Voor een betere wereld
Samenvatting
Als christelijk-maatschappelijke organisaties een verlegenheid ervaren, moet die verlegenheid zich niet richten op het christelijke, maar op het maatschappelijke. Organisaties die binnen de kaders van de verstatelijking werken, zullen hun relevantie verliezen. Niet omdat hun religieuze identiteit aan relevantie verliest; ze verliezen aan maatschappelijke relevantie. Een christelijk-sociale organisatie en beweging die relevant wil zijn, moet beginnen met de vraag naar de maatschappelijke ordening, ruimte maken voor initiatieven van burgers en zich verweren tegen tendensen die mensen in de maatschappij knechten en monddood maken.
‘ANOTHER WORLD IS POSSIBLE’, zo luidt de titel die David McNally aan zijn traktaat over de antiglobaliseringsbeweging heeft gegeven.1 Zolang we constateren dat het anders moet en anders zou kunnen, moeten we het inderdaad anders doen.2 Een radicale beweging stelt radicale vragen en onderneemt dan radicaal actie. En alleen als je een radicale vraag stelt, heb je een sociale kwestie bij de hand, zoals Abraham Kuyper indertijd al wist: als het alleen aan vroomheid en liefdadigheid zou ontbreken, is er sprake van een religieuze of filantropische kwestie.3 De ‘sociale kwestie’ is geen uitvinding van de christelijk-sociale beweging. Het is een maatschappelijke kwestie die om structurele oplossingen vraagt; het gaat om het herstel van het weefsel van de maatschappij. De religieuze kwestie is voor Kuyper de strijd tegen de tijdgeest – als we die tijdgeest volgen en voor Mammon in het stof buigen, raakt de maatschappij van de Christus los.4
Oppervlakkig gezien bestond het antwoord op de sociale kwestie, eind negentiende eeuw, uit het oprichten van christelijk-sociale organisaties. Maar in wezen ging het om het organiseren van pluraliteit: het diepe besef dat er niet één antwoord mogelijk is, maar dat verschillende antwoorden recht van spreken hebben. Achteraf gezien kun je stellen dat identiteit geen doel op zichzelf was, maar een middel om een betere maatschappij te scheppen waarin mensen konden samenleven en in vrede naast elkaar leven. Daarin lag en ligt de kracht van christelijk-sociale organisaties, en niet in hun identiteit.
De identiteit van christelijk-sociale organisaties is geen probleem; als je christelijk onderwijs geeft, als je christelijke zorg levert, heb je bestaansrecht. De vraag voor zo’n organisatie is dan niet ‘Wat betekent mijn christelijke identiteit?’, maar ‘Wat is christelijke zorg?’ of ‘Wat voor kinderen verlaten straks mijn christelijke school?’
De hete adem die veel christelijk-sociale organisaties in hun nek voelen, heeft te maken met de maatschappelijke ordening van pluraliteit. In de tegenwoordige maatschappij, waarin de ‘neutrale’ staat en de ‘neutrale’ overheid de dienst uitmaken, zijn alle maatschappelijke organisaties ingebed en vastgesnoerd in de bestuurlijke politiek-maatschappelijke ordening. In die ordening wordt identiteit een probleem, want voor de neutrale overheid is die hinderlijk, en de enige manier om die nog te thematiseren is als een bedrijfsidentiteit. Maar het ‘christelijke’ gaat van het hart van de mensen uit, en richt dat hart, iets wat een bedrijfsidentiteit niet kan en niet mag doen.
Ondertussen dringen nieuwe maatschappelijke vragen zich op, die betrekking hebben op de macht van het financieel kapitalisme, veranderingen in de aard van arbeid, flexibilisering van werk, sociale ondernemingen. Als christelijk-maatschappelijke organisaties een verlegenheid ervaren, moet die verlegenheid zich niet richten op het christelijke, maar op het maatschappelijke; dat althans is wat ik hier uiteen wil zetten. Een christelijk-sociale organisatie en beweging die relevant wil zijn, moet beginnen met de vraag naar de maatschappelijke ordening.
Ordening van de maatschappij
Laten we eerst nog eens het speelveld bekijken waarin de ‘sociale kwestie’ opkomt. Christelijk-sociaal organiseren gaat over het organiseren van macht en tegenmacht in de maatschappij, zodat geen maatschappelijke groep een andere overheerst, noch één kring de hele samenleving naar zijn hand zet.
Bij de overdracht van het voorzitterschap van het Christelijk-Sociaal Congres in 2013 hield scheidend voorzitter Herman Kaiser het congres een aantal lessen van Franciscus van Assisi voor. De echt radicale Franciscus kreeg het congres niet te zien: de Franciscus die alle bezit afwijst, want alles is van God, en dus naakt over straat gaat. De toenmalige gevestigde orde van de kerk en de kloosters, met al hun pracht en praal, stond voor een dubbele opgave: de eigen rijkdom rechtvaardigen én zorgen dat Franciscus zonder gewetenswroeging een mantel kon dragen. De uitkomst van de filosofische en theologische discussie was de idee dat de mens ook van nature iets als bezit kan aanduiden.5 Zijns ondanks staat de naakte Franciscus aan de wieg van dit idee; privé-eigendom én de universele bestemming van de eigendom vormen de grondslag voor de politiek-maatschappelijke ordening van onze democratische westerse wereld.
John Locke, die mede de principes van de liberale democratie heeft vormgegeven, verbindt bezit met menselijke arbeid.6 De aarde, zo gaat de theorie van bezit die hij ontwikkelt in The Second Treatise, hoofdstuk 9, is aan de mens in gemeenschap gegeven om ervan te genieten, en door de inzet van zijn arbeid kan de mens zich iets uit dat gemeenschappelijke bezit toe-eigenen. Ook voor Locke geldt de universele bestemming van bezit, en daarmee zijn twee hoofdzonden gegeven. De eerste zonde is meer plukken dan jij zelf kunt opeten. Het meerdere vergaat, en dus steel je van de gemeenschap. De andere zonde is de aarde niet te bewerken: bewerkt land brengt tien of wel honderd keer zo veel op, dus als je de aarde niet bewerkt, onthoud je opbrengst aan de gemeenschap.7 Hoe kun je nu meer bezitten dan je zelf kunt opeten? Door geld te introduceren. Dan wordt de zaak natuurlijk heel gecompliceerd, en samen met Locke laten we dit verder rusten. Wat we moeten meenemen is: de aarde, die de mens in gemeenschap is gegeven, de rol van de menselijke arbeid, en geld om voorbij de natuurlijke behoeften te gaan. Daarom draait het bij de inrichting van de samenleving.
De samenleving heeft zich gedifferentieerd als een configuratie van staat, markt en maatschappij. We zijn (staats)burger, zijn als producent en consument marktpartijen, en zijn elkaars maatje in de maatschappij.8 De grote politieke ideologieën die de inrichting van de samenleving hebben gevormd, kiezen ieder een accent bij één van die drie als het erom gaat de vruchten van de arbeid aan iedereen ten goede te laten komen. Het liberalisme bij de markt: als die maar ongestoord z’n werk doet, wordt iedereen er beter van; het socialisme bij de staat: overheidsingrijpen en collectivisering van bezit; het christelijk-sociaal denken bij de maatschappij: privaat bezit én gemeenschappelijke bestemming als niet tot elkaar te herleiden doelstellingen, een subsidiaire ordening van arbeid en bezit met het oog op maatschappelijke kwaliteiten.
De ordening van de samenleving is de resultante van de drie hoekpunten staat, markt en maatschappij, die ieder het voortouw kunnen nemen; het is geen statische ordening, in de tijd kan het accent binnen de ordening verschuiven. Die driehoek van staat, markt en maatschappij zie ik in een horizontaal vlak; geen van de punten is ‘boven’. Om de ordening te laten werken, zijn er individuen die ieder in die drie kringen functioneren, en is er een perspectief op ‘het hogere’, iets voorbij het dagelijks leven.9
Je kunt het je driedimensionaal voorstellen als een kristal van zes vlakken dat rust op de individuen en dat overeind gehouden wordt door de lijntjes die die individuen verbinden met de kringen van staat, markt en maatschappij, en dóór die kringen met het hogere.10
Als je één van de hoekpunten wegtrekt, klapt het model tot een draad, met dehumaniserende gevolgen. Haal je de maatschappij weg, dan vallen markt en staat samen en wordt de burger een klant. Haal de markt weg, en vriendjespolitiek en corruptie bepalen de economie, met corporatisme en fascisme als resultaat. Haal de overheid weg, en ons maatschappelijk bestaan wordt gelijk aan onze marktwaarde. De hoekpunten zijn niet tot elkaar te herleiden, hebben ieder hun eigenheid; de principes van subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring drukken die onherleidbaarheid uit.
Organiseren van pluraliteit
De sociale kwestie gaat om de ordening en het samenspel van de drie machten in de samenleving: overheid, markt en maatschappij – analoog aan de trias politica uit de staatkunde.11 Noch de overheid, noch de markt, noch de maatschappelijke verbanden moeten de andere machten kunnen overheersen en de eigenheid, vrijheid en ontplooiing van de andere kringen onderdrukken. Dat is wat als antwoord op de sociale kwestie gebeurt: met het oprichten van vakbonden kregen de arbeiders een maatschappelijk bestaan en een stem met macht om zich te verweren tegen de overheersing van marktpartijen. Dat geldt ook voor de school: die moet vrij zijn van de staat; de school is van de ouders, die het recht hebben het onderwijs voor hun kinderen te kiezen.12
Oppervlakkig beschouwd werden christelijke organisaties opgericht, bijvoorbeeld een christelijke vakbond of een christelijke school, maar in essentie werd er christelijk georganiseerd, vanuit de maatschappelijke vrijheid om vrije organisaties op te richten. Die vrijheid om organisaties op te richten die niet onder de dwang van de overheid, of het kapitaal, of dwingende arbeid staan,13 gold ieder ander die een eigen organisatie wilde oprichten. Heel duidelijk is dat later te zien bij het ontstaan van het Nederlandse omroepbestel. De oprichters van de NCRV realiseerden zich dat als zij de vrijheid claimden om een omroep op te richten, zij diezelfde vrijheid niet aan anderen konden ontzeggen. Aldus omarmde men het Radioreglement 1930, dat een eerlijkere verdeling van de zendtijd bereikte, ook voor de socialistische VARA. Het socialisme wilde men met spirituele middelen bestrijden, niet via wet- en regelgeving voor maatschappelijke organisaties.14 De sociale kwestie, de ordeningsvraag, stond ook hier naast de identiteitskwestie.
De markt weer aan de macht
De dynamiek waaruit de christelijk-sociale organisaties zijn ontstaan, de knechting van de maatschappij door markt en geld, is volop teruggekeerd in de tegenwoordige maatschappij. De markt is weer aan de macht; zij trekt de regie van de overheid en de maatschappij naar zich toe. De overheid presenteert zich nu ook als marktpartij. Zelfs de bijstand is een ruil geworden, een ‘heitje voor een karweitje’, en om de economie te redden, gaan miljarden aan publiek geld naar private partijen. Juist doordat staat en maatschappij verregaand in elkaar geschoven zijn, heeft de markt deze ‘staatsgreep’ kunnen uitvoeren. Geld is neutraal, de overheid is ook neutraal, en in die geneutraliseerde maatschappij wordt geld de maat der dingen.
De macht van het geld bedreigt de maatschappij. Ten eerste zien we dat bij de deeleconomie van Airbnb en Uber-Pop. Beide lijken voort te komen uit nieuw idealisme – ‘delen is het nieuwe hebben’ – maar er zitten private investeringen achter die moeten renderen. De deelnemers worden zelfstandige loonslaven die een karig loon overhouden nadat ze de afdracht aan Uber en Airbnb hebben gedaan. Bovendien ondermijnen deze bedrijven bestaande regelgeving rond huisvesting en de taxibranche, waarbij Uber zelfs zo brutaal is om eventuele boetes voor zijn chauffeurs te betalen. Dat regels kunnen en moeten veranderen is hier niet het punt; het probleem is dat een private marktpartij aan democratische regels en procedures voorbijgaat en die via de markt wil veranderen.15
Een tweede punt is de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Eenmanszaken worden een steeds belangrijkere factor in de economie, maar de sociale partners en de politiek gaan hier met tegenzin mee om. Flexwerkers hebben een minder goede positie om over arbeidsverhoudingen te kunnen onderhandelen;16 ze houden vaak nauwelijks een minimuminkomen over. Bovendien blijkt flexibel werk een manier om mensen uit de sociaal-economische, politieke en maatschappelijke ruimte te weren door het ontbreken van passende en krachtige maatschappelijke organisaties.17 Politiek en vakbonden werken hieraan mee door in negatieve en pejoratieve termen over deze ontwikkelingen te spreken: ‘zelfstandigen zonder personeel’ die belastingvoordeel hebben en de solidariteit ondergraven.18
Relevant worden
Naast bedreigingen zijn er nieuwe mogelijkheden. De maatschappij en de wereld van arbeid zijn niet meer het exclusieve toneel van collectieven die eventueel op basis van een identiteit georganiseerd zijn. De start-ups in de lokale broedplaatsen, bijvoorbeeld, doen eerder denken aan de gilden dan aan een fabriek met een gestroomlijnde arbeidsorganisatie. Broodfondsen tonen dat mensen solidair zijn en dingen met en voor elkaar willen regelen. Zorg- en energiecoöperaties laten zien dat mensen meer direct zicht willen hebben op voorzieningen die zij nodig hebben. Er komen sociale ondernemingen op, ondernemingen op de as van markt en maatschappij die maatschappelijke doeleinden willen dienen en de eventuele winst niet willen vervreemden. ‘Wat in de buurt verdiend wordt, moet ook in de buurt blijven’ is hier het motto. De overheid staat bij al deze initiatieven meer op afstand: de doeleinden worden door burgers geformuleerd, eventuele financiering is veelal aanvullend en projectmatig.
Het gaat hier om een uitbreiding van het democratische repertoire; het zijn burgers die zich in vrijheid met elkaar verbinden om maatschappelijke doelstellingen te realiseren, met elkaar en voor elkaar. De ordening van de maatschappij moet voortkomen uit wat mensen doen en wat mensen beweegt en moet aan die nieuwe vormen van verbondenheid ruimte en duurzaamheid bieden.19 De overheid blijft hier nodig: die moet bewaken dat al die initiatieven elkaar niet overstemmen of overheersen en dat iedereen gehoord wordt en dat ook de niet-ondernemende burgers aan bod blijven komen.20
Het organiseren van de samenleving begint ermee te zorgen dat iedereen gehoord kan worden en dat maatschappelijke partijen en initiatieven elkaar niet wegdrukken, maar juist de kwaliteit van leven voor iederéén dienen. Maatschappelijke organisaties die binnen de kaders van een vermaatschappelijkte overheid en verstatelijkte organisaties werken, zullen hun relevantie verliezen, ook christelijk-maatschappelijke organisaties.21 Niet omdat hun religieuze identiteit relevantie verliest; ze verliezen aan maatschappelijke relevantie. Relevant word je door ruimte te maken voor initiatieven van burgers en je tevens te verweren tegen de tendensen die mensen in de maatschappij knechten en monddood maken.
Een christelijke ordening is mogelijk en wenselijk en begint niet op statutair niveau, maar op het niveau van de mensen in de maatschappij die denken dat een betere wereld mogelijk is. De samenleving moet bevrijd worden van de machten die ons willen beheersen en onderdrukken: de macht van kapitaal en hebzucht, die nu spreekwoordelijke 1 procent, kortom, de Mammon. Terug naar de naakte Franciscus. Als antwoord op zijn aanklacht hebben we het privébezit voldoende verzekerd; nu moeten we echt werk maken van die universele bestemming van de vruchten van de aarde.
Noten
- 1.D. McNally, Another world is possible. Globalization & anti-capitalism (herziene, geactualiseerde editie). Winnipeg: Arbeiter Ring, 2006.
- 2.H. Groen, Identiteit als belofte. Zoetermeer: Boekencentrum, 1998, p. 143.
- 3.A. Kuyper, Het sociale vraagstuk en de Christelijke religie. Kampen: Kok, 1990, p. 25. (Facsimile-uitgave; oorspronkelijk Amsterdam: Wormser, 1892).
- 4.Kuyper 1990, p. 26.
- 5.Zie R. Tuck, Natural Rights Theories. Cambridge: Cambridge University Press, 1979, pp. 20 e.v.
- 6.Gefascineerd heeft hij gekeken naar het Amerikaanse continent met zijn autark levende indianenstammen: ‘in den beginne was Amerika’, de natuurstaat in levenden lijve. Overigens was toen al bekend dat dit een feitelijk onjuist beeld was, want de Confederatie van de Irokezen tussen vijf stammen was al in 1451 opgericht; zie Hallowell, Oxford Compendium to Canadian History. Oxford: Oxford University Press, 2004, p. 323.
- 7.Hierin ligt een rechtvaardiging van de kolonisatie van het continent, ook door Kuyper beaamd in zijn rede voor het Christelijk-Sociaal Congres in 1891 (Kuyper 1990, p. 38).
- 8.Het onderscheid tussen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’ van Tönnies heeft ons geen dienst bewezen, doordat ‘Gesellschaft’, het domein dus van gezellen en maatjes, als ideaaltype voor een formeel georganiseerde samenleving wordt gebruikt. Terecht heeft Herman Dooyeweerd later de maatschapverhouding als kernrelatie van de maatschappij benoemd. In de samenleving zijn we elkaars maatjes, elkaars gezelschap.
- 9.Voor de ordening is het niet noodzakelijk dat dit hogere theïstisch wordt ingevuld.
- 10.Iemand met geometrische verbeelding ziet dat dit een dubbele tetraëder is. Omdat die vorm in esotherische annex occulte kringen een diepe betekenis schijnt te hebben, voeg ik geen tekening toe; die zou maar een eigen leven kunnen gaan leiden.
- 11.Met name het principe van ‘soevereiniteit in eigen kring’ moet denk ik in die zin gedacht worden: het is niet bedoeld om kruidje-roer-me-nieten te kweken, maar om macht en tegenmacht in de samenleving te ordenen.
- 12.John L. Hiemstra, Worldviews on the Air. Lanham: University Press of America, 1997, p. 25; zie ook J.C. Sikkel, aangehaald in Groen 1998, p. 39: ‘het vrije organische gemeenschapsleven van het vrije volk’.
- 13.Voor ds. Sikkel gold ook dat die organisaties vrij van de kerk moesten zijn, een heel radicale idee van het vrije initiatief dus. Zie J.C. Sikkel, Vrijmaking van de arbeid. Amsterdam/Pretoria: Boekhandel v/h Hoeweler & Wormser, 1903, p. 20.
- 14.Hiemstra 1997, p. 112.
- 15.Zie bijvoorbeeld Kemal Dervi, ‘Is Uber a Threat to Democracy?’, op Project Syndicate: http://www.project-syndicate.org/commentary/uber-regulatory-challenges-threat-to-democracy-by-kemaldervi-2015-07 (geraadpleegd op 13 augustus 2015).
- 16.Agnes Akkerman, ‘Flexwerk lokt ongewenst gedrag uit’, op Sociale Vraagstukken: http://www.socialevraagstukken.nl/site/2015/07/21/flexwerk-lokt-ongewenst-gedrag-uit/ (geraadpleegd op 13 augustus 2015).
- 17.Saskia Sassen, Expulsions. Cambridge, MA: Belknap Press of Harvard University Press, 2014, pp. 29, 36, overigens passim.
- 18.Klaas Broekhuizen en Johan Leupen, ‘Belastingvoordeel zzp’er ondergraaft de solidariteit’, Financieele Dagblad, 12 november 2014. Zie http://fd.nl/frontpage/economie-politiek/902232/belastingvoordeel-zzp-er-ondergraaftde-solidariteit (geraadpleegd op 13 augustus 2015).
- 19.Zie bijvoorbeeld ook Jan Rotmans, Verandering van tijdperk. Nederland kantelt. Boxtel: Aeneas, 2014, pp. 179 e.v. en passim.
- 20.Evelien Tonkens, Margo Trappenburg, Menno Hurenkamp en Jante Schmidt, Montessori-democratie. Spanningen tussen burgerparticipatie en de lokale politiek. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2015.
- 21.Zeker als zij voor hun financiering vooral op de overheid zijn gericht; zie Krista Russchen, What’s in a name? (masterthese). Groningen: Rijksuniversiteit van Groningen, 2015, pp. 72 e.v.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.