Verbondenheid als kritisch potentieel tegen het beheersingsdenken
Samenvatting
In de samenleving geven mensen op allerlei manieren blijk van onderlinge betrokkenheid en verbondenheid. De vraag is of we er voldoende oog voor hebben. In de politieke en economische orde staat het technocratische beheersingsdenken centraal. Het christelijk-sociaal gedachtegoed biedt een andere manier van kijken. In dat denken wordt de werkelijkheid ontvangen om er vervolgens een plaats in te vinden, in plaats van de regie erover te nemen. Het draait om de gedachte dat mensen in gezamenlijkheid verantwoordelijkheid dragen en delen in een cultuur van hoop en perspectief. De uitdaging is om hoopvolle vormen van verbondenheid zichtbaar te maken en persoonlijke verantwoordelijkheid in te bedden in sociaal beleid.
DE KRACHT VAN HET EERSTE CHRISTELIJK-SOCIAAL CONGRES, in 1891, was dat het ‘architectonische maatschappijkritiek’ koppelde aan concrete hervormingsvoorstellen. Voor de encycliek Rerum Novarum, een paar maanden eerder uitgegeven, gold in zekere zin hetzelfde. Sociale praktijken en het zoeken naar het goede samenleven, waren voor gelovigen niet langer een bijzaak, maar een kern van het gelovig-zijn. Dat besef betekende een doorbraak in het christelijk-sociaal denken over arbeidsvraagstukken en sociale wetgeving. Nu, 125 jaar later, lijkt het christelijk-sociaal denken wat in de verdrukking geraakt. Ze heeft nauwelijks zichtbare representanten, ze is geen ‘eigenaar’ meer van sociale problemen en kernbegrippen als soevereiniteit in eigen kring, subsidiariteit en solidariteit lijken verworden te zijn tot weinigzeggende, formalistische ordeningsbegrippen.
Deze marginalisering lijkt samen te hangen met ten minste twee ontwikkelingen. In de eerste plaats de gewijzigde omstandigheden door de opkomst van de verzorgingsstaat. De christelijk-sociale beweging is geboren uit de wens om de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid te overstijgen. Het antwoord op die tegenstelling vond de beweging, bestaande uit organisaties als het CNV en NCW, lange tijd in het begrip ‘emancipatie’; gewone mensen, met hun dagelijkse noden en problemen, zouden – in geestelijk en maatschappelijk opzicht – volwaardige kansen moeten krijgen op ontplooiing en deelname aan het publieke leven. De opkomst en de enorme uitbouw van de verzorgingsstaat en de welzijnssamenleving, waar protestantse en katholieke politici van harte en met innerlijke overtuiging aan hebben bijgedragen, heeft de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid afgezwakt en de overkoepelende, krachtige en heilzame werking die ‘emancipatie’ lange tijd had, heeft het niet meer: de emancipatie van de ‘kleine luyden’ is voltooid, luidde de conclusie van sociologen in de jaren zestig al.
In de tweede plaats hangt het samen met de algemene trend dat alle organisaties die vanuit een christelijke overtuiging midden in de samenleving willen staan, zich steeds meer in de verdrukking laten manoeuvreren. Er is inmiddels een generatie opgegroeid die niet of nauwelijks is opgevoed in de christelijke traditie. Het is niet zo dat de generatie van na 1980 onverschillig of vijandig is; ze lijkt eenvoudigweg onwetend. Het christelijk-sociaal denken heeft altijd een brug willen slaan tussen christenen en niet-christenen, tussen gelovigen en niet-gelovigen; alleen al het spreken over de term ‘christelijk-sociaal’ veronderstelt als zodanig die brugfunctie.1 Desondanks lijken christelijk-sociale organisaties, in elk geval wat betreft hun uitstraling en wervingskracht, opgesloten te zijn geraakt in hun onmacht om hun gewortelde identiteit tot uitdrukking te laten komen in een seculiere en ontkerkelijkte samenleving.
De christelijk-sociale beweging heeft, anders dan vaak gedacht, niet zozeer een programmatisch probleem. Het misverstand is dikwijls dat de christelijk-sociale beweging een bepaalde set aan christelijke beginselen of principes aanreikt waar de samenleving en de politieke orde zich aan dienden te houden. Ten onrechte. Haar betekenis is veeleer dat ze een visie aanreikt op wat de samenleving feitelijk bijeenhoudt.2 Zo wees Abraham Kuyper in zijn openingsrede op het Sociaal Congres van 1891 in de concrete werkelijkheid een ‘sociale kwestie’ aan en zocht naar creatieve oplossingen in die gegeven werkelijkheid. Hij deed dat vanuit het besef dat de mens medeschepper is en geroepen om ‘door menselijke kunst op de natuur in te werken, haar te veredelen en te volmaken’.3
Een fixatie van de christelijk-sociale beweging op de eigen identiteit moet worden voorkomen; de identiteit was voor de beweging nooit een doel op zichzelf, maar een middel om een betere maatschappij mogelijk te maken waarin mensen vreedzaam kunnen samenleven, om gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen en om te delen in een cultuur van hoop en perspectief.4
De vraag is veeleer: welke sociale en maatschappelijke realiteit zit ons dwars en dwingt ons, omdat ze onhoudbaar is, tot een omvattende ‘reframing’? Wat is het potentieel van het christelijk-sociaal denken om daadwerkelijk anders te kijken naar die realiteit? En waar liggen aanknopingspunten om perspectieven van hoop te ontwikkelen?
Kolonisering van de leefwereld door systemen
Het probleem van deze tijd is de ‘kolonisering van de leefwereld’ door de systeemwereld. De Duitse filosoof Jürgen Habermas problematiseerde begin jaren tachtig al de kloof tussen de particuliere leefwereld van mensen en de geïnstitutionaliseerde systeemwereld.5 Overheden, bedrijfsorganisaties en maatschappelijke organisaties vertonen de kenmerken van een systeemwereld, terwijl burgers doorgaans redeneren vanuit hun eigen alledaagse werkelijkheid. In ten minste drie opzichten is sprake van een schril contrast tussen de logica van de systeemwereld en de logica van de leefwereld.6 In de eerste plaats verschilt het karakter van relaties: functioneel versus persoonlijk. Binnen bureaucratieën zijn betrekkingen tussen mensen in eerste instantie functioneel, zakelijk. De menselijke en persoonlijke aspecten worden zo veel mogelijk buiten beschouwing gelaten. In de leefwereld zijn de relaties juist persoonlijk; ze zijn gebaseerd op familiebetrekkingen, op vriendschappen of ze komen voort uit een gedeelde interesse.
Daarnaast verschilt de organisatiewijze: hiërarchisch versus horizontaal. Overheden en organisaties kennen naar hun aard functioneel hiërarchische verhoudingen. Ze zijn verticaal georganiseerd en de ambtenaren en werknemers zijn opgenomen in een serie bevelslijnen; hoger geplaatste functionarissen geven orders af aan ondergeschikten. De leefwereld kent veel minder hiërarchie. Mensen zijn veeleer verweven in een horizontaal netwerk van relaties. Er kan wel sprake zijn van gezagsverhoudingen of sociale ongelijkheid, maar dan komen die, als het goed is, niet voort uit een streven naar macht.
Een derde contrast schuilt in de wijze waarop morele praktijken tot uitdrukking komen: procedureel versus emotioneel. Overheden en organisaties kunnen voor hun besluitvorming en functioneren niet zonder vaste procedures en formele regels. Soms ontlenen ze er zelfs hun legitimiteit aan. Inhoudelijk gedragen ideeën over hoe het leven geleefd zou moeten worden doen niet ter zake. Hoogstens wordt een procedure vereist die waarborgt dat verschillende opvattingen naast elkaar kunnen bestaan, zonder dat er een inhoudelijk oordeel wordt gevraagd. In de leefwereld van mensen gaat het altijd om betekenissen, verhalen en emoties. Aan hun ervaringen dichten ze een betekenis toe, en ze willen graag aan betekenisvolle activiteiten deelnemen, of zelf van betekenis zijn.
Het verschil tussen de leefwereld en de systeemwereld is in zekere zin een noodzakelijkheid. De wereld van overheden en organisaties heeft een eigen institutionele logica en haar eigen bestaansrecht in de democratische rechtsstaat, die niet kan samenvallen met de particuliere leefwereld van burgers. In die zin zullen de leefwereld en de systeemwereld nooit naadloos op elkaar aansluiten.7 Zorgelijk is het echter als de twee werelden te zeer uiteen gaan lopen, als de systeemwereld zich laat leiden door technocratisch beheersingsdenken, als het functionele, hiërarchische en procedurele denken wordt doorgevoerd in domeinen met verheven en intrinsieke motivaties, als de systeemwereld niet creatief kan meebewegen met de dynamiek van een samenleving en als vervreemding optreedt. Precies dat lijkt de laatste decennia het geval te zijn geweest. Onder het mom van ‘professionalisering’ is voortdurend sprake van een forse toename van protocollen, richtlijnen, schaalvergroting en efficiencydenken. Het maakbaarheidsdenken wordt daarbij als paradigma gehanteerd in uiteenlopende domeinen van de sociale en maatschappelijke werkelijkheid. In de leefwereld van burgers heeft dat begrijpelijkerwijs geleid tot onbehagen en ongenoegen.
De twee majeure ontwikkelingen die de afgelopen decennia hebben bijgedragen aan deze groeiende kloof tussen de leefwereld en de systeemwereld zijn bekend. Enerzijds is sprake van een toenemende verstatelijking, die gepaard gaat met een toenemende regeldruk van overheidswege.8 Anderzijds is vanaf de jaren tachtig de zogenoemde ‘marktsamenleving’ ontstaan. Door verzelfstandigingen en privatiseringen zagen burgers zich op terreinen als gezondheidszorg, openbaar vervoer en de energievoorziening geconfronteerd met nieuwe verhoudingen tussen markt, overheid en samenleving. Met marktmechanismes als zodanig is niets mis, maar een marktsamenleving is wel een probleem; dan worden marktmechanismes toegepast op terreinen waar ze niets te zoeken hebben.
Nieuwe sociale kwesties
Het problematische gevolg van een blind systeemdenken is dat mensen worden voorgesteld als objecten en instrumenten van beleid. Ze worden tot werktuig gemaakt en menselijke interacties verworden tot economische transacties.9 Daarmee worden mensen ten diepste geblokkeerd in hun levensmogelijkheden, en wordt het ontplooien van hun talenten, hun intrinsieke motivatie, hun vermogen tot samenwerking, hun verantwoordelijkheid en creativiteit tenietgedaan. Zo bezien leidt de kolonisering door de systeemwereld tot een urgent rechtvaardigheidsvraagstuk. Rechtvaardigheid wordt ten onrechte vaak uitgelegd als een kwestie van krijgen: mensen horen gelijke toegang tot publieke voorzieningen te krijgen. Dat is een te smalle definitie van rechtvaardigheid. In de christelijk-sociale traditie gaat rechtvaardigheid veel meer om geven: om de gelijke roeping die op ieder mens uitgaat om naar de gegeven mogelijkheden de schepping en de samenleving mede vorm te geven.10 Alle grote sociale kwesties van nu en van de komende jaren hangen samen met deze vraag naar rechtvaardigheid: hoe kunnen we ervoor zorgen dat mensen tot bloei kunnen komen en in solidariteit met anderen het goede samenleven vorm kunnen geven, en dat ze omgekeerd niet in een situatie van afhankelijkheid of zelfs uitbuiting of uitputting belanden, en dat ze niet gekneveld worden door systemisch handelen?
Neem de zorg. In de zorg dreigt een te functionalistische en reductionistische benadering de menselijkheid en de menselijke relaties te vermalen. Zorg is van belang juist omdat die meer dan functioneel is: zorg is een relatie en pas als er oog is voor het persoonlijke perspectief kan goede zorg worden geleverd. Neem het onderwijs. De afrekencultuur in het onderwijs, met de nadruk op protocollen, cijfers, toetsen en ranglijstjes, heeft niet alleen een impact op docenten en op leerlingen, maar verandert ook de relatie tussen docent en leerling: docenten worden vinkenzetters in plaats van pedagogen. De hele toetscultus komt in wezen voort uit het ‘meritocratisch misverstand’ dat maatschappelijke posities alleen op basis van eigen inspanningen verworven kunnen worden. Het gevolg is een afvalrace en nieuwe scheidslijnen tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden.11 Neem het pensioenstelsel. Het huidige stelsel kraakt in zijn voegen en de uitdaging is hoe de solidariteit met de langstlevenden en met weduwen in stand kan blijven; een solide en houdbaar stelsel is van levensbelang voor sociale, menselijke verhoudingen.12 De overheid is er recent in geslaagd een greep in de kas te doen en de bedrijfspensioenfondsen raken steeds verder verwijderd van hun eigenaren, namelijk de werknemers die uitgesteld loon onderbrengen in een door henzelf mede gedirigeerd fonds. In plaats daarvan wordt het fondsbeheer uitbesteed en op afstand gezet en verdienen beleggers er hun miljoenensalarissen aan. Neem de arbeidsmarkt.13 De ‘flexibele mens’ is aan een snelle opmars bezig. Er dreigt een problematische kloof tussen vaste en flexibele arbeidskrachten te ontstaan en voor steeds meer mensen wordt een vast arbeidscontract een onneembare vesting.14 Vergeten wordt dat in de flexibele mens een ongebonden wezen kan verschijnen dat niet meer het gevoel heeft echt nodig te zijn, als persoon en als vakman, en dat weinig opheeft met zijn tijdelijke werkgever en losjes speelt met verschillende rollen. Dat terwijl het karakter van de mens vooral tot uiting komt door trouw en wederzijdse betrokkenheid. Neem de sociale zekerheid.15 Er gaan inmiddels stemmen op om slechts een hoogst minimale vorm van sociale zekerheid te organiseren. Want sociale zekerheid bieden is geen taak voor werkgevers en het loont niet om voor die steeds kleiner wordende groep vaste werknemers een stelsel van sociale zekerheid te organiseren, zo is dan de gedachte.16 Of neem het bedrijfsleven. Voor technologische innovaties is veel aandacht, voor sociale innovaties en cocreatie veel minder.17
Het Angelsaksische model wordt dominant; niet de stakeholder, zoals de werknemer of vakman, niet de afnemer, niet de kwaliteit van het product staat langer centraal, maar het kortetermijngewin van de aandeelhouder. Werknemers die als managers in dienst worden genomen, krijgen een beloning die afhankelijk is van de koersontwikkeling. En dus is het beter als de ingehouden winst wordt besteed aan het inkopen van eigen aandelen dan als het wordt geïnvesteerd. Van aandeleninkoop worden de aandeelhouders vet en daarmee ook de managers; werkgelegenheid is hooguit een sluitpost geworden.
In de kern zijn deze nieuwe sociale kwesties uitingen van onverbondenheid met elkaar. Op verschillende niveaus is namelijk sprake van onverbondenheid: onverbondenheid met anderen (zorg, onderwijs, pensioenen), onverbondenheid met bedrijven en organisaties (flexwerkers), of onverbondenheid met iets wat uitgedrukt wordt met ‘de publieke zaak’ of het gezamenlijke belang (zorg, onderwijs, pensioenen).
Christelijk-sociaal denken als een andere manier van kijken
Binnen de hedendaagse cultuur verschijnen de rationele en instrumentele bestuurstechnieken als noodzakelijk. Mensen moeten via regels of door concurrentie tot betere prestaties gedwongen worden, omdat uit zichzelf van hen weinig te verwachten valt. Deze besturingsfilosofie loopt spaak op een legitimiteitstekort en een uitvoeringstekort. Want de tragiek is juist dat gangbare instrumentele organisatiewijzen – die uitgaan van losstaande individuen die alleen via systemen, dwang en prikkels tot iets goeds zijn aan te zetten – morele motivaties uitdrijven en een bron van vervreemding, uitbuiting en uitsluiting zijn. Als we van meet af aan denken in termen van anonieme systemen of vanuit het ongebonden egoïsme van mensen, creëren we zelfs een selffulfilling prophecy waarin zelfzucht volop manifest kan worden en de kans krijgt zich gewelddadig door te zetten ten koste van mens en milieu en van ontwikkelingsperspectieven elders in de wereld.
Het christelijk-sociaal denken biedt een andere manier van kijken. In dat gedachtegoed wordt een rijker, voller mensbeeld aangereikt: mensen zijn in de eerste plaats sociale en solidaire wezens die met en voor elkaar verantwoordelijkheid willen nemen, en die alleen samen, in lokale praktijken, betekenis geven aan wat ‘prestatie’ wordt genoemd. In dat gedachtegoed wordt de werkelijkheid niet versnipperd in talrijke domeinen en specialistische disciplines, maar gaat het om de ‘heelheid van de mens’ en de ‘heelheid van de schepping’.18 En: in dat gedachtegoed wordt de werkelijkheid ontvangen, om er vervolgens een plaats in te vinden, in plaats van de regie erover te nemen. Het neemt de alledaagse ervaringswerkelijkheid als uitgangspunt. Dat is een ander perspectief, dat antiutopisch is en tegen maakbaarheidsdenken en controledrift ingaat.
Vanuit dat perspectief is het christelijk-sociaal denken vooral een uitnodiging om vanuit het radicale creatieve potentieel van mensen te denken als bijdrage aan processen van humanisering; in het besef dat we niet de hemel op aarde zullen vestigen of morgen het beloofde land zullen binnengaan, maar wel in het geloof dat, om met Kuyper te spreken, ‘de menselijke kunst’ de schepping kan veredelen. Dat levert een denken op tegen het cynisme in, tegen het determinisme in dat de dingen nu eenmaal zijn zoals ze zijn, en dat de samenleving een arena is waarin mensen alleen maar uit zijn op eigen belang of op macht. Het is in lijn met het christelijk-sociaal denken om te vertrouwen in het vermogen om daadwerkelijk een verschil te maken, juist omdat we er niet alleen voor staan en omdat het niet allemaal van onszelf afhangt.
Het draait hier om subsidiariteit. Subsidiariteit is niet in eerste instantie een poging de verantwoordelijkheden in de samenleving op het juiste niveau te leggen, maar een in zichzelf waardevolle oproep om het menselijke potentieel van iedereen om de persoonlijke verantwoordelijkheid gestalte te geven, serieus te nemen.19
Voor de overheid zou dat een dubbele opdracht inhouden. Ze zal enerzijds weg moeten blijven bij elke vorm van technocratisch beheersings-denken en creatief moeten meebewegen met de goede initiatieven die reeds aanwezig zijn in de samenleving. Dat betekent dat ze haar eigen dadendrang moet zien in te tomen. Het is in wezen een oefening in passiviteit, in ontvankelijkheid voor wat de samenleving aan energiek potentieel in zich draagt. Anderzijds is in bepaalde opzichten, als de rechtvaardigheid in het geding is, juist weer wel overheidshandelen en -ingrijpen vereist. Het gaat dan niet om de vraag ‘Meer of minder overheid?’, want dat zou leiden tot de simplistische dichotomie van het links-rechtsschema: overheid of markt? De kernvraag is veeleer: welke bijdrage kan de overheid leveren aan een op de solidariteit gebaseerde verantwoordelijkheidsbeleving?
Zichtbaar maken van humane en verbindende praktijken
Vanuit christelijk-sociaal perspectief zou het een nobele uitdaging voor de overheid zijn om bestaande en nieuwe vormen van humaniteit en verbondenheid te herontdekken en zichtbaar te maken, en daarbij aan te sluiten zonder ze over te willen nemen. De maatschappelijke en economische orde moet niet worden opgelegd, maar toont zich in allerlei dwarsverbanden en coalities tussen overheid, marktpartijen en burgers om samen de problemen op te lossen. Hans Boutellier noemde dat ‘improviseren’: de samenleving wordt niet in stand gehouden door grootse plannen te bedenken en die te implementeren, maar door te improviseren, door een probleem te zien, het aan te pakken en zich voortdurend aan te passen aan wat mogelijk en onmogelijk blijkt, wat werkt en niet werkt.20 Met deze benadering van het improviseren zou weleens meer recht gedaan kunnen worden aan mensen, aan hun vermogen tot samenwerking en cocreatie, dan met een overheid die om de haverklap allerlei zelfbedachte ronkende plannetjes aan een samenleving wil opleggen.
Het expliciteren en aanwijzen van humane en verbindende praktijken is niet een zoetsappige poging om conflicten of tegenstelling te vermijden. Integendeel, het getuigt juist van een strijdbare attitude die begint met de erkenning dat burgers dikwijls worden tegengewerkt om de samenleving zelf vorm te geven. Dat cultuurkritische potentieel heeft de christelijk-sociale beweging altijd in zich gedragen. Abraham Kuyper noemde het vergeten – en dus ook het niet zichtbaar maken – van het gegeven dat de mens een sociaal wezen is een ‘dwaling’. Deze dwaling was in zijn ogen niet onschuldig, aangezien ze kan leiden tot de zonde van de ‘hebzucht’ en de ‘heerszucht’.21 De encycliek Rerum Novarum liet zien dat het negeren van de natuurlijke samenhorigheid tussen de klassen tot het ondermijnen van de solidariteit leidt. En nu stelt paus Franciscus dat het vergeten van het gegeven dat we zelf participeren in de schepping, dat wij zijn opgebouwd uit hetzelfde materiaal als de schepping, tot uitsluiting van de kwetsbaarste mensen en uitbuiting van de aarde leidt.22
De laatste jaren is in de samenleving sprake van een bloei van allerlei goede, kleinschalige burgerinitiatieven die ontstaan zijn in de netwerksamenleving. Die lopen uiteen van pogingen om een kleinschalige buurtzorg op te zetten tot prachtige straatacties rond zonnepanelen, van zzp’ers die via internet een broodfonds oprichten tot bewoners die zelf een natuurgebied gaan beheren. Vele nieuwe initiatieven in de ‘civil society’23 en de ‘civiele economie’24 zijn ontstaan vanuit de wens de relationaliteit opnieuw te ontdekken en nieuwe verbindingen te leggen. Precies deze gezonde beweging back to basics kan de vitaliteit van de samenleving zichtbaar maken.25
Het aansluiten bij dit soort goede sociale praktijken berust op een aantal vooronderstellingen. In de eerste plaats op de vooronderstelling dat bestuur en politiek over empathisch vermogen beschikken en het geloof hebben dat burgers, ongeacht hun herkomst, achtergrond of overtuiging, daadwerkelijk wat in te brengen hebben. Niemand mag daarbij worden uitgesloten. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet. Het opent een radicaal perspectief: het betekent dat een samenleving waarin voor bepaalde mensen of groepen geen plek is, incompleet en onvolmaakt is.26 Partijen die zich christelijk-sociaal willen noemen, zouden zo veel mogelijk op het lokale niveau aanwezig kunnen zijn om noden en zorgen van burgers een stem te geven.
In de tweede plaats veronderstelt het verantwoordelijke personen, mensen van goede wil. Ieder dient op zijn eigen wijze en vanuit zijn bijzondere talenten mee te helpen om de harmonie in de schepping, de vrede en het geluk te ontdekken en zichtbaar te maken. Zeker wanneer de harmonie verborgen blijft achter een deken van angstgevoelens, chaos, competitie en uitzichtloosheid.27 De zogenoemde ‘best persons’, personen die in staat zijn om anderen aan zich te binden, zijn van groot belang. Goed voorbeeld doet immers volgen. In achterstandswijken slagen zij erin een brug te slaan tussen het functioneren van de bestuurlijke systeemwereld en de vragen die zich in de leefwereld van wijkbewoners aandienen.28
Ten derde veronderstelt het coöperatieve en verantwoordelijke maatschappelijke verbanden. Willen maatschappelijke organisaties een toekomst hebben, dan zullen zij actief moeten deelnemen aan netwerken en trekkers moeten zijn van coalitions of the willing. Niet alleen met brancheorganisaties, maar vooral met verbanden op lokaal niveau kunnen krachtige ketens worden gevormd.29 Steeds meer organisaties die in de loop van de tijd ‘verdraaid’ zijn geraakt, en niet meer ten dienste stonden van hun klanten maar van het systeem of de eigen portemonnee, keren ‘terug naar de bedoeling’, naar hun oorspronkelijke missie, en dat is een hoopvolle beweging.
Gemeenschappelijke verantwoordelijkheid
Het wordt tijd het kritisch potentieel van het christelijk-sociaal gedachtegoed serieus te nemen. Wellicht is er ook in eigen gelederen te weinig geloof in het vermogen daadwerkelijk verschil te maken in de wereld.30
Het is de eerste taak van de overheid om creatief mee te bewegen met de goede initiatieven die zich in de samenleving aandienen. Maar als de rechtvaardigheid in het geding is, als mensen niet in de gelegenheid worden gesteld om verantwoordelijkheid te dragen en tot bloei te komen, heeft de overheid een taak om op te treden.
Zo zou de overheid beter inzichtelijk kunnen maken wat de prijs is van bepaalde arrangementen. Er wordt weleens gezegd dat we van alles de prijs kennen, maar van niets de waarde. Maar ook het omgekeerde is waar. We kennen de waarde van zorg, onderwijs en sociale zekerheid, maar niet de prijs. Doordat het is verstatelijkt denken we dat zorg, onderwijs en de WW of de WAO gratis zijn. Daarmee verdwijnt het verantwoordelijkheidsgevoel. Als het gratis is, is de behoefte oneindig. Het zou helpen als de prijs van zorg, onderwijs en sociale zekerheid beter inzichtelijk zou zijn. Vouchers, een leenstelsel en een eigen risico kunnen fungeren als remgeld. Laat artsen en ziekenhuizen rekeningen sturen, zodat patiënten kunnen zien of de rekening klopt en wat het kost. De declaratie kan naar de verzekeraar. Weten burgers dat ze vijfduizend euro premie betalen voor de zorgverzekering? Weet iemand de prijs van een kindjaar op de basisschool? Leg weer een band tussen premies en uitkeringen in de sociale zekerheid, zodat afwenteling op het collectief wordt tegengegaan.
Pas in laatste instantie zou de overheid naar het middel van wet- en regelgeving kunnen grijpen. Een goed voorbeeld toont het rapport Gespreide verantwoordelijkheid (1978) van de Wetenschappelijke Instituten van ARP, KVP en CHU, de drie voorlopers van het CDA. Daarin staat een uitgewerkt model van de invloed van de werknemer, niet zijnde de manager, op het beleid van de onderneming; zo zou wettelijk vastgelegd moeten worden dat een derde van de Raad van Commissarissen zou bestaan uit werknemers.31 Het is bijna een onthutsende ervaring na bijna veertig jaar kennis te nemen van dit rapport. Wat is er in de tussentijd gebeurd dat dit gedachtegoed bijna ongemerkt in de mottenballen is geraakt? Het idee van de onderneming als organisme, waar alle leden lijden als één van hen dat overkomt, kernpunt van Kuypers sociale leer, is bij vele grote ondernemingen naar de filistijnen.
De maatschappelijke orde en de economische orde zijn geen doelen in zichzelf; zij dienen ertoe mensen beter in de gelegenheid te stellen om hun verantwoordelijkheid samen met anderen te nemen voor iets wat henzelf overstijgt, en zo tot bloei te komen. Mensen zijn verantwoordelijke wezens, ze zijn creatief en innovatief. Ik ben de ander gegeven en verantwoordelijk voor het geluk van de ander, en andersom: de ander is mij gegeven als bijdrage aan mijn geluk. Hoe maken en houden we dat zichtbaar en hoe geven we van daaruit de samenleving vorm? Dat is permanent de vraag.
Noten
- 1.Zie bijvoorbeeld wat de hervormde predikant en CHU-politicus J.R. de Slotemaker de Bruïne in zijn Christelijk-Sociale Studiën over de term ‘christelijk-sociaal’ stelde: ‘Saambinding van “christelijk” met “sociaal” is de samenbinding van het eeuwige met het tijdelijke, het onvergankelijke met het wordende, het geestelijke met het stoffelijke, het boven àl ’t aardsch gebeuren hoog-verhevene en hoog-verheffende met het alledaagsche gebeuren’ (J.R. de Slotemaker de Bruïne, Christelijk-Sociale Studiën. Deel I: Christelijk-sociaal (zesde druk). Utrecht: G.J.A. Ruys, 1923, p. 2).
- 2.Erik Borgman, ‘Het politieke belang van de gemeenschap buiten ons bereik’, in: Thijs Jansen en Jan Prij (red.), Wat is sociaal? (CDV Lente 2004). Amsterdam: Boom, 2004, pp. 45-56; Erik Borgman, Metamorfosen. Over religie en moderne cultuur. Kampen: Klement, 2008.
- 3.A. Kuyper, Het sociale vraagstuk en de christelijke religie. Rede ter opening van het Sociaal Congres op 9 november 1891. Amsterdam: Wormser, 1891, p. 4.
- 4.Zie de bijdragen van Hans Groen en Herman Kaiser in deze CDV-bundel.
- 5.Jürgen Habermas, Theory of communicative action. Vol. I: Reason and the rationalization of society. Boston: Beacon Press, 1984 [1981].
- 6.Vgl. Laurens de Graaf en Gabriël van den Brink, ‘Geloofwaardig optreden in probleemwijken’, in: Gabriël van den Brink en Stefan Soeparman (red.), Naar een geloofwaardiger bestuur. Den Haag: Boom Lemma, 2015, pp. 265-282, aldaar pp. 268-271.
- 7.Gabriël van den Brink, ‘De kloof. Systeemwereld versus leefwereld’, in: Jos van der Lans, Loslaten, vertrouwen, verbinden. Over burgers & binding. Z.p.: Nationale Goede Doelen Loterijen/ Stichting DOEN, 2011, pp. 29-34. Zie: http://www.josvdlans.nl/publicaties/ 2012-03%20Jos%20van%20der%20Lans% 20Loslaten-Vertrouwen-Verbinden.pdf.
- 8.Zie de bijdrage van Jan Jacob van Dijk in deze CDV-bundel.
- 9.Zie de bijdrage van Steven Vanackere in deze CDV-bundel.
- 10.Vgl. Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Mens, waar ben je? Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2006, pp. 79-95.
- 11.Zie de bijdrage van Rien Fraanje in deze CDV-bundel.
- 12.Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Naar een solide en solidair pensioenstelsel. Bouwstenen voor een hervorming. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2014.
- 13.Zie de bijdrage van Martijntje Smits in deze CDV-bundel.
- 14.In 2007 had nog geen twintig procent van de werkzame beroepsbevolking een flexibel contract, eind 2014 was dat meer dan dertig procent (inmiddels zijn er meer dan één miljoen zzp’ers), en de verwachting is dat het aantal flexwerkers alleen nog maar zal toenemen.
- 15.Zie de bijdrage van Gerrit de Jong in deze CDV-bundel.
- 16.Cees Oudshoorn, Grenzeloos groeien. Verdienen met een ondernemende samenleving, 2014. Zie: http://www.vno-ncw. nl/SiteCollectionDocuments/Brochures/Grenzeloos%20groeien.pdf.
- 17.Zie de bijdrage van Henk Volberda en Kevin Heij in deze CDV-bundel.
- 18.Zie de bijdrage van Gerard de Korte in deze CDV-bundel.
- 19.Zie de bijdrage van Cor van Beuningen in deze CDV-bundel.
- 20.Hans Boutellier, De improvisatiemaatschappij. Over de sociale ordening van een onbegrensde wereld. Den Haag: Boom/Lemma, 2011; en recenter: David Colander en Roland Kupers. Complexity and the art of public policy. Solving society’s problems from the bottom up. Princeton: Princeton University Press, 2014.
- 21.Kuyper 1891, p. II.
- 22.Zie de bijdrage van Thijs Caspers in deze CDV-bundel.
- 23.Zie de bijdrage van Herman Kaiser en de intermezzo’s met Imma Zandbergen en Antonie Fountain in deze CDV-bundel.
- 24.Zie ook de bijdrage van Luigino Bruni en het intermezzo met Lans Bovenberg in deze CDV-bundel.
- 25.Zie ook: Christelijk-Sociaal Congres, De kracht van verbondenheid. Perspectieven in een netwerksamenleving. Naar een visie voor het CSC 2016. Doorn/Den Haag: Christelijk-Sociaal Congres, 2015.
- 26.Thijs Caspers, Proeven van goed samenleven. Inleiding in het katholiek sociaal denken. Baarn: Adveniat, 2012, p. 34.
- 27.Wetenschappelijke Instituten van KVP, ARP en CHU, Gespreide verantwoordelijkheid. Een christen-democratische bijdrage aan de discussie over de economische orde. Den Haag: Wetenschappelijke Instituten van KVP, ARP en CHU, 1978, p. 22.
- 28.Zie de bijdrage van Gabriël van den Brink en Laurens de Graaf in deze CDV-bundel.
- 29.Zie de bijdrage van Herman Kaiser in deze CDV-bundel.
- 30.Zie de bijdragen van Erik Borgman en Cor van Beuningen in deze CDV-bundel.
- 31.Wetenschappelijke Instituten van KVP, ARP en CHU 1978, pp. 106 en 107.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.