Zeven mythes over het christelijk-sociaal denken
Samenvatting
Aan het woord ‘christelijk-sociaal’ kleven vele misverstanden. Het herbergt een rijke denktraditie, maar vaak ook is het een verkeerd begrepen begrip. Zo wordt gedacht dat het christelijk-sociaal denken pas bestaat sinds eind negentiende eeuw, of wordt christelijk-sociaal ten onrechte gezien als iets ‘links met een christelijk sausje’. Het is zinvol om zeven mythes te belichten. Niet alleen om hardnekkige denkbeelden te ontmythologiseren, maar vooral als oefening in christelijk-sociaal denken.
BEELDEN BEPALEN TEGENWOORDIG HET PUBLIEKE DEBAT. En of die beelden nu kloppen of niet, het is vaak het startpunt van het debat. Het is niet voor niets dat een nieuw begrip zijn weg gevonden heeft in de media, namelijk de factchecker. Deskundigen onderzoeken dan of een bepaalde bewering of een bepaald beeld overeenstemt met de feiten. Zonder te willen pretenderen dat wij de deskundigen zijn, willen we in deze bijdrage zeven beelden tegen het licht houden. Kloppen ze of juist niet?
1. Het christelijk-sociaal denken bestaat feitelijk pas sinds eind negentiende eeuw
Het tegendeel is waar: het christendom is in de praktijk altijd al christelijk-sociaal geweest. In zijn standaardwerk Toleranz und Gewalt geeft Arnold Angenendt een indrukwekkende contextueel historische (ideeëngeschiedenis van het christendom. Hij laat zien welke invloed en uitwerking het christendom in de afgelopen twintig eeuwen heeft gehad op ons en op onze cultuur. Overtuigend laat hij zien dat de wereld er anders had uitgezien als het christendom er niet was geweest.1 Want vanaf het begin heeft het christendom met hartstocht invloed willen uitoefenen op zijn omgeving.
Het kenmerkende van het christendom is dat het een relatie aangaat met de zich wegschenkende God. Een God die het liefde noemt. Niet de eros (romantische liefde), de philia (vriendschap) of de storge (genegenheid), maar de agapè (liefde om niet, de liefde van God).2 De eerste eucharistie werd niet voor niets de agapèmaaltijd of agapèviering genoemd. Het is die liefde die mensen uitnodigt of uitdaagt om op basis van gelijkwaardigheid een gemeenschap te vormen. De eerste functies die de christelijke gemeenschap instelt, zijn dan ook die van oudste en die van diaken. Zij dragen zorg voor de gemeenschap en in het bijzonder voor de kwetsbaren in hun midden. Vooral waar mensen het geloof aannemen, ontstaan gemeenschappen. Die gemeenschappen zijn altijd relationeel, dat wil zeggen dat de relatie niet eendimensionaal is maar wederzijds verrijkend. Ik geef omdat mij veel gegeven is! Het is deze vormende kracht die telkens weer in de geschiedenis van het christendom op zoek gaat naar adequate vormen van gemeenschap en zorg voor de zwakken. In het Romeinse rijk bouwen christenen in iedere stad huizen voor vreemdelingen, ouderen en zieken. Er ontstaat een andere kijk op bezit en rijkdom. Vandaar dat deze kijk volgens de historicus Peter Brown tot een transformatie van het sociale domein leidt.3 Een positieve waardering van arbeid, gelijkwaardigheid en sociale zorg worden onderdeel van het sociale domein. Altijd vanuit de sturende kracht van de agapè. Daar waar die zoektocht dood dreigt te lopen, wordt via herbronning gezocht naar antwoorden. Deze lijn wordt voortgezet in de middeleeuwen door de opbouw van kloosters en abdijen, waar les wordt gegeven, zieken worden verpleegd en de eerste sociale vangnetten ontstaan.
Het streven naar gelijkwaardigheid vindt ook buiten de kerk zijn vervolg. Het stimuleert de strijd tegen de adel. Het biedt mensen de sociale ruimte om zelf hun leven in te richten en niet als horigen te werken op het land van een heer. De christelijke waarden van gelijkwaardigheid, zorg voor elkaar, stimuleren mensen om gemeenschappen te vormen. Zij onderhouden de caritas van de stad, die voor die tijd soms van een behoorlijk niveau is. Het is deze waardegedrevenheid die onze steden laat ontstaan, wellicht meer nog dan de handel. Een waardegedrevenheid die telkens opnieuw oog houdt voor hen die kwetsbaar zijn of worden. De grote armoedebewegingen van deze tijd, zoals die van Franciscus, getuigen hiervan.
Het humanisme komt voort uit de moderne devotie. Erasmus’ publicaties vallen in heel Europa in vruchtbare aarde. De individualiteit van de mens wordt benadrukt. De reformatie is een uitdrukking van deze behoefte en manifesteert zich in een groot verantwoordelijkheidsgevoel voor de publieke zaak. Het burgerschap ontstaat. Het is deze nieuwe vorm van sociale organisatie die een antwoord geeft op de uitdagingen van de negentiende eeuw, maar meer geordend en zo ontstaat het maatschappelijk middenveld. Het christelijk-sociaal denken dat in deze tijd ontstaat is vooral een meer wetenschappelijke (of rationele) onderbouwing van een oud christelijk fenomeen: de agapè.
2. Het christelijk-sociaal denken is door de kerk verzonnen om de gelovigen te weerhouden van massaal overstappen op het liberalisme of socialisme
Met name in sociaaldemocratische kringen wordt deze stelling graag verdedigd. In die redenering zien de kerken – vooral de rooms-katholieke – met lede ogen aan dat veel van hun aanhangers zich aangetrokken voelen tot het socialisme. Zeker voor de arbeiders, die zuchten onder de uitbuiting door de patroons, is de door Marx geprofeteerde heilstaat aantrekkelijker dan de door de pastoor beloofde rust in het hiernamaals. Om grip te houden op de arbeiders moet een nieuwe, meer sociale benadering gepropageerd worden.
Deze redenering is op het eerste gezicht aantrekkelijk. Want de pauselijke encycliek Rerum Novarum verschijnt pas in 1891, terwijl het liberalisme en het communisme c.q. het socialisme al veel eerder ontstonden. Als we nader inzoomen op de grondbeginselen van het christelijk-sociaal denken, blijkt echter dat eerder het tegenovergestelde waar is. Hiervoor is al betoogd dat het christendom in zijn wezen christelijk-sociaal is. Daaraan kan worden toegevoegd dat de grondbeginselen van het (wetenschappelijke en politieke) christelijk-sociaal denken liggen in de thomistische filosofie, waarvan de basis is gelegd in de middeleeuwen. De mens is geroepen om zich te ontwikkelen om daarmee zo dicht mogelijk bij het beeld van God uit te komen. Dat kan de mens niet alleen: hij heeft daarvoor de hulp van anderen nodig en hij moet anderen ten dienste staan. Hij vormt gemeenschappen. Het is aan de mens zelf om te bezien met wie hij wil samenwerken om zijn (scheppings)opdracht te vervullen. Dat hij die opdracht alleen door samenwerking kan realiseren, staat buiten kijf. Liberalen en socialisten menen dat de mens deze opdracht niet kan vervullen. Daarom introduceert het socialisme een sterke overheid en wil het liberalisme vooral het accent leggen op het vrije individu en de vrije markt. Het christelijk-sociaal denken wil juist veel ruimte geven aan de samenleving. Geen blauwdrukken van bovenaf, maar vooral van onderop werken. De christelijk-sociale grondgedachte heeft dus heel oude wortels en daarmee zijn socialisme en liberalisme eerder een reactie op het christelijk-sociaal denken dan andersom het geval is.
3. Het christelijk-sociaal denken is links met een christelijk sausje
Het woord ‘sociaal’ kan niet los gezien worden van het woord waar het mee is verbonden, namelijk christelijk-sociaal c.q. sociaaldemocratie. In het christelijk-sociaal denken en binnen de sociaaldemocratie gaat het om de verantwoordelijkheidsverdeling binnen een samenleving die tot een sociale – lees: rechtvaardige – verdeling van de welvaart moet leiden. Daar is een duidelijke overeenkomst tussen beide te constateren. De weg waarlangs dat bereikt moet worden is evenwel wezenlijk anders. Klaas Kater, de oprichter van de christelijke werknemersvereniging Patrimonium, zei het al: ‘Wij willen hetzelfde, dat is waar, maar wij willen het niet uit hetzelfde beginsel, niet op dezelfde wijze, niet langs denzelfden weg, niet tot hetzelfde doel.’4 Binnen het christelijk-sociaal denken staat de gemeenschap centraal. Met gemeenschap wordt dan niet de overheid bedoeld, maar de samenlevingsverbanden van mensen. Iedere persoon heeft de opdracht om ervoor te zorgen dat het de gemeenschap waarvan hij deel uitmaakt, goed gaat. Daartoe zoekt hij niet door de overheid opgelegde of afgedwongen samenwerking binnen de gemeenschap. Dat ligt anders bij de sociaaldemocratie. De sociaaldemocraat vindt de gemeenschap te vrijblijvend en het kan leiden tot willekeur en verschillen. Hij meent dat de overheid deze gelijkheid wel kan garanderen, en daarmee wordt de rechtvaardigheid geoperationaliseerd. Hij laat het gelijkheidsbeginsel boven de vrijwilligheid prevaleren. Het christelijk-sociaal denken legt het accent precies andersom.
4. Christelijk-Sociaal denken gaat alleen over sociale vraagstukken
De bijvoeging ‘sociaal’ lijkt te suggereren dat het bij christelijk-sociaal denken alleen om sociale domeinen of thema’s gaat. Het is immers een nadere bepaling bij christelijk denken, dat van oudsher echter een veel breder domein bestrijkt. Bij het woord ‘sociaal’ gaan de gedachten toch al snel uit naar sociale zekerheid, pensioenen, zorg en dergelijke, maar het woord in verbinding met het woord ‘christelijk’ is veel breder. Het gaat over het nemen van verantwoordelijkheid voor de wereld en dat reikt verder dan alleen de sociale verhoudingen. De eerlijkheid gebiedt overigens te zeggen dat het christelijk-sociaal denken zich vaak bezighoudt met sociale thema’s. Maar het conciliair proces in de kerken in de jaren tachtig heeft nadrukkelijk duurzaamheid op het oog – de heelheid van de schepping. En het kernthema van het derde Christelijk-Sociaal Congres in 1991 was (persoonlijke) verantwoordelijkheid.
5. Een politieke partij die het christelijk-sociaal denken aanhangt kan per definitie alleen maar een middenpartij zijn
Was het niet Dries van Agt die de positie van het CDA ooit duidde als ‘Wij buigen niet naar rechts, wij buigen niet naar links’, om daarmee duidelijk te maken dat het CDA kiest voor een politieke middenpositie tussen de sociaaldemocratische PvdA en de liberale VVD? Daarmee gaf de CDA-leider uit de jaren zeventig nieuwe woorden aan de slogan van AR-voorman Bauke Roolvink, die een keuze tussen VVD en PvdA in de jaren zestig ‘lood om oud ijzer’ noemt.
In het rapport van het Strategisch Beraad kiest het CDA voor het radicale midden.5 Het CDA zegt ook een politieke partij te zijn die zich baseert op het christelijk-sociaal denken. Het christelijk-sociaal denken is radicaal, maar leidt het per se tot een politieke middenpositie? Het antwoord op die vraag is niet zo moeilijk te geven. Nee!
De keuze van het woord ‘midden’ suggereert dat er iets links, maar ook iets rechts is van dat midden en dat de politieke strategie erop gericht is tussen deze Scylla en Charybdis door te varen. Het lijkt alsof het middenzijn een doel op zich is: een soort synthese tussen de opvattingen van links en rechts. Daarmee wordt ontkend dat het CDA een eigen zienswijze op de maatschappelijke werkelijkheid behoort te hebben. Niet een synthese in het midden, maar een eigen, christelijk-sociaal geïnspireerde zienswijze.
6. Aanhangers van het christelijk-sociaal denken zijn de kampioenen van het maatschappelijk middenveld
Was het maar waar dat deze mythe klopte. Het christelijk-sociaal denken wil veel ruimte geven aan de samenleving. Het is aan de mens zelf om te bezien met wie hij wil samenwerken om zijn (scheppings)opdracht te vervullen. Dat hij die opdracht alleen door samenwerking kan realiseren, staat buiten kijf. Lange tijd kon ook terecht worden beweerd dat binnen het christelijk-sociaal denken veel aandacht was voor allerlei samenwerkingsvormen. Vooral verenigingen konden op de warme ondersteuning rekenen. Maar langzamerhand is – ook – binnen de christelijk-sociale beweging het accent verschoven naar louter aandacht voor het resultaat en minder voor het proces. Als een bepaald doel maar wordt gerealiseerd, is het goed.
De betrokkenheid vanuit de samenleving, vanuit de individuen wordt daarmee op het tweede plan gesteld. Het resultaatdenken voert de boventoon, zeker ook omdat in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds meer maatschappelijke initiatieven afhankelijk worden van financiering door de overheid. En wie betaalt, bepaalt!
Daar komt bij dat nieuwe initiatieven, die de bestaande maatschappelijke organisaties naar de kroon kunnen steken of niet geheel aan het beeld van de bestaande organisaties kunnen voldoen, niet op een hartelijke ontvangst binnen het christelijk-sociaal denken kunnen rekenen. Het accent binnen de bestaande christelijk-sociale organisaties komt steeds meer te liggen op de bescherming van het bestaande, in plaats van invulling te geven aan de opvatting dat de samenleving de ruimte moet bieden aan mensen om hun opdracht te vervullen. Veel initiatieven op het christelijk erf begonnen weliswaar met een missionair karakter, maar dat karakter verschoof in de loop van de achter ons liggende jaren.6
Overigens moet bedacht worden dat iedere tijd zijn eigen manieren van samenwerken heeft. Aan het einde van de negentiende eeuw ligt het accent op verenigingen die lokaal worden opgericht. In de eenentwintigste eeuw spelen de sociale media een belangrijke rol. Dat leidt tot een andere manier van organiseren. Ook het opleidingsniveau was honderdvijftig jaar geleden anders dan nu. Ook dat vraagt een andere aanpak. Binnen het christelijk-sociaal denken is daar onvoldoende aandacht voor geweest. Er is te veel vastgehouden aan het oude en vertrouwde.
7. Het christelijk-sociaal denken is niet missionair
Beelden bepalen tegenwoordig het publieke debat. Of dat beeld nu wel of niet klopt. Hierboven hielden wij een aantal beelden tegen het licht en moesten concluderen dat die onjuist zijn. Dat is ook het geval met dit zevende beeld: het christelijk-sociaal denken, of het nu van protestantschristelijke of van rooms-katholieke huize stamt, is wel missionair. Het wil een boodschap uitdragen vanuit de stellige overtuiging dat de wereld daar baat bij heeft.
De manier waarop dat missionaire karakter vorm krijgt, is in de loop van de tijd zeker niet steeds hetzelfde geweest. Andere tijden vragen om andere zeden, maar in goede en slechte tijden blijft overeind dat het christelijk-sociaal denken zich niet opsluit binnen zichzelf, maar ook gehoord wil worden buiten de eigen kring.
De pauselijke encycliek Rerum Novarum is daarvan een voorbeeld in de katholieke wereld. Formeel schrijft Leo XIII zijn brief aan de beminde gelovigen, maar hij doet dat in de hoop dat ook buiten de eigen kring aandacht zal zijn voor de boodschap.
Het door Johannes XIII bijeengeroepen concilie in de jaren zestig van de vorige eeuw is in formele zin een katholieke topconferentie, maar heeft grote invloed, ook buiten de kring van gelovigen.
Ook in de protestants-christelijke traditie zijn er mooie en tijdgebonden voorbeelden van het missionaire karakter van het christelijk-sociaal denken. Als Frans Fuyckschot in 1952 door de Protestants-Christelijke Arbeiders Internationale (PCAI) en het CNV wordt uitgezonden naar Canada om daar de christelijke vakbeweging op poten te zetten, ontvangt hij een oorkonde. De tekst maakt duidelijk wat in die dagen als taak van de christelijk-sociale beweging werd gezien: ‘Het is de roeping van de christelijk-sociale beweging in de wereld te getuigen dat alleen in het kruis van Christus, dat de verzoening met God ons predikt, alle verhoudingen tussen de mensen nieuw geregeld worden. Deze getuigenis geldt voor alle mensen, voor alle landen en voor alle werelddelen.’7
Het zal weinig betoog behoeven: Fuyckschot heeft een missie die uitstijgt boven het ontwikkelen van vakbondsactiviteiten. Daarmee staat hij in de traditie die met het Réveil in Nederland begint. Het christelijk geloof wordt verbonden met het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke problemen om ook op die manier de kern van het geloof met anderen te delen. Een beweging met een duidelijk missionair en herkerstenend karakter.8
De voorbeelden zijn eenvoudig aan te vullen. Bijvoorbeeld met de herhaalde pleidooien van CNV-voorzitter Ruppert, die keer op keer bepleit dat personen uit de arbeidersbeweging op de kandidatenlijst van de ARP kunnen rekenen op een verkiesbare plaats. Rupperts redenering daarbij is overzichtelijk: zijn hoofddoel is om arbeiders te bewaren voor de christelijke religie.9 Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat hij zo ongeveer als enige met groot enthousiasme reageert op het bisschoppelijk mandement van 1954 waarin ‘de beminde gelovigen’ wordt duidelijk gemaakt zich niet in te laten met het socialisme en met socialistische organisaties. Om geloofsafval te voorkomen moeten arbeiders dan ook in de politiek van de ARP herkennen dat die partij voor hun belangen staat, en derhalve moeten voor arbeiders herkenbare personen op de kandidatenlijsten figureren.
De Reveilmannen gaat het ook om de kerkelijke koers, om de belijdenis, en zij verzetten zich tegen de liberale geest voortkomend uit de verlichting en de Franse Revolutie. Zij bepleiten de terugkeer naar Gods woord en dragen die opvatting nadrukkelijk uit. En wie de grote rede van Abraham Kuyper tijdens het Sociaal Congres van 1891 leest, kan niet anders dan vaststellen dat Kuyper een boodschap voor de wereld heeft. En die boodschap is helder: het liberalisme noch het socialisme is in staat de sociale vraagstukken op te lossen. Daartoe biedt alleen het christelijk-sociaal denken perspectief, en daarom is het dringend noodzakelijk dat de samenleving die weg van denken kiest.10
Noten
- 1.Arnold Angenendt, Toleranz und Gewalt. Das Christentum zwischen Bibel und Schwert. Münster: Aschendorff, 2009.
- 2.C.S. Lewis, De vier liefdes (vertaald door Dingeman van Wijnen). Franeker: Van Wijnen, 1992 [1960].
- 3.Peter Brown, Poverty and leadership in the later Roman Empire. Hannover/ Londen: University Press of New England, 2002.
- 4.Roelf Hagoort, Patrimonium (Vaderlijk Erfdeel). Gedenkboek bij het gouden jubileum. Kampen: Kok, 1927, p. 179.
- 5.CDA, Kiezen en Verbinden. Politieke visie vanuit het radicale midden. Den Haag: CDA, 2012.
- 6.Zie bijvoorbeeld Theo A. de Boer, ‘De eigenheid van christelijke zorginstellingen’, Christen Democratische Verkenningen (1997), nr. 10, pp. 543-547.
- 7.Het citaat is afkomstig van een foto van de overhandiging van de oorkonde aan Fuyckschot. De foto bevindt zich in het CNV-fotoarchief.
- 8.M. Elisabeth Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten, 1815-1865. Amsterdam: Paris, 1970.
- 9.Piet Hazenbosch, ‘Voor het volk om Christus’ wil’. Een geschiedenis van het CNV (proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam). Hilversum: Verloren, 2009, pp. 253-257.
- 10.Abraham Kuyper, ‘Het sociale vraagstuk en de christelijke religie’, in: Proces-Verbaal van het Sociaal Congres, gehouden te Amsterdam den 9, 10, 11, 12 November 1891. Amsterdam: Höveker & Zoon, 1892, pp. 38-69.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.