Godsdienstvrijheid binnen de islam: tussen theologie en praktijk
Samenvatting
Godsdienstvrijheid is binnen de islam niet vanzelfsprekend. De oorzaak hiervan moet worden gezocht in een achterhaalde invulling van een aantal theologische concepten en in de dictatoriale trekken van leiders in islamitische landen. Er zijn echter verschillende bronteksten in de islam voorhanden – zowel theologische als filosofische – die goed passen bij de huidige multireligieuze samenleving. Darmee kan de vrijheid van godsdienst wel degelijk vanuit de islam zelf worden gelegitimeerd.
DE ISLAM WORDT NIET ZELDEN AFGESCHILDERD ALS EEN TOTALITAIRE RELIGIE waarin geen godsdienstvrijheid bestaat. Zeker als men eenmaal geboren moslim is of moslim is geworden, wordt uitstappen onmogelijk gemaakt, hetzij vanwege (strafrechtelijke) vervolging, hetzij vanwege sociale uitsluiting, of beide. Ook intern lijkt de vrijheid om een eigen invulling te geven aan het eigen geloof niet altijd en overal vanzelfsprekend.
Deze vrijheidsinperking vindt echter geen legitimatie in de religieuze bronnen, zeker als die worden gelezen naar de huidige maatstaven. Een achterhaalde invulling van een aantal theologische concepten en de dictatoriale trekken van leiders in islamitische landen zijn de werkelijke oorzaak van inperking van godsdienstvrijheid in islamitische landen. In deze bijdrage wordt dieper ingegaan op het politiek-theologische vraagstuk van de godsdienstvrijheid binnen de islam. Maar daartoe zal eerst de worsteling met godsdienstvrijheid onder moslims worden geïllustreerd aan de hand van de situatie in Marokko. Want het ontbreken van godsdienstvrijheid is in de islam niet alleen iets van IS, waar religieuze minderheden zoals christenen en yezidi’s het moeten ontgelden. Vrijwel in alle islamitische landen is godsdienstvrijheid een aandachtspunt; zo ook in Marokko, dat vergelijkenderwijs tot de progressievere islamitische landen behoort.
Godsdienstvrijheid in marokko
In Marokko is de islam de staatsgodsdienst en de koning heet de ‘prins der gelovigen’. In het Marokkaanse publieke debat vragen velen zich af waarom de koning niet de ‘prins der moslims’ is gaan heten. Een van de verklaringen die circuleert is dat ‘gelovigen’ een ruimer begrip is dan ‘moslims’. Onder ‘gelovigen’ zouden namelijk in de huidige context ook aanhangers van andere religies en levensbeschouwingen, zoals joden en christenen, vallen. ‘Prins der gelovigen’ betekent in de praktijk dan ‘beschermer’ van aanhangers van alle denominaties in het land. Dit impliceert vervolgens vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Want ook al is de islam formeel de staatsgodsdienst, dat gegeven is op zichzelf niet veel anders dan bijvoorbeeld in Groot-Brittannië. Op dit punt, de titulatuur van de koning, dringt de vergelijking met Groot-Brittannië zich namelijk op: in dat land geldt het staatshoofd, nu koningin Elizabeth II, als de ‘Defender of the Faith’, een titel die koningen vanaf de zestiende eeuw begonnen te voeren. In het Britse geval duidt de term op de anglicaanse kerk, waarvan Elizabeth II gegeven de constitutie officieel aan het hoofd staat. Interessant is bovendien dat in Groot-Brittannië stemmen opgaan om het lidwoord te laten vervallen en het volgende staatshoofd de titel ‘Defender of Faith’ toe te kennen; een formulering die inclusiever is (prins Charles, de huidige kroonprins, heeft ook zelf aangegeven deze aanpassing te willen). De aanduiding ‘Marokko als islamitisch land’ verwijst dan ook naar de religieusculturele context van dit land, zoals we spreken over het anglicaanse Engeland, het katholieke Spanje of het lutherse Finland, Denemarken en Noorwegen. ‘Islamitisch land’ is dan dus geen indicatie voor een politiek systeem of een theocratie.
Maar waar Groot-Brittannië een land is dat ruime godsdienstvrijheid kent, bestaat in Marokko in bijvoorbeeld het strafrecht een verbod op het zogeheten ‘destabiliseren van het geloof van een moslim’, ofwel za‘za‘atu ‘aqīdatu muslim. Een veroordeling voor dit ‘misdrijf’ levert een gevangenisstraf en geldboete op. Zo werd in 2013 een beroep op dit artikel gedaan om een in 2006 tot het christendom bekeerde Marokkaan te veroordelen tot tweeënhalf jaar gevangenisstraf en een geldboete. Formeel werd hij beschuldigd van missionaire activiteiten en dus van het destabiliseren van het geloof van Marokkaanse moslims. De man kwam, na nationaal en internationaal protest, snel weer op vrije voeten en werd later in hoger beroep vrijgesproken. Christelijke missionarissen van andere nationaliteiten, doorgaans uit het Westen, die voor hetzelfde vergrijp worden aangeklaagd, worden zonder proces het land uitgezet.
Een andere betekenis van ‘prins der gelovigen’ is dat de koning de hoogste islamitische religieuze autoriteit is. Zo is hij de leider van de Hoge Religieuze Raad, de formele religieuze autoriteit in Marokko. Die raad publiceerde in mei 2013 een religieus decreet, een fatwa, die tot veel commotie leidde. De fatwa schreef voor dat degene, dat wil zeggen een moslim, die afstand doet van het geloof, een afvallige is die vervolgens de doodstraf zou moeten verdienen. Analisten vermoedden dat deze fatwa, waarvan de Raad achteraf zei dat het een ‘mening (…) van een enkel individueel lid’ was en niet het standpunt van de Raad, een overreactie was op zowel de zendingswerkzaamheden uit christelijke hoek als op het verspreiden van de sjiitische stroming in het soennitische Marokko. De woordvoerder van de Marokkaanse regering en tevens minister voor Informatie, Mustafa al-Khalfī, uitte hierover openlijk zijn zorgen. Hij beschouwde het oprukkende sjiitisme als een bedreiging van de geestelijke stabiliteit met betrekking tot de interne geloofsrichting (za‘za‘atu al amn al-madhhabī) en het christelijke missionaire werk als ‘bedreiging voor de geestelijke stabiliteit betreffende de geloofsleer’ (za‘za‘atu al-amn al-‘aqdī).
Nog een ander voorbeeld van inperking van de interne godsdienstvrijheid betreft het vasten tijdens ramadan. De Marokkaanse wet verbiedt het om tijdens deze maand overdag publiekelijk te eten of te drinken, op straffe van gevangenis en/of een boete. In de afgelopen jaren demonstreerden vaak mensen, onder de naam ma sayminsh (‘wij vasten niet’), tegen deze vrijheidsinperking en werden er overdag gezamenlijke eetbijeenkomsten georganiseerd. Ordetroepen grepen echter telkens in en de ‘ramadaneters’, zoals deze mensen worden genoemd, werden gevangengenomen. De regering heeft bij een recente wetsherziening dit verbod in stand gehouden, ondanks het protest van diverse mensenrechtenorganisaties.
De islam als waarborg voor de eenheid van de natie
In de hiervoor beschreven voorbeelden uit Marokko, een land dat beslist niet tot de conservatiefste islamitische landen behoort, treffen we een belangrijke verklaring van de beperking van godsdienstvrijheid in islamitische landen: religieuze en levensbeschouwelijke pluriformiteit als een veronderstelde inbreuk op de eenheid van de natie. Maar deze visie is een overblijfsel uit de vroegere islam, toen de religieuze identiteit, namelijk het moslim-zijn, samenviel met het staatsburgerschap. Uit het geloof stappen is dan verraad, juist ook in politieke zin, en een niet-moslim, die vaak werd aangeduid als ongelovige, is dan een potentieel gevaar of een vijand. Dat laatste hing weer samen met een ander religieus begrip, namelijk de oemma (Arabisch voor ‘natie’ of ‘gemeenschap’, dat hier duidt op de universele gemeenschap van islamitische gelovigen), die conform de politieke context toen, bij het ontstaan van de islamitische (politieke) gemeenschap, geen schuringen kon verdragen. Het is in deze politieke context dat het woord ‘islam’ de betekenis van ‘onderwerping’ of ‘overgeven’ aan God kreeg.
Het begrip ‘onderwerpen’ werkte in de vroegere islam ook door in de omgang met andersgelovigen, die dan uiteindelijk minder vrijheden genoten dan moslims. Abraham Kuyper heeft in zijn boek Om de oude wereldzee uitgebreid beschreven hoe dit heeft uitgepakt in de verhouding tot christenen. Zo merkte hij op: ‘Toen Omar [tweede opvolger van de profeet Mohammed; MA] Jeruzalem had ingenomen, schreef hij in het decreet van capitulatie, dat de “christenen in hun kerk en kapellen vrijelijk hun eredienst mochten uitoefenen, mits op voorwaarde dat (…) ze niemand tot hun religie zouden overhalen, dat ze niemand beletten zouden Muzelman te worden [en] dat ze in hun samenkomsten aan de Mohammedanen steeds de hoogste ereplaatsen zouden inruimen”.’1
De moslimtheoloog Ibn Ḥazm (994-1064) attendeerde ons ruim duizend jaar geleden echter al op de relativiteit van de invulling van het woord ‘islam’ als ‘onderwerping’. Hij schreef dat de betekenis van aslamnā (het moslim zijn of worden) enkel met overgeven en onderwerpen te maken had in een specifieke context, namelijk die bij het ontstaan van de islamitische staat. Toen betekende aslamnā zich uit angst overgeven aan de moslimgemeenschap in een tijd van strijd.2 Ibn Ḥazm stelde, met andere woorden, dat in theologisch opzicht, islam ‘aanvaarden’ van en ‘zich richten’ tot God betekent. De twintigste-eeuwse moslimdenker Mohammed Arkoun (1928-2010), tot zijn dood hoogleraar in Parijs en pleitbezorger van hervorming van de islam, drukte dat als volgt uit: ‘De gelovige geeft zich niet over en onderwerpt zich niet aan God. Hij voelt zich aangetrokken tot God vanuit gevoelens van liefde en de wil om zich aan te sluiten bij wat God voorstelt’,3 hetgeen zich vanuit een onvoorwaardelijke vrijheid voltrekt. Bij aanvaarden hoort kortom geen drang. Precies dat is ook de essentie van het koranvers: ‘Er is geen dwang in het geloof.’4 Deze gelijkwaardigheid van godsdiensten en levensbeschouwingen en de vrijheid om zelf invulling te geven aan het eigen geloof vinden ook hun grondslag in het volgende Koranvers, waarin de volgende woorden van de profeet Mohammed zijn opgetekend: ‘Zeg: O ongelovigen. Ik zal niet dienen wat jullie dienen. En jullie zullen niet dienen wat ik dien. (…) Jullie hebben jullie godsdienst en ik heb mijn godsdienst.’5 Dit zijn de bronteksten die passen bij een moderne multireligieuze en -levensbeschouwelijke samenleving, die kenmerkend is voor vrijwel alle landen waar moslims meerderheid of minderheid zijn.
Dictaturen en de politieke islam
Er is nog een andere verklaring voor de neiging om godsdienstvrijheid in de islam in te perken. De befaamde moslimfilosofen Ibn Rushd, beter bekend als Averroes (1126-1198) en Al-Farabi (ca. 872-950/951) hebben daarvan een indicatie gegeven. In hun politiek-theologische traktaten6 benadrukten zij dat dictatoriale regimes (al-hukm al-dja’ir) en de daarmee samenhangende repressie en onderdrukking van het volk de bron vormen van het inperken van alle vrijheden, inclusief de vrijheid van godsdienst. In zulke regimes heerst nu eenmaal de neiging om mensen te onderwerpen en ze van hun vrijheden te beroven en te discrimineren naar geloof, gender enzovoort. Beide filosofen stelden echter dat de volledige vrije wil en onvoorwaardelijke vrijheid van handelen, ook op religieus gebied, de basis vormen voor een rechtvaardige, stabiele en welvarende samenleving.
Het is geen toeval dat de islamitische landen waar godsdienstvrijheid in het geding is, bijna allemaal dictatoriaal zijn of dictatoriale trekken vertonen. De strijd om meer godsdienstvrijheid gaat daarom niet zelden gepaard met de strijd voor meer democratie en meer mensenrechten. Verzet hiertegen is reeds gaande, hetgeen blijkt uit het maatschappelijke debat, de toename van actiegroepen en de revoluties tijdens de Arabische Lente. Dat laatste heeft helaas slechts in één land, Tunesië, een aantal vruchten afgeworpen, ook op het gebied van godsdienstvrijheid. Na de val van alleenheerser Bin Ali in 2011 volgden een paar kleine experimenten die mislukten. Uiteindelijk koos het Tunesische volk in december 2014 voor de 88-jarige Caid Essebsi, een uitgesproken secularist. Zijn seculiere project geeft het volk de beste garantie om vrijheid in het algemeen en godsdienstvrijheid in het bijzonder vorm te geven.
Naast strijd voor meer democratie en meer mensenrechten op politiek niveau, is er maatschappelijk ook een strijd gaande tegen de politieke islam, met name tegen die politieke bewegingen die anders geloven binnen of buiten de islam, subtiel of openlijk, afkeuren.
Tijdens het schrijven van dit artikel werd bekend dat de Marokkaanse Vereniging voor Mensenrechten (AMDH) de regering had verzocht om het omstreden wetsartikel over het ‘destabiliseren van het geloof van de moslim’ en alle andere wetsartikelen die de godsdienstvrijheid inperken, bedoeld of onbedoeld, uit het wetboek te halen. De organisatie stelt dat dit artikel in strijd is met het principe van vrijheid en antidiscriminatie, gelet op het feit dat het artikel ‘enkel refereert aan het islamitische geloof’.7
Deze vrijheidsstrijd is moslims in het Westen bespaard gebleven. Dankzij de democratie en de in de Grondwet verankerde mensenrechten kunnen zij, in al hun diversiteit, ongehinderd het islamitische geloof in alle vrijheid belijden en ontplooien. Die hier opgedane ervaringen zouden vaker geëxporteerd moeten worden naar die islamitische landen waar godsdienstonvrijheid heerst.
Besluit
Concluderend kan worden gesteld dat godsdienstvrijheid vanuit de islam zelf haar legitimatie kan vinden. Daarvoor dienen de juiste theologische concepten van de islam te worden uitgelicht en concepten die niet meer passen bij de huidige mondiale, diverse, multireligieuze en -levensbeschouwelijke samenlevingen herzien te worden. Veelal is godsdienstonvrijheid in islamitische landen bovendien een gevolg van dictatoriale systemen die soms ook diep geworteld zijn in sociale structuren. Daarom is strijd voor godsdienstvrijheid ook een strijd voor meer democratie en mensenrechten.
Noten
- 1.Abraham Kuyper, Om de oude wereldzee. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1907-1908, pp. 20-21.
- 2.Ibn Ḥazm, Al-Faṣl fī al-milal wa al-ahwā’ wa al-nihal (Over religieuze stromingen). Beiroet: Dār al-Kutub al-’Ilmiyya: 1999, dl. 2, p. 247.
- 3.Mohammed Arkoun, Al-Fikr al-islāmī. Naqd wa idjtihād (Kritiek en reflectie in het islamitisch denken). Beiroet/ Londen: Dār al-Sāqī, 1998, p. 53.
- 4.Koran 2:256.
- 5.Koran 109.
- 6.Zie bijvoorbeeld A. al-Farabi, On the perfect state. Chicago: Great Books of the Islamic World, 1998; en F. Al-Alibi, Ru’yat ibn Rushd al-siyasiyya (Politieke visie van Ibn Rushd). Beiroet: Markaz dirasat al-Wahda al-Arabiyya, 2007.
- 7.M. Rādjĩ, ‘Munazama maghribiyya tutālibu bi hathfi ‘uqubati za‘za‘tu ‘aqidatu muslim’, 30 mei 2015. Opgevraagd op 25 juni 2015 van www.hespress.com/societe/265201.html.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.