precies het inzicht dat ontbreekt zodra de overheid zich met ouders en kinderen gaat bezighouden. De overheid gaat immers juist uit – hoe vaak ook de term ‘individualisering’ wordt gebruikt – van groepsdenken. Een fataal misverstand uit de sociologie, die ons jarenlang heeft geteisterd met volstrekt zinloze onderzoeken, die bijvoorbeeld laten zien dat het percentage criminelen onder groep A ongeveer twee procent is en onder groep B liefst acht procent. Vier keer zoveel, jaja, dat klinkt dreigend, of het nu om arme gezinnen of allochtone gezinnen gaat. Op de een of andere manier komt nooit iemand op het toch buitengewoon belangrijke feit dat er dus in meer dan negentig procent van de arme of allochtone gezinnen prima wordt opgevoed. De overheid zeker niet, want die gaat ‘beleid maken’ om de hele groep te ondersteunen of aan te pakken, of anders de hele buurt of wijk.
Het recentste voorbeeld van deze tragische denkfout – waar we een halve eeuw sociaal beleid op gebaseerd hebben – is het echec van de beroemde Amerikaanse politicoloog en bestuurskundige Putnam, die tien jaar na publicatie moest toegeven dat zijn cijfers over de slechte interactie tussen groepen in gemengde wijken niet klopten. Overigens ging het ook hier weer om verschillen van enkele procenten, die dus miskennen dat de overgrote meerderheid van de populaties of wijken prima functioneert. Net zoals dus de overgrote meerderheid van de ouders en kinderen.
Opvoeden en leren: een fundamenteel verschil
Ouders en kinderen krijgen echter in de gegeven cultuur van blaming noch van het onderwijs, noch van de overheid het respect dat ze verdienen. De basis van dit respect zou wat mij betreft moeten liggen in de onderkenning van het fundamenteel onderscheid tussen opvoeden en leren. Dat is het nieuwe pedagogische discours dat nodig is.
Kort samengevat gaat het erom dat ouders hun kinderen gelijk waarderen en dus ongelijk moeten behandelen. De basis van het gezinsleven is immers de onvoorwaardelijke liefde die ouders hun kinderen geven: het idee dat je als kind alleen maar door je ouders gewaardeerd wordt als je prestaties levert, is een gruwel. Omgekeerd geldt voor scholen dat ze kinderen gelijk moeten behandelen om ze dus vervolgens ongelijk te waarderen. Oftewel: als je je best doet maar veel fouten maakt, krijg je geen 10, en een lui kind dat geen fouten maakt wel. Een school toetst nu eenmaal domweg op een aantal eigenschappen die voor een specifieke samenleving waardevol zijn. Spieren in Sparta, hersens in Silicon Valley, en wie net als ik 1,70 meter kort is, heeft weinig kans op een carrière in basketbal of volleybal. Dat is natuurlijk helemaal niet eerlijk, want bij mijn geboorte lag al vast dat ik niet groter zou worden.
Net zoals het voor vele kinderen bij hun geboorte al vastligt dat ze zich jaren diep ongelukkig gaan voelen in het uitermate theoretische leerproces dat de overheid voor al onze kinderen verplicht gesteld heeft, omdat iedereen de kans moest krijgen om professor te worden. Het resultaat daarvan is echter dat de ongelijkheid eerder groter dan kleiner wordt: als ik de hardloopwedstrijd steeds langer maak, wordt het verschil tussen goede en slechte hardlopers immers steeds groter. En ik heb zelf enkele van mijn eigen kinderen pas zien opbloeien toen ze in de praktijk aan het werk gingen en konden laten zien waar ze (echt) goed in waren. Om die reden ben ik dan ook een enorm voorstander van het Duitse onderwijssysteem, waarin vakbekwaamheid even hoog gewaardeerd wordt als abstract leervermogen.
Waar het om gaat is iets wat alle ouders (intuïtief) weten: het zou enorm fout zijn als zij hun kinderen pas waardeerden op de manier waarop de samenleving dat doet, namelijk op grond van bepaalde prestaties. Ouders weten al heel snel dat hun kinderen ook eigenschappen hebben als luiheid, domheid, en er zijn ook wel degelijk nare en gemene kinderen. Net zoals er luie, domme, nare en gemene volwassenen zijn, die dat soms ook generaties lang volhouden. Je hebt echt niet in de hand of je kinderen krijgt, laat staan wát voor kinderen je krijgt. Als pedagoog heb ik tal van gezinnen meegemaakt, waarin de meest diverse situaties voorkwamen: keurige gezinnen waarin een van de drie kinderen tot ieders verbijstering een harde crimineel werd, of gezinnen waarin een van de kinderen een exceptioneel onderwijstalent had. En in al die gevallen moesten ouders daar zo goed en zo kwaad als ze dat konden mee omgaan. Want een kind is geen ‘project Jan’, maar ís Jan. Vanaf de geboorte is een kind een relationeel wezen dat er recht op heeft om als mens behandeld te worden, als een compleet mens, in plaats van als een leeg blad of een hol vat dat we op industrieel effectieve wijzen dienen vol te schrijven of gieten met de juiste kennis, gedragingen en normen en waarden, om dat kind uiteindelijk, klaargemaakt als McBurger, met precies dezelfde kenmerken als alle andere kinderen te laten ‘participeren in de samenleving’ – een samenleving die mede door de overheid wordt ‘ingedeeld’ in groepen mensen met bepaalde typen opleidingen en vaardigheden in het kader van ons ‘concurrentievermogen’.
Voor de goede orde: er is niets mis met kennis, noch met concurrentievermogen. Sterker nog, ik ben er een ongelooflijk voorstander van dat we in het onderwijs veel strenger en strakker worden. Al was het alleen maar omdat we volgens alle experts minder dan een kwart van de tijd op school effectief besteden aan onderwijs zelf. Maar om dat te doen moeten we eerst het lef hebben om het onderwijs te zien als wat het is, namelijk als een leermachine, waarin bij voorkeur de mensen die in staat zijn om kennis over te dragen bepalen hoe dat gebeurt. Voor gezinnen geldt het omgekeerde: het concept dat ‘opvoeding’ een vorm van ‘doelgericht handelen ter vorming van een kind’ is, moet worden verlaten. Wat ouders moeten doen is met hun kinderen samenleven – een term die voor het CDA niet voor niets cruciaal is – en daarmee letterlijk aan hun kinderen iets ‘voorleven’. In gezinsverband ontstaat vervolgens interactie rond deze ouderlijke voorbeelden en in die interactie komen vrijwel al onze kinderen en volwassen er al eeuwenlang prima uit. Op een paar uitzonderingen na, en die zijn al eeuwenlang de ‘jeugd van tegenwoordig’, de paar procent die door politiek, pers en professionals wordt uitvergroot, omdat deze groepen nu eenmaal baat hebben bij een zo negatief mogelijk beeld van kind, ouders en gezin. Professionals verdienen hun brood aan falende ouders, de pers verkoopt geen krant met op de voorpagina dat nog steeds 98 procent van de ouders het prima doet, en politici hebben in falende ouders een geweldige zondebok voor alles waar ze zelf geen greep op krijgen.
Het CDA moet niet in die valkuil trappen. Een belangrijk strategisch rapport uit 2005 heette niet voor niets Vertrouwen in mensen.3 Het gezinsbeleid van het CDA moet zijn gebaseerd op vertrouwen in kinderen, jeugd, ouders en familie. Al was het alleen maar omdat dat vertrouwen in de afgelopen tienduizend jaar nog nooit is beschaamd.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.