Het CDA mag de lotsverbondenheid met Europa niet opgeven
Samenvatting
Het CDA laveert met zijn houding ten opzichte van de EU en het Europese integratieproject tussen twee uitersten: een pro-Europese grondhouding en een zeer defensieve benadering. Het CDA mag trots zijn op zijn geschiedenis, zijn waardenfundament en zijn karakter als bestuurderspartij. Dat levert een geweldig partijprofiel op. Maar dat brengt ook de verplichting met zich mee om een leidende rol te spelen in het Europese integratieproject. De partij mag haar Europese en internationale oriëntatie niet opgeven.
De Europese christendemocraten zijn de vaders en moeders van het Europese integratieproces en hebben de geschiedenis van de EU in de afgelopen zestig jaar op doorslaggevende wijze mede bepaald.
De laatste tijd zijn de EU en het Europese integratieproject aan veel kritiek onderhevig: die kritiek is in eerste instantie gericht op de EU als instelling, maar ook op het managen van de eurocrisis. Deze kritiek is aan de Europese christendemocratische volkspartijen niet voorbijgegaan. Zo wordt er in verschillende Europese christendemocratische partijen intensief gediscussieerd over de toekomstige politieke houding ten opzichte van Europa, niet in de laatste plaats als gevolg van het succes van de eurosceptische partijen in het afgelopen decennium. Sommige stemmen binnen de christendemocratie verlangen een meer terughoudende opstelling ten opzichte van het Europese integratieproject. In elk geval sinds het negatieve resultaat van het referendum in 2005 over de Europese grondwet lijken deze kwesties ook de Nederlandse christendemocraten bezig te houden. Bij de Europese verkiezingen in 2009 werd dat wel duidelijk: het CDA hanteerde in deze verkiezingsstrijd lange tijd een ‘eurorealistische’ koers en legde daarbij onder meer de nadruk op een verlaging van de Nederlandse nettobijdrage – een zeer defensieve benadering. Sinds die tijd lijkt het CDA nog steeds te laveren tussen zijn pro-Europese basishouding aan de ene kant en de hang naar toenemende kritiek op de Europese Unie in bepaalde lagen van de bevolking aan de andere kant. Ook na de interne partijvernieuwing, die ongeveer drie jaar geleden door de CDA-top is ingezet, lijkt de koers van het CDA zich tussen deze twee polen te bewegen.
***
In het beginselprogramma Kiezen en verbinden. Politieke visie vanuit het radicale midden van het Strategisch Beraad 2012 kiest de partij zonder voorbehoud een pro-Europese koers. Het Europa Manifest Bouwen aan een Europa waar elk mens telt, dat in juni 2013 is gepresenteerd, ademt dezelfde sfeer uit – hoewel de partij hierin geen eenduidige keuze maakt voor een politieke unie.
In de regelmatig terugkerende discussies over het overhevelen van bevoegdheden van Europa terug naar nationaal niveau en de roep om een definitieve Kompetenzkatalog, bevoegdhedencatalogus, is echter een ander, eurosceptischer geluid te horen. De kritische toon klinkt ook door in de aangenomen voorstellen voor wijzigingen in het Europaprogramma van het CDA. Zo worden nieuwe EU-uitbreidingen in de komende wetgevingsperiode (2014-2019) categorisch van de hand gewezen, ongeacht of de kandidaat-lidstaten aan de vereiste criteria voldoen. Ook wordt de totstandbrenging van een federaal Europa expliciet afgewezen en streeft de partij niet langer naar invoering van het initiatiefrecht voor het Europees Parlement. Die laatste drie besluiten zijn een duidelijke uiting van een defensieve houding ten opzichte van het Europese integratieproces. Tijdens de Europese verkiezingen zelf sprak het CDA zich echter weer eenduidiger uit voor een positieve agenda voor Europa.
De houding van het CDA in de afgelopen jaren ten opzichte van Europa vormt zeker geen volledige breuk met de eigen pro-Europese traditie. Net als vroeger neemt de partij verantwoordelijkheid voor én in Europa. De discussies en de deels ambivalente houding in de afgelopen jaren wijzen tegelijkertijd echter op gevoelens van onbehagen en twijfel over het eigen politieke Europa-erfgoed.
***
Een actief, positief en visionair Europees beleid is diep in het DNA en in het waardenfundament van de Nederlandse christendemocraten verankerd. Ook zij die een kritischere houding tegenover Europa bepleiten en de rol en bevoegdheden van de EU sterk willen inperken, beroepen zich op de grondbeginselen van het CDA en in het bijzonder op het subsidiariteitsbeginsel. Dat beginsel zou nog steeds een van de fundamentele uitgangspunten van het Europees beleid van het CDA moeten zijn. Anders dan wellicht op basis van het actuele debat vermoed zou kunnen worden, is het subsidiariteitsbeginsel geen eenrichtingsverkeer. Het houdt bijvoorbeeld niet alleen in dat bevoegdheden aan kleinere eenheden overgedragen moeten worden wanneer zij deze effectiever kunnen uitvoeren, maar ook dat een hoger politiek niveau taken moet overnemen wanneer de kleinere eenheden daardoor overbelast worden. In de huidige politieke praktijk zijn er talrijke voorbeelden waaruit blijkt dat juist de overbelasting van de nationale overheden en niet een te sterke bemoeienis op Europees niveau als de oorzaak van crises en politiek falen moet worden aangemerkt. De crisis is veroorzaakt door tekortschietende controles op de nationale begrotingen en het ontbreken van coördinatie van het economisch beleid en bindende sanctiemechanismen op Europees niveau. Het nationale toezicht op de banken was ontoereikend om de gevolgen van transnationale bancaire activiteiten in te perken.
Door de crisis in Oekraïne wordt eveneens duidelijk dat er bij veel kwesties juist meer en niet minder Europa nodig is, bijvoorbeeld wat het buitenlands en energiebeleid betreft. Juist uit de economische crisis en het Oekraïneconflict blijkt ontegenzeglijk dat de wens van een definitieve bevoegdhedencatalogus voor de Europese Unie kortzichtig is. Hierdoor zouden namelijk ook de reactiemogelijkheden van Nederland en de Europese staatsgemeenschap bij toekomstige crises aanzienlijk beperkt kunnen worden. In het verslag Mapping the Cost of Non-Europe, dat in opdracht van het Europees Parlement is opgesteld, wordt de meerwaarde van ‘meer Europa’ op talrijke andere gebieden nader uitgewerkt, niet alleen qua interne markt en digitale ontwikkelingen, maar ook wat het juridisch en binnenlands beleid betreft.1
Het subsidiariteitsbeginsel gaat uit van een pragmatische opstelling die niet verenigbaar is met een ‘stopstreep’ voor de Europese integratie. Ongetwijfeld is er kritiek mogelijk op de overregulering en op afzonderlijke wetten. Door echter in het publieke debat de nadruk te leggen op afzonderlijke (mislukte) wetsvoorstellen, wordt eraan voorbijgegaan dat het in wezen veeleer over de zin of onzin van die afzonderlijke voorstellen gaat dan over de principiële verdeling van bevoegdheden op nationaal en Europees niveau. Edmund Stoiber, christendemocraat, gedurende lange tijd minister-president van Beieren en sinds 2007 onbezoldigd voorzitter van een eu-werkgroep voor vermindering van de bureaucratie, is inmiddels tot een fervent voorstander van Europa uitgegroeid. Ondanks alle kritiek op de bureaucratische uitwassen in Brussel is hij tijdens zijn werkzaamheden tot de conclusie gekomen dat de meeste bureaucratische obstakels niet in Brussel ontstaan, maar het gevolg zijn van een gebrekkige omzetting door de lidstaten.
***
Een tweede essentieel kenmerk van het CDA, zijn imago als bestuurderspartij en brede volkspartij, duidt eveneens op een positieve en constructieve houding.
Een bestuurderspartij schrikt niet terug voor het nemen van verantwoordelijkheid om oplossingen aan te dragen op gebieden waar andere partijen slechts voor loze stemmingmakerij zorgen. Een pro-Europese houding betekent overigens niet dat een volkspartij voortdurend het ideaal van een Europese bondsstaat als een soort monstrans zou moeten ronddragen. Maar een partij die verantwoordelijkheid wil dragen, moet populistische en ongefundeerde leuzen vermijden en moet de aandacht zowel tijdens de verkiezingsstrijd als in de politieke arena richten op constructieve doelen. De kiezers verwachten van een volkspartij meer dan alleen maar een behoudende discussie over Europa.
In de ogen van de kiezers zijn christendemocratische partijen nauw met het Europese integratieproject verbonden. Zij vinden het geen probleem als volkspartijen in hun programma een bepaalde speelruimte hanteren. Zij vinden het echter wel ontoelaatbaar wanneer er aan het programmatische fundament van de partij wordt gemorreld. Dat de kiezers uiteindelijk geen defensief Europees beleid van de christendemocratische volkspartijen accepteren, blijkt uit het teleurstellende resultaat van de CSU bij de Europese verkiezingen. Een uitzondering vormde CSU-kandidaat Manfred Weber, de nieuwe fractievoorzitter van de EVP: hij boekte een buitengewoon goed resultaat dankzij zijn duidelijk pro-Europese campagne. Ook de geschiedenis van het CDA kent een voorbeeld van een offensieve opstelling die, zelfs in een moeilijke politieke omgeving, toch voordelen opleverde. De strategie van de prominente Europakandidaat Camiel Eurlings in 2004 om niets mooier voor te stellen dan het is, maar om wel op offensieve wijze de pro-Europese basishouding van zijn partij uit te dragen, heeft toen uiteindelijk voor het CDA haar vruchten afgeworpen. Christendemocratische partijen moeten hun devies dat zij ook een ‘Europapartij’ zijn, offensief en zelfbewust uitdragen. Het feit dat D66 en niet het CDA door veel kiezers als de ‘eerste’ Europapartij wordt beschouwd, zou in dat verband tot nadenken moeten stemmen.
***
Het CDA beschikt over voldoende expertise om een Europese politiek tot stand te brengen, in het economisch, financieel en landbouwbeleid, maar ook op milieu- en energiegebied.
Een positieve en constructieve houding moet de partij echter niet uitsluitend tegenover de EU-instellingen laten zien, maar ook – zoals tot nu toe het geval is geweest – binnen de Europese Volkspartij. Zo was het CDA onder meer bij het uitwerken van het basisprogramma van de EVP, dat in 1992 in Athene werd goedgekeurd, absoluut een belangrijke drijvende kracht. De uitbreiding van de Europese Volkspartij, ook met niet uitgesproken christendemocratische partijen sinds de jaren negentig van de vorige eeuw, heeft bij veel vertegenwoordigers van de Nederlandse christendemocraten tot irritaties geleid. Niettemin heeft het CDA nog steeds veel gemeen met de andere EVP-partijen, zoals de overtuiging van het nut van een duurzaam en solide economisch en financieel beleid en het belang dat gehecht wordt aan het trans-Atlantische partnerschap.
Het CDA en andere christendemocratische partijen moeten ervoor waken binnen de Europese Volkspartij een interne emigratie in gang te zetten en het verschil met andere EVP-partijen te benadrukken. In plaats daarvan zou het CDA als zuurdesem in de Europese Volkspartij moeten fungeren en de EVP in die zin verder moeten profileren. De invloed van het CDA reikt namelijk van oudsher veel verder dan de 5 van in totaal 221 EVP-zetels zouden doen vermoeden. Tegen die achtergrond mag het CDA zijn zeer internationaal gerichte open blikveld en zijn bereidheid om te leren en de dialoog aan te gaan met andere christendemocratische partijen binnen de EVP niet opgeven. Andere christendemocratische partijen in de Benelux kunnen op dit vlak zonder meer nog iets van het CDA opsteken.
Zijn geschiedenis, zijn waardenfundament en zijn karakter als pragmatische volkspartij leveren een geweldig partijprofiel op waar het CDA met recht trots op kan zijn. Zij brengen tegelijkertijd echter ook de verplichting met zich mee om een leidende rol te spelen in het Europese integratieproject.
Konrad Adenauer bracht eens treffend onder woorden hoe nauw het Europese integratieproject en de christendemocratie met elkaar verbonden zijn: ‘Wer Europa verneint, gibt die christlich-humanistische Lebensform Westeuropas preis’ (Wie Europa afwijst, geeft ook de christelijk-humanistische levenswijze van West-Europa prijs). In die uitspraak schuilt een nobele en belangrijke opdracht voor het CDA.
Noot
- 1.European Parliamentary Research Service, Mapping the Cost of Non-Europe, 2014-19. Brussel: Europees Parlement, 2014.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.