Vrijheid in de christelijke traditie: Verbondenheid schenkt vrijheid
Samenvatting
Een van de belangrijke vraagstukken van onze tijd is de invulling van het vrijheidsbegrip. De principiële tegenstelling ligt tussen degenen voor wie vrijheid ontvangen vrijheid is, en degenen voor wie vrijheid verworven of veroverde vrijheid is. En meer in het bijzonder tussen degenen voor wie vrijheid de vrucht van de liefde is, en degenen voor wie vrijheid het beginpunt van liefde kan, maar niet hoeft te zijn. Het christelijk vrijheidsbegrip is een ‘gevuld’ of een ‘vol’ vrijheidsbegrip. Het gaat niet vooraf aan het menselijk handelen, als een a priori, maar is een gave, van God en van elkaar.
‘VRIJHEID KUN JE NIET NEMEN, VRIJHEID SCHENK JE ELKAAR.’ Deze uitspraak van de Amerikaanse schrijfster Marilynne Robinson vat kernachtig samen waar het in het christelijk vrijheidsbegrip om draait.1 Ze verwoordt zo de diepgewortelde overtuiging dat vrijheid niet kan worden geëist of afgedwongen, maar het resultaat is van wederzijds handelen. Echte vrijheid, om het anders te zeggen, is geschonken vrijheid. Hierin komt vrijheid overeen met liefde, want ook voor liefde geldt dat zij niet kan worden gedwongen maar slechts gegeven en ontvangen.
In zijn tweede brief aan de Corinthiërs legt Paulus een direct verband tussen de Geest van God en vrijheid: ‘Waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid’ (2 Korinthiërs 3,18). De vrijheid waarover Paulus hier spreekt, omschrijft hij door het nieuwe verbond te vergelijken met het oude verbond, met de wet van Mozes. Het is een fundamenteel thema dat Paulus herhaaldelijk aansnijdt. Door Christus heeft de geest van de wet plaatsgemaakt voor de geest van leven. Door de Geest is in het hart van de christen Gods wet gegrift, en dat maakt de christen tot een vrij mens. De christen is vrijgesproken van het kwaad waarin hij is geboren, en niet langer onderworpen aan de dood. Hij is vrij – dat wil zeggen: hij is vrij om het goede te doen – en doet het goede. Hij doet het goede niet omdat hij dat moet doen, zegt Thomas van Aquino (1225-1274) wanneer hij deze passage van Paulus uitlegt, maar omwille van het goede zelf, en daarin toont hij zijn vrijheid: ‘De vrije mens is degene die omwille van zichzelf bestaat, terwijl de dienaar bestaat omwille van zijn heer. Daarom is degene die handelt omwille van zichzelf vrij, maar degene die door een ander wordt bewogen niet. Wie het kwaad vermijdt niet omdat het kwaad is, maar omdat het het gebod van God is, is niet vrij. Maar wie het kwaad vermijdt omdat het kwaad is, juist wel. Dit nu wordt verricht door de Heilige Geest, die een mens van binnen vervolmaakt met een goede gesteldheid, zodat hij het kwaad vermijdt uit liefde, alsof de goddelijke wet het had bevolen. Aldus wordt iemand vrij genoemd niet omdat hij niet onderworpen zou zijn aan de goddelijke wet, maar omdat hij door een goede gesteldheid doet wat de goddelijke wet bepaalt.’2
Paulijns vrijheidsbegrip
Waar de Geest is, is vrijheid, namelijk de vrijheid om niet langer slaaf van de zonde te zijn, maar de vrijheid om het goede te doen. ‘Jullie zijn geroepen om vrij te zijn’, zegt Paulus tegen de Galaten (5,15), om eraan toe te voegen: ‘Misbruik die vrijheid niet om jullie eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde, want de hele wet is vervuld in één uitspraak: “Heb uw naaste lief als uzelf.”’ De Geest maakt het hart van de christen vrij, vrij voor de liefde: ‘Gods liefde is in ons hart uitgegoten door de heilige Geest, die ons gegeven is’ (Romeinen 5,5). Paulus kan niet over vrijheid spreken zonder de liefde ter sprake te brengen, en andersom. En evenzeer is het voor Paulus’ denken fundamenteel dat de vrijheid waarom het hier gaat, geschonken vrijheid is; vrijheid geschonken door de Geest, de Geest van Christus.
Dit paulijnse vrijheidsbegrip, dat teruggaat op de aan alle mensen gelijkelijk beloofde Geest, laat zich kennen door de principiële gelijkwaardigheid van allen die in Christus gedoopt zijn. We staan niet langer onder toezicht, zegt Paulus, ‘want door het geloof en in Christus Jezus bent u allen kinderen van God. U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u met Christus omkleed. Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus’ (Galaten 3,26-28). We zijn niet langer slaaf, niet langer onmondig, niet langer onderworpen aan de machten van de wereld, maar vrijgekocht van de wet, kinderen van God die de Geest geschonken krijgen; vrij van al die goden die geen goden zijn. ‘Christus heeft ons bevrijd, opdat wij in vrijheid zouden leven; houd dus stand en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen’ (Galaten 5,1).
Gestalte van de vrijheid is paradoxaal
Nee, het lijkt er niet op dat dit alles goed aansluit op onze huidige tijd. Onze cultuur lijkt geobsedeerd door vrijheid. Een paradoxale vaststelling, zeker, want vrijheid verkeert zo in haar tegendeel: ze houdt ons gevangen.
Maar het moet gezegd: deze paradoxale gestalte van vrijheid is niet slechts van vandaag, maar ook van gisteren en eergisteren. Thomas van Aquino definieert menselijke vrijheid als de macht om tegengestelde dingen te doen – om daar vervolgens wel aan toe te voegen dat de macht om het kwade te doen niet noodzakelijk tot het vrijheidsbegrip behoort. Of eigenlijk zegt Thomas het andersom, en maakt zo duidelijk dat ware vrijheid alleen daar is waar het goede wordt gedaan.3 Het kwade kunnen doen is geen vrijheid, en maakt ook geen deel uit van vrijheid. Je moet eerst vrij zijn van het kwaad om te kunnen delen in ware vrijheid, die de vrijheid van het goede is.4
Deze paradoxale gestalte van vrijheid kan ook vanuit de zin van het leven worden benaderd. Vrijheid is tegengesteld aan dwang, maar niet aan de zin of het doel van het leven.5 Vrijheid staat in dienst van de zin van het bestaan, en niet andersom. De zin van het bestaan geeft richting aan menselijke vrijheid, en bestaat niet in menselijke vrijheid.
Het kwaad of de zonde is niet alleen datgene waarvan de mens bevrijd moet worden; het is ook dat wat de menselijke vrijheid verzwakt. Een slaaf is de mens niet geworden, maar strijd tegen de overheersing van het kwaad is wel dagelijkse realiteit.
Duns scotus: vrijheid als keuzevrijheid
Deze fundamentele overwegingen van Thomas maken duidelijk dat het naar zijn mening ondoenlijk is om over vrijheid te spreken zonder goedheid of liefde in het gesprek te betrekken. Daarmee neemt Thomas een positie in die kort daarna door Johannes Duns Scotus (1266-1308) radicaal verlaten zal worden. Het juiste doel verleent de wil zijn vrijheid, aldus Thomas, maar voor Duns Scotus is vrijheid op de eerste plaats keuzevrijheid, en hij verstaat de wil als het vermogen tot vrije zelfbepaling, dat zonder de vooronderstelling van een natuurlijke richting alleen door zichzelf oorzaak van zijn handelingen kan zijn. De vrijheid van de menselijke wil krijgt zo een absolute positie, die bij Thomas nog onbekend was, en voorbereidt op de autonomiegedachte die in de tijd van de verlichting gemeengoed werd.
Het nieuwe denken over de menselijke vrijheid en de menselijke wil is de opmaat voor een eeuwenlang debat over de verhouding tussen goddelijke en menselijke vrijheid. Voor denkers als Augustinus, Anselmus en Thomas was het een gedeelde opvatting dat God en mens elkaars concurrenten niet kunnen zijn; de goddelijke ‘vrijheid’ kan niet ten koste van de menselijke vrijheid gaan. Het dogma van de zogenoemde tweenaturenleer over de persoon van Christus, van het concilie van Chalcedon (451), werd zo geïnterpreteerd dat de goddelijke natuur van Christus niet ten koste gaat van diens menselijke natuur. Integendeel, juist diens goddelijke natuur maakt een verbinding met de menselijke mogelijk die die menselijke natuur respecteert en in stand houdt. In dit voetspoor spreekt de theoloog Walter Kasper in onze tijd van een dialogale relatie tussen het goddelijke en het menselijke, van een dialogale invulling van het Koninkrijk van God. De vervulling van zijn mens-zijn vindt de mens in God, en het is zijn vrijheid, hem geschonken door God, om ‘ja’ te zeggen op dat aanbod van goddelijke genade. Zeker, hij kan ook weigeren, en dat behoort voor de buitenwacht tot zijn vrijheid, maar voor de binnenkring is dat geen vrijheid, maar het weigeren van vrijheid die een mens wacht bij een instemmend besluit. Karl Barth omschreef de Tien Geboden al eens als ‘Blijf bij uw Bevrijder’, waarmee hij duidelijk maakt dat het niet vanuit de vrijheid is dat de mens een besluit neemt voor of tegen God, maar dat de mens met de hulp van God een besluit kan nemen voor de vrijheid, die in God en in het dienen van de medemens ligt.
Ontvangen vrijheid versus veroverde vrijheid
Tegen deze achtergrond is het gevecht tussen Rome en reformatie over de juiste invulling van het vrijheidsbegrip maar een ondergeschikte kwestie, en de tijd heeft inmiddels geleerd dat het zelfs een achterhaalde kwestie is geworden. Niet alleen hebben beide partijen gedurende de afgelopen decennia ruimschoots overeenstemming bereikt over het onderwerp van de rechtvaardiging, van de vrijspraak en de heiliging van de christen door het geloof in Christus, maar ook lijkt de belangrijkste vraag van onze tijd echt niet te liggen op het vlak van onze eventuele medewerking aan ons eigen heil, of juist de radicale afhankelijkheid van Gods genade. Belangrijker dan dat is de vraag – en daarmee keer ik terug naar het begin van deze bijdrage – of de mens zijn vrijheid kan nemen of deze slechts geschonken kan krijgen. Zeker, in het laatste geval is het nog buitengewoon nodig om met elkaar te spreken over de vraag of we die vrijheid van God krijgen geschonken, of van elkaar, of misschien van beide. De principiële tegenstelling van vandaag ligt echter tussen degenen voor wie vrijheid ontvangen vrijheid is, en degenen voor wie vrijheid verworven of veroverde vrijheid is. En meer in het bijzonder tussen degenen voor wie vrijheid de vrucht van de liefde is, en degenen voor wie vrijheid het beginpunt van liefde kan, maar niet hoeft te zijn.
Het christelijk vrijheidsbegrip is een ‘gevuld’ of een ‘vol’ vrijheidsbegrip. Het gaat niet vooraf aan het menselijk handelen, als een a priori, maar is een gave, van God en van elkaar. Wie is de vrije mens? Het meest fundamentele christelijke antwoord op die vraag, onder verwijzing naar Jezus van Nazareth, is dit: het is de mens op wie de dood geen vat heeft. Het is de mens die zo vrij is, dat hij zijn leven kan geven aan zijn vrienden, uit zuivere liefde en zonder bezorgdheid over zijn eigen lot. De dood heeft geen vat op hem, en dus ook niet alle schaduwen die de dood vooruitwerpt, zoals onderdrukking, gebrek, armoede en ziekte. De Engelse benedictijn Sebastian Moore vat prachtig samen: ‘The perennial vigor of Christianity stems from a dangerous memory, of the experience of a group of people being brought to a crisis whose issue was such a freedom in face of our mortality as can only come from the transcendent ground of being.’6 Jezus doorstaat de dood, en zijn verrijzenis toont hem als de vrije mens bij uitstek. Die vrijheid is zijn eigen verdienste, waarvan de mogelijkheid hem geschonken werd door God, en tegelijkertijd is het de vrucht van zijn rechtvaardiging door God, waarvan zijn verrijzenis getuigt. En wie zich met Jezus verbinden, wacht diezelfde vrijheid. ‘Free at last, free at last, free at last’, zoals de spiritual zingt die door ds. Martin Luther King zo fameus werd geciteerd. De vrijheid die hier wordt bezongen, is de vrijheid ‘from the world and all its sins’. Het is de vrijheid die zegt: ‘Me and my Jesus are going to meet and talk.’
Dit begrip van vrijheid gaat dus terug op de verrijzenis van Christus. Die verrijzenis wordt in de christelijke wereld gevierd op elke zondag. Daar geldt niet: geen plicht om te werken, en dus vrij, maar precies andersom: vrij, en dus geen plicht om te werken; vrij om met Christus op te staan uit de dood en telkens opnieuw herboren te worden.
De vrijheid om te worden wie je bent gaat dieper dan de vrijheid om te kiezen wat je bevalt. Keuzevrijheid wordt voorafgegaan door een fundamenteler vrijheidsbegrip. Zo gaat bijvoorbeeld keuzevrijheid chronologisch vooraf aan het huwelijk, maar in een huwelijk, als dat voor je is weggelegd, heb je de vrijheid om te worden wie je bent; het is een vrijheid die je aan elkaar schenkt. En wat op kleine schaal voor een huwelijk geldt, geldt op grote schaal voor sociale en maatschappelijke verhoudingen. Verbondenheid schenkt vrijheid. Of zoals Paulus het zegt: ‘Waar de Geest van God is, daar is vrijheid.’
Noten
- 1.Marilynne Robinson, auteur van romans als Gilead en Lila, lezing op 16 februari 2011 bij het Lumen Christi Institute (zie internet).
- 2.Thomas van Aquino, Lectura super II Ad Corinthios 3, lectio 3 (Turijn: Marietti, 1953), mijn vertaling.
- 3.Thomas van Aquino, Summa theologiae, I 83,3-4; 83, 1 ad 3 (cf. www.corpusthomisticum.org).
- 4.Idem, I 62, 8 ad 3; II-II 88.4 ad 1.
- 5.Idem, I 82, 1 c en ad 1; II-II 44.1 ad 2; III 14, 2 c.
- 6.Sebastian Moore,Jesus the liberator of desire. New York: Crossroad, 1989, p. x.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.