Alexander Idenburg (Rotterdam 1861-Den Haag 1935)
Samenvatting
In de ogen van veel niet-westerse volken staat ‘het Westen’ nog altijd synoniem voor opdringerig, modern en ongelovig. De pedante manier waarop de moderne westerse cultuur een bestuursmodel (democratie) opdringt doet in hun ogen meer kwaad dan goed en is haast neokoloniaal. Een cultuurclash tussen oost en west, zoals talloze historici en cultureel antropologen die al tientallen jaren beschrijven, is na de Arabische Lente, IS en recent Oekraïne versus Rusland, nieuw leven ingeblazen. In dit artikel bespreek ik de visie van A.W.F. (Alexander) Idenburg op de culturele botsing tussen het Westen en het Oosten (Azië). Deze visie was vooral gestoeld op zijn ervaringen uit Oost-Indië, maar had zeker ook aandacht voor de bredere geopolitieke ontwikkelingen in heel Azië. Idenburg pleit er in 1928 voor om de culturele kloof met het Oosten te dichten. Niet door het moderniseren van andere culturen, maar door gebruik te maken van religie.

Religie als oplossing voor een internationaal cultuurprobleem
***
De periode van 1900 tot 1914 was een tijd van ongekende mogelijkheden. De Britse historicus Philipp Blom noemt deze tijd ‘The Vertigo Years’, duizelingwekkende jaren.1 Hij schetst een diorama van tegenstellingen, optimisme, fricties en een almaar sneller draaiend rad van ontwikkeling: economische groei, industrialisatie, verstedelijking, geopolitieke verandering en culturele ontwikkeling. Hoe anders was het Westen na 1918.2 In de jaren twintig lag voor veel mensen het wereldbeeld aan gruzelementen. De ontdekkende jaren van voor de oorlog waren omgetoverd in iets onbehagelijks. Cultuur moest opnieuw worden gespeld en het zoeken naar een nieuwe identiteit kreeg vorm.
In deze verwarrende jaren waarover Blom schrijft, leefde Alexander Idenburg als elder statesman een rustiek leventje in een luxueuze villa aan de lommerrijke, heuvelachtige Cremerweg in Den Haag. Idenburg had een imposante politieke en bestuurlijke carrière achter de rug. In de periode 1902-1919 was hij minister van koloniën (drie keer), gouverneur-generaal van Oost-Indië en gouverneur van Suriname. Idenburg (ARP) was een keurige, gereformeerde man die door voor- en tegenstanders van zijn ‘ethische politiek’ (een sociale politiek ten aanzien van de koloniën) werd gezien als integer, erg loyaal en vriendelijk. De kracht van Idenburg was dat hij zijn orthodoxe protestantisme wist te combineren met een pragmatische bestuursstijl en een zalvend karakter. Mensen vonden hem eenvoudigweg een heel fijne man. Hij was een totaal ander persoon dan bijvoorbeeld zijn vriend Abraham Kuyper. Idenburg zou op vele manieren het koloniale beleid van Nederland beïnvloeden. Door zijn jarenlange bestuurlijke ervaring in feitelijk het gehele Nederlandse wereldrijk was hij behalve de ethische belichaming van de Nederlandse koloniale politiek ook kenner van de internationale politiek. Hij werd nationaal maar zeker ook internationaal gewaardeerd om zijn werk.
***
In 1928 blikte Idenburg terug op hoe in de loop van een halve eeuw de culturele verhoudingen in de wereld waren veranderd. In Schrift en Historie, het boek ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de ARP, publiceerde hij zijn artikel ‘Ons beginsel voor koloniale politiek’.3 Achter deze wat belijndgereformeerde titel gaat een interessante cultuurkritiek schuil. Idenburg schreef het artikel in het jaar dat Philipp Blom in zijn boek verbindt met Broadwayster Helen Kane, die met haar ‘wulpse rondingen en rode lippen’ zingt ‘I wanna be loved by you’, vooral opzienbarend door het kokette einde: ‘Boop-boop-a-doop.’ Het was de tijd van de roaring twenties, de tijd waarin de westerse cultuur zichzelf opnieuw uitvond.
Idenburg was zo roaring niet en Kane zal volledig aan zijn blikveld zijn ontgaan. Hij keek vooral naar geopolitieke problemen en de gevolgen die deze hadden voor de westerse cultuur. Idenburg kende de vooroorlogse tijd van culturele ambivalentie. Hij had van nabij het ontwaken van Azië gezien, namelijk aan het einde van de jaren tachtig van de negentiende eeuw, toen hij als knil-officier op Java gestationeerd was. Het ontging Nederlanders in Nederland volledig, maar Idenburg voelde tijdens zijn verblijf in Soerabaja aan dat het er onder de bevolking ‘giste en bruiste’, zoals hij het in een brief aan zijn familie omschreef.4 Toen al profeteerde hij dat de Aziaten op termijn zouden streven naar een meer zelfstandige positie en naar politieke representatie.
Vanaf de Russisch-Japanse oorlog in 1904 en 1905 kwam alles in een duizelingwekkende stroomversnelling. In de ogen van Aziatische volken waren de westerse usurpatoren feilbaar gebleken. In 1911, toen Idenburg eenmaal was opgeklommen tot gouverneurgeneraal van Nederlands-Indië, zag hij om zich heen de veranderende wereld, zo schreef hij aan vriend Kuyper.5 Het aantal internationale gezanten in Batavia nam toe; in de havens lagen meer oorlogsschepen dan ooit voor anker; buitenlandse diplomaten en toeristen trokken opgewonden rond; bange Europeanen vluchtten naar Europa. In Oost- Indië, maar ook zeker in andere Aziatische landen, overheerste de angst voor Japan en Engeland. Een geopolitieke vuurzee kwam richting Oost-Indië als een onheilspellende storm. Niemand wist in welke mate Aziatische volkeren ontwaakten, maar dat het gebeurde was te voelen tot op Idenburgs troon.
Tegelijkertijd met deze angst waaide er vanuit Europa ook een culturele vernieuwingsdrift over. Nederlandse architecten als Eduard Cuypers (neef van de bekende Pierre Cuypers) zochten inspiratie in Batavia, een kunstkring werd opgericht voor de Europese en Javaanse elite, en de medische wetenschap floreerde. Bovendien produceerde de Cocaïnefabriek in Amsterdam meer drugs dan ooit door de planten uit de botanische achtertuin van Idenburgs gouvernementele paleis in Buitenzorg (Bogor) op Java. De veelbelovende moderniteit van het Westen leek aangebroken en de toekomst rooskleurig. Maar waarom zag deze aanvankelijk zo veelbelovende moderne cultuur er anno 1928 dan toch zo anders uit? Volgens Idenburg kwam dat door de cultuurclash, de botsing tussen west en oost. Een hard treffen, ontstaan door de Eerste Wereldoorlog en het zelfbeschikkingsrecht dat de Amerikaanse president Woodrow Wilson de zich roerende onderdrukte (vaak inheemse) volkeren als een heerlijke worst voor de neus hield. Het ontwaken van Azië en de opkomst van de moderne westerse cultuur waren twee parallelle ontwikkelingen die verstrengeld waren geraakt. Idenburg schreef over een verstoorde machtsverhouding, een botsing van culturen en rassen.
De toenemende heerschappij van het blanke ras, waaraan Idenburg zelf actief had meegewerkt, had een keerzijde, zo bleek in 1928. De vooruitgang van de techniek en industrie, de behoefte aan grondstoffen en afzetgebieden, en toenemende politieke bemoeienis van het Westen met het Oosten leverden spanningen op. Een tegenreactie kwam er vanaf eind jaren tien, maar vooral in de jaren twintig, in de vorm van personen als Ghandi (India), Soekarno (Indonesië) en Garvey (Universal Negro Improvement Association). Ze streden tegen onderdrukking en voor politieke representatie. Hun bewegingen waren weliswaar verschillend qua cultuur, politiek doel en emancipatorisch instrumentarium, maar eensgezind in hun vijand: de westerse cultuur.
In de jaren twintig was het een wijdverspreid idee dat de oorzaak van de botsende culturen te vinden was in de rassenproblematiek. Een boektitel als The Clash of Color was geen uitzondering. En het boek Christianity and the race problem, waarin de Schotse missionaris in India J.H. Oldham kritiek leverde op het zo populaire wetenschappelijk racisme, was in no time uitverkocht en gold voor velen als de bijbel van het rassenvraagstuk. In Nederland lazen mensen die zich tot dit thema wilden verhouden vooral Snouck Hurgronje, Wensinck of de christelijke Adriani. De achterliggende vraag was natuurlijk: zou het Westen, de westerse cultuur, de clash overleven? Of zou het ten onder gaan, als een briesend paard sneven op het slagveld?
***
Volgens Idenburg in 1928 lag de schuld van de cultuurclash bij het Westen. Hoewel Idenburg zelf een kolonialist bij uitstek was geweest en er zelf aan had meegewerkt, zag hij nu in hoe de moderne westerse cultuur was tekortgeschoten. Volgens hem zat er een weeffout, een ontwerpfout in de benadering van het Oosten door het Westen. Volgens hem had het Westen in de afgelopen decennia in het Oosten niet opgebouwd, maar afgebroken en verwoest. Idenburg onderbouwde zijn uitspraak door te verwijzen naar de Franse wetenschappers Joseph Challey en de internationaal befaamde Indiakenner Sylvain Lévi. Het westerse onderwijs dat werd aangeboden aan de elitejongeren uit Azië en het Midden-Oosten werkte ontwortelend. Door kennismaking met de westerse cultuur ontstond verbittering in plaats van begrip ten aanzien van het Westen. Dat lag niet aan het onderwijs an sich, maar aan de niet-religieuze, geestelijk inspiratieloze insteek ervan.
De aloude verschillen werden daardoor uitvergroot: het Westen streefde naar een hogere materiële cultuur, naar volmaakte techniek en naar een zo groot mogelijke materiële welvaart. Het Westen kenmerkte zich door logisch denken, was actief, had grote drang tot handelen en een diepe zucht naar macht en geld. Oosterse culturen daarentegen zochten juist innerlijke verdieping, waren passief, streefden naar innerlijke vrijheid en wilden onafhankelijk zijn van materiële banden en aardse zorgen. Idenburg parafraseerde Wensinck treffend met de volgende woorden: ‘Hetgeen in het Westen realiteit wordt genoemd, is voor het Oosten een sluier, die de werkelijkheid onthult en omhult.’ Volgens Idenburg was het Oosten hierdoor teleurgesteld afgedropen. Men had de kille ‘hebzucht en machtzucht’ gezien, zo schreef hij. Niet voor niets zagen intellectuelen uit Azië de westerse cultuur als een ‘cultuur zonder ziel’. De hoogmoed waarmee het seculiere Westen vanuit de moderniteitsgedachte andere culturen benaderde, vond men stuitend.
Idenburg constateerde dat de verabsolutering van de moderne westerse cultuur een wederzijdse toenadering van culturen in de weg zat. De westerse cultuur ademde nihilisme; er was een gebrek aan geestelijke en ideologische inspiratie. Terwijl veel nietwesterse culturen een diametraal andere grondslag hadden waarin het geestelijke een fundamentele basis vormde. Het probleem waar het Westen tegenaan liep in contact met oosterse culturen was het onbegrip. Godsdienst gold in veel culturen als een diepste behoefte van de menselijke ziel. Zolang men in het Westen geen rekenschap gaf van de eigen religieuze traditie, zou er wederzijds onbegrip blijven bestaan, en daarmee ook het probleem van de culturele kloof. De oplossing lag volgens Idenburg niet in het moderniseren van andere culturen, maar in de herintrede van religie in het politieke discours.
Een mooi voorbeeld zag Idenburg in de benadering van de politieke islam. Snouck Hurgronje had vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw al gewaarschuwd dat de politieke islam niet samenging met de westerse cultuur, laat staan met westerse politieke modellen als democratie. En niet alleen de orthodoxe islam sloot een westerse cultuur uit; ook het hindoeïsme en boeddhisme deden dat ten diepste. Toch bleef het Westen nog altijd hameren op ontwikkeling door middel van modernisering van deze religies, en modernisering betekende in dit geval: niet-religieus onderwijs, materialisme, een eenzijdige focus op economische groei. Juist in de gebieden waar religie zo belangrijk was botste dit beeld van modernisering met de eigen culturele opvattingen. Het op westerse leest geschoeide onderwijs gaf de in het Westen opgeleide inheemse elite niet zozeer intellectuele bevrediging, maar beroofde hen vooral van hun belangrijke waarden: van hun eerbied voor ouderen, hun gelatenheid in tegenspoed, hun hulpvaardigheid, en hun zo veel geprezen inwendige rust.
Maar bovenal ontnam het Westen de oosterling zijn diepe religieuze besef. En daar lag volgens Idenburg de crux. Want was niet juist het Westen een cultuur bij uitstek met een sterke religieuze traditie? Waren niet zowat alle belangrijke maatschappelijke, culturele en politieke structuren gebaseerd op het christendom? Dus waarom zou men deze traditie verzwijgen, wegdrukken of verbloemen? Men hoefde geen gelovige te zijn om dat te kunnen zien.
De oproep van Idenburg viel niet uit de lucht. Hij had als hoogste bestuurder van Suriname en Oost-Indië geprobeerd onder overheidspersoneel de zondagsrust in ere te herstellen. Geen overheidsdiensten op zondag, om duidelijk te maken in welke christelijke traditie het westerse bestuur stond. Uiteraard stuitte dit op veel onbegrip en weerstand. In het koloniale ambtenarenapparaat (bij uitstek een liberaal orgaan) bleek maar weinig bereidwilligheid om religie als oplossing te zien voor culturele problemen. Idenburg zelf vond nog altijd dat het een goed signaal was geweest; goed genoeg om anno 1928 opnieuw te pleiten voor een herwaardering van de christelijke religie in het Westen.
Idenburg betoogde dit niet vanuit een stoffig dogmatisch calvinisme, maar vanuit een (voor die tijd) modern gereformeerde, kosmopolitische bril. Hij behoorde tot de linkervleugel van de ARP en voerde als minister en bestuurder eerder een semimarxistische economische dan een conservatief-reactionaire politiek. Hij had een sterk sociale agenda voor wat betreft de koloniën.
***
Idenburgs betoog uit 1928 werd positief ontvangen bij de ARP-achterban. Hoewel hij geen publiek figuur meer was, stond hij nog altijd erg hoog aangeschreven. Men noemde hem niet voor niets ‘onze Idenburg’. Bovendien waren er te weinig Indiëdeskundigen binnen de partij om de boodschap van Idenburg in twijfel te trekken. Buiten de gereformeerde kring was men echter sceptisch. Het ontluikend nationalisme van de jaren twintig in Oost-Indië (en in geheel Azië) wachtte als eerste op een intellectueel-politiek antwoord en niet op een godsdienstige benadering van een uitgerangeerd koloniaal bestuurder.
Idenburgs cultuurkritiek lijkt enigszins op de aloude profeten van het cultuurpessimisme (cultuurtheoretici als Rousseau, Jünger, Du Perron en Heidegger), zoals Arnold Heumakers ze verzamelde in zijn De schaduw van de vooruitgang.6 Maar daar waar de meeste cultuurcritici bleven hangen in een sfeer van negativisme, soms weinig begrip hebbende voor ontwikkelingen en veranderingen, probeerde Idenburg in zijn cultuurkritiek de westerse cultuur in een andere richting te duwen. Hij streefde naar een hernieuwde kennis en beleving van de christelijke wortels van het Westen. Voor hem gold: de wortel van een moderne cultuur ligt in de christelijke traditie. Wie dat erkende, was in staat de gapende kloof met het Oosten te overbruggen.
Noten
- 1.Philipp Blom, The Vertigo Years. Change and culture in the West 1900-1914. Londen: Weidenfeld & Nicolson, 2008. (Nederlandse vertaling De duizelingwekkende jaren. Europa 1900-1914. Amsterdam: De Bezige Bij, 2009.)
- 2.Philipp Blom, Alleen de wolken. Cultuur en crisis in het Westen, 1918-1938. Amsterdam: De Bezige Bij, 2014, p. 19. (Engels origineel The Wars within. Culture and crisis in the West, 1918-1938. Londen: Atlantic Books, 2014.) Zie ook: C.A. Bayly, The birth of the modern world 1780-1914. Global connections and comparisons. Oxford: Blackwell, 2004.
- 3.Schrift en Historie. Gedenkboek bij het vijftigjarig bestaan der georganiseerde antirevolutionaire Partij 1878-1928. Kampen: Kok, 1928, pp. 203-222. In dit artikel maak ik, tenzij anders is aangeduid, gebruik van Idenburgs artikel in geparafraseerde vorm.
- 4.C.J. Middelberg-Idenburg, A.W.F. Idenburg. Den Haag: Voorhoeve, 1935, p. 27.
- 5.Idenburg aan Kuyper, 18 januari 1911, in: George Puchinger en Jan de Bruijne, Briefwisseling Kuyper-Idenburg. Franeker: Wever, 1985, p. 228.
- 6.Arnold Heumakers, De schaduw van de vooruitgang. Amsterdam: Querido, 2003.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.