Vrijheid in de christendemocratische traditie
Samenvatting
De christendemocratische invulling van vrijheid stamt uit de negentiende eeuw, uit de periode dat het hedendaagse democratische bestel vorm kreeg en christendom en samenleving voor het eerst sinds vijftien eeuwen niet langer samenvielen. In de christendemocratie is vrijheid geworteld in religie, vanuit de gedachte dat aardse machten – of het nu de staat of de kerk betreft – de neiging hebben absoluut te worden en dat de erkenning van een hogere macht de beste bescherming van de vrijheid zou geven. Pas dan, zo is de redenering, kunnen burgers met elkaar en ongehinderd door de overheid de samenleving vorm geven, met waardering voor ieders eigen taak en positie.
VRIJHEID, WAT IS DAT EIGENLIJK? Ieder jaar vieren we op 5 mei Bevrijdingsdag en dan is het woord vrijheid niet van de lucht. Het is afkomstig van een specifiek moment, die prachtige meidag in 1945, toen een einde werd gemaakt aan vijfjaar Duitse bezetting van ons land. Deze vrijheid is nationale vrijheid en die begrijp je alleen als je die in contrast plaatst met de bezetting in de jaren 1940-1945. Maar, zo kun je je afvragen anno 2015, wie kent dat contrast nog? De mensen die de overgang naar de vrijheid in 1945 hebben geproefd, zijn inmiddels vrijwel allen overleden, en bij latere generaties, die het verhaal van de ooggetuigen uit de eerste hand kennen, vervaagt toch ook het beeld. Mensen die in de jaren tachtig en later geboren zijn, vieren zelfs helemaal niet meer de bevrijding van 1945, maar hebben het feest van 5 mei losgekoppeld van dat moment. Wij vieren nu de publieke vrijheid. Maar wat is dat in onze huidige context, vrijheid? We denken dan niet aan nationale vrijheid. Geen ander land dreigt onze landsgrenzen te schenden en voor zover die grenzen uitgewist worden, gebeurt dat juist omwille van de vrijheid. Europa kent een vrij verkeer van personen en goederen en aan de grenzen binnen Europa hechten we steeds minder belang. De publieke vrijheid waaraan we tegenwoordig denken op 5 mei is niet nationaal, maar persoonlijk. Het is de vrijheid van de burger ten opzichte van de overheid en het is de vrijheid van het individu ten opzichte van de ander.
De christendemocratische traditie reikt een heel ander perspectief aan op vrijheid. In die traditie is de vrijheid niet absoluut en niet louter individualistisch ingevuld, maar is vrijheid de mogelijkheid voor burgers om samen met elkaar de samenleving vorm te geven en recht te doen aan ieders taak en positie in de samenleving. Waar ligt de oorsprong van het christendemocratische vrijheidsbegrip? En wat betekent vrijheid in de christendemocratische traditie precies?
Debat over vrijheid in de negentiende eeuw
Vrijheid is een woord dat sinds het ontstaan van het christendom met deze godsdienst meereist, en in zekere zin kan zelfs van alle godsdiensten gezegd worden dat zij bevrijding van de mens beogen. Maar de specifieke christendemocratische invulling van dat woord stamt uit de periode dat de democratie vorm kreeg, uit de negentiende eeuw dus. Dat was de eeuw waarin christendom en samenleving voor het eerst sinds vijftien eeuwen niet langer samenvielen. Het eeuwenoude onderscheid tussen kerk en staat werd nu een scheiding: de publieke rol van het instituut kerk had afgedaan. Dit betekende niet, zoals je vaak kunt horen beweren, dat de kerk in de samenleving geen rol meer speelde, of dat er geen banden meer waren tussen kerk en staat. Maar het hield wel in dat de staat het publieke domein definieerde en dat de kerk daar niet meer dan één van de actoren was. De publieke autoriteit en het publieke recht van de kerk waren niet meer vanzelfsprekend. Deze verandering betekende dat een voorheen christelijke samenlevingsstructuur in de negentiende eeuw evolueerde naar een samenleving met onder meer christenen. Die christenen hadden tot in de twintigste eeuw in Nederland wel een overweldigende meerderheid, maar toch, de samenleving werd geleidelijk aan niet meer als een goddelijke orde gezien, maar als een neutraal terrein. God hoorde bij de kerk. In de politiek, in de economie enzovoort heerste voortaan de rede. Menig christen heeft nog tot in de twintigste eeuw volgehouden dat het publieke en het christelijke samenvielen, maar geleidelijk aan werd duidelijk dat dit standpunt niet vol te houden was. De christendemocratie zag dit al vroeg in en begon daarom in het publieke domein voor christenen als aparte politieke groep te organiseren. Hetzelfde gebeurde op vele andere terreinen. Het publieke domein mocht dan niet langer alleen van en voor christenen zijn, maar dat betekende niet dat christenen er niet thuishoorden. Integendeel, nu die vanzelfsprekendheid voorbij was, werd het noodzakelijker om in allerlei publieke discussies expliciet te maken wat een christelijk standpunt was.
Dat begon met een discussie over vrijheid. Het liberalisme propageerde in de negentiende eeuw de scheiding van kerk en staat en trok daaruit de conclusie dat publieke instituten een neutraal karakter dienden te hebben. De katholieke steun aan de Belgische Opstand en het pleidooi voor de christelijke openbare school van Groen van Prinsterer getuigen van het aanvankelijk verzet hiertegen. Groen aanvaardde overigens wel het feit van de nieuwe orde, maar pas Abraham Kuyper omarmde in de tweede helft van de negentiende eeuw de scheiding van kerk en staat als een bevrijding. Hij was voluit een liberaal in de politiek, maar als uitgesproken christen wel consequenter dan de meeste liberalen. Zijn opvatting van vrijheid stond niet tegenover de godsdienst, maar was er juist een vrucht van. Zoals het publieke domein vrij moest zijn van kerkelijke machtsuitoefening, zo moest het naar zijn oordeel ook vrij zijn van machtsuitoefening van andere instituten, standpunten of personen. Door de samenleving alleen te bevrijden van de macht van de kerk is ze nog niet vrij. Kuyper kon dat gemakkelijk aantonen. Ouders konden in het liberale Nederland voor hun kinderen geen christelijk onderwijs bedingen op de publieke school, omdat die school neutraal moest zijn volgens het liberale dogma. Is dat vrijheid, wanneer iedere burger in het publieke domein neutraal moet zijn? Dit is het omgekeerde van vrijheid, zei Kuyper, dit is dwingelandij. Als een samenleving vrij wil zijn, dan moet ze niet een bepaalde opvatting van die vrijheid aan anderen willen opleggen.
Vrijheid is geworteld in religie
Hoe moeten we ons deze christendemocratische kijk op vrijheid voorstellen? In de eerste plaats als geworteld in de religie. De woorden christen en democratie moet je niet alleen volgens de taalregels aan elkaar schrijven, ze zijn in deze gedachtegang ook inhoudelijk aan elkaar vast geklonken. Dit klinkt velen vandaag paradoxaal in de oren. Religie is in grote delen van de wereld een vijand van de persoonlijke of burgerlijke vrijheid die Kuyper voorstond. De een lijkt de ander uit te sluiten. Ik heb de afgelopen maanden door islamitische landen rond de Middellandse Zee gereisd en heb nergens een bevredigende oplossing aangetroffen voor het probleem van de vrijheid voor verschillende levensovertuigingen. Het is een intrinsieke eis van de islam dat niet-moslims tweederangsburgers zijn. Het grote en negatieve aandeel van de islam in het wereldnieuws straalt af op het christendom in Europa. In Kuypers dagen al werd zijn koppeling tussen religie en burgerlijke vrijheid als een stap terug gezien in de progressieve ontwikkeling die het staatsbestel en de politiek doormaakten. Die visie heeft, mede dankzij dat negatieve wereldnieuws, de wind in de zeilen gekregen. Ook in onze Nederlandse samenleving zien velen de afname van het aantal christenen en van de invloed van het christelijk gedachtegoed sinds de jaren zestig als een belangrijke stap voorwaarts naar een werkelijk vrije samenleving.
Kuyper zag het echter zo: alle macht op aarde, of het nu de staat, de kerk of wat ook maar betrof, heeft de neiging absoluut te worden. Dit viel nog wel in te zien door zijn tijdgenoten. Deze gedachte was en is een van de belangrijkste argumenten voor de trias politica en voedde de gedachte aan de ontwikkeling van het gezag van het parlement tegenover de macht van de koning en zijn ministers. Lastiger te verteren was zijn standpunt dat de enige remedie tegen de verabsolutering van een van deze machten de erkenning van de absolute macht van God was. Liberalen dachten dat die bescherming verankerd lag in de wet. Maar de wet, zei Kuypers medestander, de jurist Alexander de Savornin Lohman, is uiteindelijk een strohalm als het gaat om de verdediging van de vrijheid. Zelfs de striktste wetgeving ter zake biedt geen garantie op de vrijheid. Met de wet in de hand werd het christelijk onderwijs uit het publieke domein geweerd; met wetten kan zelfs in een volledig ontwikkelde democratie de meerderheid elke in haar ogen onwelgevallige of van haar afwijkende mening buitensluiten.
Een betere bescherming van de vrijheid en tevens garantie voor het recht bood volgens de christendemocratie de erkenning van een macht, hoger en anders dan welk instituut ook. Alle machten in deze wereld zijn in dit perspectief beschouwd afgeleid, relatief, onderworpen aan God en beperkt in reikwijdte. Kuyper werkte dit uit in zijn idee van de soevereiniteit in eigen kring. Alle kringen in de samenleving bezitten een eigen, afgeleide en beperkte soevereiniteit en staan dus vrij ten opzichte van elkaar. De kerk moet zich niet met de school bemoeien en het bedrijf niet met het gezin. Ze kennen alle een eigen soort gezag, dat buiten die kring niet geldt, maar binnen die kring uitoefening behoeft. De overheid fungeert in deze gedachtegang als een vreemde eend in de bijt. Haar taak is om de vrijheid van de verschillende kringen te beschermen door de publieke gerechtigheid te oefenen. Dit kan ook betekenen het appelleren aan verantwoordelijkheid van kringen en het beschermen van vrijheden daarbinnen. Ze is een agent die goed het maatschappelijk verkeer moet regelen en waarborgen. Maar meer niet. De overheid is niet de opperste kring die bijvoorbeeld de kerk mag inschakelen voor haar doeleinden, zoals koning Willem I deed, of het gezin een functie van de staat laat zijn, zoals in Hitler-Duitsland gebeurde, of de school in dienst van overheidsdoelen wil stellen, zoals vandaag dreigt. Wie dergelijk misbruik wil tegengaan, heeft vaak de bescherming van de wet nodig als middel, maar allereerst de overtuiging die inziet dat er grenzen zijn aan de macht van de kringen en van de overheid en die onderkent waar en wanneer deze overschreden worden. In dat opzicht is de christelijke religie onmisbaar om vrijheden te beschermen en om te voorkomen dat met name de overheid de soevereiniteit aan zich trekt.
Vrijheid is het primaat van de samenleving
In de tweede plaats betekent deze christendemocratische kijk op vrijheid dat de samenleving het primaat dient te hebben ten opzichte van de overheid. Dit standpunt is niet een toevallige keuze, of een stellingname in het midden, afgedwongen door enerzijds het liberalisme met zijn accent op het individu en anderzijds de sociaaldemocratie met haar accent op de staat. Het is het directe gevolg van en niet denkbaar zonder de verworteling van de vrijheid in de religie. Uit de stellingname van liberalisme en sociaaldemocratie blijkt dat de vrijheid ergens verankerd moet zijn. Leg je deze vast buiten de samenleving, in God, dan is alle soevereiniteit, of het nu die van het individu of die van de staat betreft, altijd afgeleid van Gods soevereiniteit. Dan gaat het om het respecteren van geschonken vrijheden die in elkaar grijpen, maar niet een concurrentie aangaan, zoals in de tegenstelling individu–overheid wel gebeurt. Het liberalisme ziet de overheidsinvloed als belemmering, de sociaaldemocratie ziet het individualisme als de bedreiging voor de samenleving. Er is altijd een vijand die bestreden moet worden; altijd gaat het in deze tegenstelling om meer of minder overheid.
De christendemocratie ziet de overheid en de burger als dienstbaar aan de samenleving, en dan gaat het niet langer om hoeveel een overheid doet, maar om wat de overheid doet: de rechtskaders verschaffen en handhaven om de vrijheid te bewaren. Vrijheid is geen absoluut begrip, maar de mogelijkheid tot ongehinderde vormgeving van ieders taak en positie in de samenleving. Het is dus geen vrijheid van iets, van de overheid of van de markt bijvoorbeeld, maar de vrijheid tot iets, tot het uitoefenen van je verantwoordelijkheid als kring of als individu. Daar zit het element van soevereiniteit in – de school en het gezin hebben elk hun eigen taak en de een moet die niet van de ander overnemen – maar ook het element van begrenzing: vrijheid wordt bepaald door taak en positie. De ouder kan de vrijheid van de schooldocent niet afnemen om zijn of haar kind een onvoldoende te geven, ook al heeft dat wellicht grote gevolgen voor de keuze van het vervolgonderwijs en de loopbaan.
De persoonlijke vrijheid is in de christendemocratie niet individualistisch, maar bestaat alleen in relatie: geworteld in de relatie met de Ander en vorm gegeven in relatie met de anderen. En dat laatste begrip strekt zich uit over heel de samenleving. Wat de christendemocratie in de Tweede Wereldoorlog verdedigde – bijvoorbeeld bij monde van minister-president P.S. Gerbrandy voor Radio Oranje – was niet in de eerste plaats het christendom tegenover het nieuwe heidendom van het nazisme of de democratie tegenover de totalitaire staat. Het was allereerst de verdediging van de burgerlijke vrijheden, de vrijheid van de samenleving om zich in al haar geledingen naar eigen aard te kunnen ontplooien, al dan niet christelijk. Daarom keerde ze zich met actief verzet tegen de Duitse bezetter toen deze zich niet langer aan het internationaal bezettingsrecht hield maar de verschillende kringen, zoals de school of de vakbond, in de samenleving wilde ‘gelijkschakelen’, wat wil zeggen: ze veranderen in een instrument van de staat. Daarom keerde ze zich expliciet tegen de jodenvervolging, omdat de vrijheden voor alle Nederlanders golden: communist, christen, liberaal of jood, en niet alleen voor hen die in de ogen van de nationaalsocialist acceptabel waren.
Vrijheid is een appel op burgers
In de derde plaats is de vrijheid volgens de christendemocratie een appel op de burger. Waar de vrijheid van allerlei geledingen in de samenleving verdedigd wordt om hun verantwoordelijkheden te vervullen, daar zijn actieve burgers nodig. Kuypers samenlevingsvisie kon alleen bestaan bij burgers die gebruikmaken van hun vrijheid tot zelforganisatie en participatie. Deze vrijheden zijn geen vanzelfsprekendheden en ze zijn ook niet veilig omdat ze in de wet verankerd zijn. Dwingelandij ligt altijd op de loer en daarom vraagt vrijheid om gesprek, onderhoud en verdediging. Lange tijd is dat laatste in de Nederlandse christendemocratische traditie in groepsverband gebeurd. De christelijke partij, de christelijke vakbond, het christelijk onderwijs waren de bolwerken waarin de vorming en defensie van haar opvatting van vrijheid plaatsvond. Die bolwerken zijn in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw geslecht of er is binnen de bolwerken meer ruimte gemaakt voor vrijheid, opdat het groepsbelang niet ten koste gaat van dat van de persoon. In plaats van de zuilen zijn netwerken gekomen, met allianties die wisselen en opener zijn. Christendemocraten zijn niet alleen actief in hun eigen organisaties, maar participeren bijvoorbeeld ook in Amnesty International. De vrijheid die zij voorstaan is er voor iedereen in alle omstandigheden. Maar die onderlinge vrijheid maakt het bestaan van christelijke instituties niet overbodig. Vrijheid vraagt vorming, vrijheid vraagt visie, vrijheid vraagt betrokkenheid. Die vorming, visie en betrokkenheid vinden plaats in gemeenschappen, van gezin tot kerk, en van christelijke school tot de christendemocratische partij.
Opdracht
Bevrijdingsdag is er als herinnering aan de oorlog, maar in de eenentwintigste eeuw is die dag er vooral om ons in te prenten dat vrijheid nooit vanzelfsprekend zal worden. Het gevaar van veronachtzaming dreigt altijd, en zonder onderhoud verliest de vrijheid wis en zeker haar plek. De dwingelandij woekert, maar de vrijheid lijkt meer op een kasplantje dat alleen door geregeld begieten, bijmesten en opbinden tot bloei kan komen. Als de christendemocratische traditie op religieuze gronden de vrijheid in de samenleving verankert en dus om actief burgerschap vraagt, is dat ook een appel op ieder persoonlijk. Een vrije samenleving vereist burgers die daar verantwoordelijkheid voor nemen, die weten dat vrijheid geen individueel, maar een sociaal goed is. De koestering van de diversiteit aan verantwoordelijkheden in de samenleving en aan levensovertuigingen begint daarom bij het onderhoud van de eigen christendemocratische overtuiging. In die zin is vrijheid niet alleen een geschenk dat we in 1945 als samenleving weer terugontvingen, maar anno 2015 ook een persoonlijke opdracht aan ieder om het bonum commune, de in 1963 door paus Johannes XXIII op een rij gezette voorwaarden voor een vrije samenleving, op zijn eigen plaats en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid na te streven en in stand te houden.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.