Vrijheid en islam: het vraagstuk van de vrije wil in de islamitische theologie
Samenvatting
Hoe is het gesteld met de idee van menselijke vrijheid binnen de islamitische religie? Vrijheid wordt vandaag door velen niet snel geassocieerd met de wereld van de islam. In grote delen van de islamitische wereld staat vrijheid onder druk. De islamitische theologie kent echter rijke gedachten over de vrije wil van de mens. In feite kent men er dezelfde drievoudige positie ten aanzien van de vrije wil als in het jodendom en het christendom tot uitdrukking komt: van de absolute almacht van God, naar de vrijheid en redelijkheid van de mens, tot aan God die de verantwoordelijk handelende mens in vrijheid stelt.
POLITICI HEBBEN HET DUIDELIJK LASTIG MET DE ISLAM, die zich de afgelopen halve eeuw in Nederland heeft gevestigd. Tot de tachtiger jaren meende de politiek in Nederland dat met de categorie ‘buitenlandse werknemer’ wel voldoende over dit onderwerp gezegd was. Een van de eerste partijen die een inhoudelijk geluid lieten horen was de SP, maar die partij zou daar later spijt van krijgen. Het betrof een instemmend geluid met een inbreng over moslims in Nederland afkomstig van de anarchist en querulant Anton Constandse: ‘Het aantal analfabeten onder hen is groot, ze laten zich manipuleren door feodale leiders en leveren mede de fascistische overvallers op hun lotgenoten, het is onzin om over te lopen van eerbied voor zulke vormen van “kultuur” waar we zelf na eeuwen van strijd mee hebben afgerekend, enkele onderontwikkelde gebieden uitgezonderd die ons zwarte zeden en beklagenswaardige gehandicapten leveren.’1 Hierna volgde nog het een en ander over ‘gruwelijke slachtgewoonten’ en ‘stamveten’. De SP nam het gretig over, maar de eigen achterban protesteerde en de partij trok het boetekleed aan.
Het CDA had meer gevoel voor religie en bracht zelfs bij monde van Cees Klop de mogelijkheid van een islamitische zuil ter sprake.2 Maar precies met het woord ‘zuil’ valt een woord dat deze gedachtevorming uiteindelijk deed stokken: angst. Het lijkt erop dat deze raadgever nog steeds de benadering van de islam in Nederland bepaalt. Onlangs gaf minister Asscher te kennen dat hij de Gülenbeweging wilde doorlichten op hun democratisch gehalte. Islamologen hadden in een advies aan de minister evenwel het tegenovergestelde geadviseerd. Ook was het Asscher kennelijk ontgaan dat deze Turkse beweging zich in Turkije tegen het groeiend fundamentalisme onder Erdogan keert. Het is wellicht vanwege het zendingsbewustzijn, de da’wa, dat deze beweging de Nederlandse samenleving verontrust. Hier mag echter worden bedacht dat Nederland ooit de grootste leverancier van missionarissen en zendelingen all over the world is geweest. En nog steeds meent Nederland gidsland te zijn als het gaat om mensenrechten en bepaalde morele zaken.
Mijn diagnose van de krampachtige reacties op de islam is dat met name de kennis van de theologie ontbreekt. Angst wordt onder meer veroorzaakt door onwetendheid. Onwetendheid maakt onzeker; men weet in het bijzonder geen verschil te maken tussen orthodoxie en fundamentalisme en ziet op deze wijze overal gevaar dreigen voor vrijheid en democratie. Een weinig secularisatie van de dominante groep van autochtone Nederlanders is goed voor religieuze minderheden; te veel ervan leidt tot religieus analfabetisme. En daar zitten we momenteel middenin. Het onderwerp van deze bijdrage, islam en vrije wil, is eveneens bezet met flarden vooroordeel: menen moslims niet dat het lot is vastgelegd en dat God alles heeft bepaald, zodat er geen ruimte is voor menselijke vrijheid? Wordt de vraag naar de vrijheid in de islam wellicht gesteld om een verklaring te suggereren voor de vermeende stagnatie van de islamitische cultuur?3 Het is gemakkelijk in te zien dat deze redenering niet klopt; immers waar komt de bloeiperiode van de islam in het negende-eeuwse Bagdad en tot eind vijftiende eeuw in Andalusië vandaan, toen de islam niet minder gedachten had over de menselijke vrijheid? Of gaat het om een suggestie van affiniteit tussen islam en dictaturen? Ongeveer zoals men in de zestiger jaren een soortgelijke affiniteit tussen katholicisme en fascisme suggereerde, eveneens zonder empirisch bewijs.4 Dezelfde vraag naar de vrijheid komt vanuit protestants perspectief weer geheel anders te liggen. Het Nederlandse calvinisme heeft sterke nadruk gelegd op de predestinatie, zodat ‘loof en gras, regen en droogte, rijkdom en armoede niet bij toeval, maar door Zijn vaderlijke hand toekomen’.5
Gods voorzienigheid en de menselijke vrijheid
Wellicht heeft het nut de vermeende analogie van (on)vrijheid met maatschappelijke verhoudingen even te laten voor wat ze is en de blik tot de theologie te wenden die het fundament van de vraag naar de menselijke vrijheid biedt. Het gaat hier om een eeuwenoude discussie die zich in elke godsdienst manifesteert, namelijk hoe menselijke vrijheid zich verhoudt tot Gods voorzienigheid. De Bijbel spreekt over Gods voorzienigheid vooral als een zegen, waardoor de mens zich geen zorgen hoeft te maken voor de dag van morgen. Met name de zorg voor dier en plant dient als bewijs voor de zorg van God voor de mens, waardoor de mens onbezorgd kan leven, vol vertrouwen op God. Het manna in de woestijn dient als een voorbeeld voor dat vertrouwen waarbij geen garanties voor de dag van morgen worden gegeven; het manna kan niet worden opgepot. De grondtoon van deze Bijbelse ideeën is genieten (waar de theologie niet altijd raad mee weet) en dankbaarheid. In de theologische discussie wordt deze kwestie niet alleen meer theoretisch, maar ook meer verengd tot de vraag hoever de vrije wil van de mens reikt in het licht van Gods almacht. Opmerkelijk genoeg – en we zien dat bijvoorbeeld in de Heidelbergse Catechismus – verschuift de grondtoon van genieten en dankbaarheid naar onmacht om goed te doen (merk op dat rijk en arm als Godgegeven condities worden genoemd), terwijl dankbaarheid verwordt tot een besef dat de menselijke bijdrage volstrekt onbelangrijk is.
De vrijheid van de mens komt zo in het gedrang. Hoe die nu te redden? Een loutere complementariteit: tot hier de mens, verder God, lijkt geen sterke positie. Het paradoxale karakter van deze kwestie waarin wordt gesteld dat de mens in alles vrij handelt en God tevens alles bepaalt, brengt ons al op een dieper niveau. In de eerste eeuwen van de islam werd dit debat volop gevoerd. Immers, de Koran benadrukt al dat ieder mens verantwoording dient af te leggen op de Laatste Dag en dat het doen van goede daden de mens een goed lot bezorgd in het hiernamaals. Anderzijds is het God die de gave van het geloof schenkt of in elk geval toelaat dat iemand gelooft (Koran 10:99; 81:27). Net als in de Bijbel, waarin God het hart van Farao verhardde (Exodus 9:12), lijkt het soms alsof de Koran stelt dat de mensen handelen volgens Gods raadsbesluit. Zo bleef de vrouw van Lot achter in Sodom en Gomorra, net als in de Bijbel, maar hier op Gods bevel (Koran 27:58). Kennelijk wordt telkens de afhankelijkheid van Gods bemoeienis benadrukt: het goede dat de mens doet heeft hij aan God te danken, terwijl de mens niettemin zelf aansprakelijk blijft voor zijn handelen.
Dat de daden van ieder mens opgeschreven staan is een vertrouwde gedachte die samenhangt met het verantwoording afleggen bij het Laatste Oordeel. Dat deze daden echter al op de hemelse tafel (lawḥ maḥfūz) staan geschreven, zelfs nog voordat ze zijn begaan en wel met een pen die reeds bij het begin der schepping is geschapen, lijkt al meer richting predestinatie te gaan.6 Deze gedachten zijn mogelijk eeuwen ouder dan de Koran en stammen uit Babylonische, Mesopotamische en Bijbelse overtuigingen. Met het beeld van de hemelse tafel ligt de nadruk niet langer op Gods liefdevolle zorg, maar op een onwrikbaar en welhaast anoniem decreet. Welnu, deze losse gedachten over vrije wil en voorbestemming zullen na de Koran door theologen meer systematisch worden behandeld. Juist door die systematisering ontstaan diepzinnige, maar soms onoplosbare vraagstukken.
Moslimtheologen over de vrije wil
Een centraal begrip in de islamitische theologie is Qadr, dat we kunnen vertalen met ‘raadsbesluit’. Terwijl Qadr op de overtuiging lijkt te wijzen dat God alles bepaalt, zijn de qadarieten nu juist voorvechters van de vrije wil. Hoe kan dat? Wellicht pasten zij het begrip Qadr op de mens toe: de mens beschikt! ‘Een goudsmid doet het werk van een goudsmid en laat het niet voor zich doen. Zo ook bepalen qadarieten zelf hun handelen en laten dat niet voor zich doen.’ Aldus de uitleg van al-Ash’ari, die echter zelf een tegenstander van de qadarieten was. De qadarieten behoren tot de allereerste islamitische theologen en ook al is het aantal bronnen beperkt, toch is duidelijk dat zij als voorvechters van de vrije wil meenden dat God niet iets van tevoren kon bepalen wat nog niet bestond.7 De gedachte is duidelijk: als God iets van tevoren weet, nog vóórdat het gedaan is, een bepaalde handeling van de mens bijvoorbeeld die nog niet is geboren, kan de mens dan nog wel vrij zijn in de keuze om die handeling al of niet te doen? Sommigen losten de kwestie zo op, dat alle goeds van God komt, ook de goede daden van de mens, maar het kwaad komt niet van God, dus ook niet de slechte daden van de mens. Ook meenden ze dat het geloof uiteindelijk een daad van overgave van de mens is, want hoe kan men voor ongeloof worden gestraft als men daar niets aan kan doen?
Een andere, in Europa bekendere groep vormen de moetazilieten. Deze groep werd ongeveer drie eeuwen na de totstandkoming van de Koran gevormd en stelde eveneens de vrije wil centraal. Haar positie heeft die van joodse filosofen, zoals Sa’adja, beïnvloed. De moetazilieten verwerkten bovendien invloeden van Aristoteles, en hun vertrouwen op de rede is onbeperkt. Bekend is het verhaal van Ibn Tufayl (ook in een Nederlandse vertaling verschenen) van een jongen op een onbewoond eiland die door zelf nadenken heel de islam wist te reconstrueren! Bedoeling hiervan is natuurlijk de redelijkheid van de islam aan te tonen. Zelfs Thomas van Aquino lijkt hier iets van te hebben meegekregen, als hij het nut van openbaring uitlegt: hetzelfde inzicht zou ook op kracht van de rede kunnen worden verworven, maar dan duurt het te lang!8 Dat het kwaad niet van God kan komen, omdat God rechtvaardig is en niet willekeurig handelt, daarvan waren de moetazilieten overtuigd, maar in tegenstelling tot dualistische sekten, zoals de manicheeën, stelden zij niet een of andere kwade macht verantwoordelijk. De mens is verantwoordelijk voor zijn daden, hij handelt in vrijheid en kiest in vrijheid voor het kwade.
Besluit: drie posities
Het wordt tijd om de tegenpool in beeld te brengen, de denkers die de Qadr van God, Gods raadsbesluit, als allesbepalend beschouwden. ‘Wat jou treft had jou niet kunnen missen, en wat jou mist had jou niet kunnen treffen.’9 Montgomery Watt speculeert dat het fatalisme dat hieruit spreekt van vóór de islam stamt, ongeveer zoals sommige mensen stellen dat de predestinatie meer met oeroude overtuigingen op Veluwse zandgrond en Zeeuwse klei heeft te maken dan met de Bijbel. Deze achtste-eeuwse groepering, waarvan Abu Hanifa de voortrekker was en die alles toeschrijft aan Gods voorzienigheid, staat uiteraard veel minder positief tegenover Griekse filosofie dan de moetazilieten. Feitelijk kunnen we hier een positie onderscheiden die de God van de filosofen afwijst, net zoals Pascal eeuwen later zou doen: niet de God van de filosofen, maar de God van Abraham, Izaäk en Jacob. Toch ligt de zaak ingewikkelder, want het zou juist door de openbaring van God in de heilsgeschiedenis kunnen zijn dat de mens weet heeft van vrijheid in verantwoordelijkheid.
We kunnen dus drie posities onderscheiden die naar mijn mening in zowel jodendom, christendom als islam aanwezig zijn. De synthese tussen geloof en rede alleen voor het christendom opeisen, zoals paus Benedictus in 2006 deed in Regensburg, doet dus geen recht aan de islam! Die drie posities zijn: (1) de mens is van meet af aan vrij en redelijk en het geloof kan door de rede worden doorgrond; (2) de mens is niet vrij, want de overmacht van God bepaalt alles, zelfs het lot van de mens; (3) de mens wordt pas werkelijk vrij om verantwoordelijk te handelen, als hij daartoe door God in die vrijheid wordt gesteld. Christenen zouden in het laatste geval spreken van de noodzaak van verlossing om werkelijk vrij te zijn, maar dat is een notie die de islam niet kent. Toch kent de islam wel degelijk deze drie posities. Alleen dit inzicht al kan heel wat misverstanden over de islam wegnemen.
In hoeverre deze subtiele theologische beschouwingen een rol spelen in de actuele islam is de vraag (zoals die mutatis mutandis ook aan het christendom vandaag de dag kan worden gesteld!). Zeker is dat de moetazilieten met hun vertrouwen op de menselijke rede voor moslimfundamentalisten veel te ‘vrijzinnig’ zijn. Maar men kan de positie dat de mens in alles afhankelijk is van Gods genade ook niet zomaar als fundamentalisme afdoen! Wellicht stuiten we hier op het gegeven dat deze theologische discussies en posities te complex zijn om in het monolithisch brein van de fundamentalist te kunnen doordringen. Het zal ook geen toeval zijn dat nogal wat hedendaagse ideologen van het fundamentalisme helemaal geen professionele theologen zijn, maar selfmade ideologen. Dat geldt overigens zowel voor het Amerikaanse protestantse fundamentalisme als voor het islamitisch fundamentalisme.
Noten
- 1.Geciteerd in Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Van harem tot fitna. Beeldvorming van de islam 1848-2010. Nijmegen: Valkhof Pers, 2011, pp. 321-322. In dit boek worden alle politieke partijen en kerkgenootschappen onderzocht op hun beeld van de islam.
- 2.Poorthuis & Salemink 2011, p. 328.
- 3.Zie de islamgeleerde Bernard Lewis, ‘What went wrong with islam?’, en mijn reactie erop: ‘What went wrong with Bernard Lewis?’ Ook in het Duits: ‘Was ging schief mit Bernard Lewis?’, Concilium 41 (2005), pp. 483-491.
- 4.Zie hierover met name de marxistische historicus Jan Rogier en de weerlegging van hem in het volgende boek: Marcel Poorthuis en Theo Salemink, Een donkere spiegel. Nederlandse katholieken over joden. Tussen antisemitisme en erkenning 1848-2005. Nijmegen: Valkhof Pers, 2006, pp. 638-640.
- 5.Uit: Heidelbergse Catechismus, zondag 10. De theoloog Herman Bavinck gaf rond 1920 eeuw aan zijn student Frederik Bakker de opdracht om het principiële verschil in dezen tussen islam en protestantisme in diens proefschrift aan te tonen. Bakker slaagde daar echter niet in. Zie: Poorthuis & Salemink 2011, p. 111.
- 6.Zie: Montgomery Watt, Free will and predestination in early Islam. Londen: Luzac, 1948, p. 17; Arent Jan Wensinck, The Muslim creed. Its genesis and historical development. Cambridge: Cambridge University Press, 1932, pp. 108 e.v., p. 162. In het volgende gebruik ik het overigens nogal gecompliceerde boek van Montgomery Watt zonder dat telkens aan te geven.
- 7.Opmerkelijk genoeg komt deze gedachte overeen met wat eeuwen later Arminius dacht, de grondlegger van de remonstranten, terwijl diens tegenstander Gomarus de predestinatie leerde, beiden overigens met een beroep op de Heidelbergse Catechismus! De politicus van de ChristenUnie, Gert-Jan Segers, negeert in Wat christenen geloven en moslims niet begrijpen, zijn boek over de islam uit 2012, geheel deze intern-christelijke discussie door te suggereren dat de Heidelbergse Catechismus in Gomarus’ uitleg onverkort het christelijke standpunt samenvat en slechts bron van vreugde is geweest. Daardoor keert zijn kritiek op de islam als een boemerang op zijn eigen positie terug.
- 8.Summa Contra Gentiles 1:4.
- 9.Zie Watt 1948, p. 94
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.