Rondetafelgesprek over leven en dood
Samenvatting
De mens heeft de vrijheid om ingrijpende daden te verrichten, zoals abortus en euthanasie. Het leven is niet ‘heilig’ in de zin dat je er geen beheersing over zou mogen hebben. Maar gedachteloos handelen is geen optie. Mijn vrijheid is evenmin ‘heilig’ in de zin dat ik alleen aan mezelf verantwoording schuldig ben. De beheersing van leven en dood kan niet simpel in een wet worden vastgelegd. Het vraagt om een verplichtend gesprek van alle betrokkenen, dat telkens weer opbloeit wanneer de tijd daar is. In het publieke debat over deze zaken kunnen Bijbelse verhalen een rol spelen, niet om op basis daarvan met definitieve antwoorden te komen, maar juist om door het stellen van de juiste vragen het debat niet te laten verstommen.
De vraag is: hoe voeg ik me in het publieke debat over de beheersing van leven en dood – met de christelijke traditie in mijn rugzakje?
Het begint op een avond met de stellige opmerking van een van ons: ‘Ik ga er nu werk van maken. Ik wil kunnen kiezen voor de goede dood en dan moet ik daar niet mee wachten tot het te laat is. Ik ga dat nu laten vastleggen. Denken jullie daar wel eens over na?’ Met zes tamelijk oude studievrienden om de tafel mag je aannemen dat we er wel eens over nagedacht hebben, maar toch vallen we even stil. De stelligheid maakt ons verlegen. Om in de discussie te komen vraagt iemand: ‘Waarom wil je dat?’ Daardoor verandert de toon van het gesprek. Er komen nu allerlei herinneringen boven die deze beslissing ondersteunen en ook weer bevragen. We realiseren ons dat de juridische kaders er zijn om de vrije beslissing te garanderen en ook weer te begrenzen. Uiteindelijk zegt ze: ‘Dat is het. Ik wil niet afhankelijk worden.’ Aan de overkant van de ronde tafel reageert haar man onmiddellijk: ‘Misschien wil ik je wel verzorgen.’ Hij is als arts gepromoveerd op ‘de goede dood’ en heeft daarmee een pleidooi gehouden voor deze keuze. Als er iemand recht van spreken heeft, dan hij. En uitgerekend hij brengt dit in. Welbeschouwd is zijn opmerking net zo stellig als de hare. Hij is bereid haar te verzorgen; wil ze dat wel bedenken? Er zijn plotseling twee posities: leven in vrijheid om zelf te kunnen kiezen voor de goede dood, en leven in een relatie die gedijt bij helpen en geholpen worden.
Ik merk dat beide posities in het gesprek mij raken. Op mijn weg als theoloog in de protestantse kerk heb ik beide als een groot goed leren verstaan: de aanspraak op individuele vrijheid en de loyaliteit in de onderlinge relatie. De vraag is hoe je deze beide posities bewust open kunt houden. Beide wortelen immers in de humaniteit, maar beide hebben hun eigen ruimte nodig. Als je de ene te dicht tegen de andere aan drukt, ontstaat er kortsluiting. Hoe kom ik hier verder? Terwijl ik luister naar de discussie aan tafel, komen me een paar oude verhalen voor de geest, die richting geven aan mijn gedachten.
Het verhaal over vrijheid en gedachteloosheid
Ik herlas kortgeleden het begin van het boek Genesis. Daar gaat het over vrije mensen die macht hebben over leven en dood. Ze worden gezegend met de woorden: ‘De dieren […] zullen ontzag en angst voor jullie voelen – ze zijn in jullie macht’ (Genesis 9: 1-9). En dat is nog maar het begin: de mensen moeten ook nog eens uitkijken voor elkaar, want voor je het weet vloeit er bloed. Die mensen zijn dus bepaald geen onderkruipsels. Overal waar ze verschijnen, staat meteen het leven op het spel. Dat is de boodschap. Het lijkt wat op het lied over de mens dat de Griekse tragediedichter Sophocles schreef voor zijn drama Antigone en dat ik het liefst citeer in de vertaling van Pé Hawinkels: ‘Op de wereld is er veel waar je verstand bij stilstaat, maar niets wat meer verbijstert dan de mens.’ De mens wordt in dat lied beschreven als een geweldig wezen dat de zee beheerst en de aarde doorploegt en dat vogels, vissen en wilde dieren weet te vangen en te temmen. De mens, zo sterfelijk als die is, is een ontzagwekkende verschijning! In het verhaal uit Genesis wordt daar nog aan toegevoegd dat mensen geacht worden andere levende wezens te kunnen doden en dat ze dat ook doen. Mensen zijn dus niet alleen gevaarlijk, ze zijn dodelijk; daar wordt hier niet wollig over gedaan. De beheersing over leven en dood behoort tot de missie van de mens. Die vrijheid hebben ze.
Er wordt in datzelfde verhaal echter wel een aantekening bij die vrijheid gemaakt. Om te voorkomen dat men vanuit deze vrijheid gedachteloos gaat leven, wordt het denken op gang gebracht. Gedachteloosheid immers maakt mensen zo verbijsterend banáál, om met Hannah Arendt te spreken. De macht over leven en dood van anderen wordt dan routineus en plichtmatig uitgevoerd, zonder enig besef van menselijkheid. De beslissing over het eigen leven wordt dan ingebracht als een claim op een comfortabel bestaan, zonder de last van ongemak en afhankelijkheid. De geweldige vrijheid perverteert in een routine of een claim. Hoe banaal, maar ook: hoe bedreigend en ontwrichtend is dit voor de samenleving. Vandaar dat het denken gewekt moet worden. Dat denken zorgt voor enig oponthoud. Het houdt de hand tegen die bezig is het leven te nemen en brengt reflectie op gang: is het wel zo vanzelfsprekend wat hier gebeurt? Moet het echt zo, kan het niet anders? Zeker, de mens heeft er de macht toe gekregen, maar die macht is niet absoluut.
Hier wordt het verhaal van Genesis kritisch. Het denken over leven en dood verandert in een indringend gesprek dat God met de mens voert. Ik heb de vrijheid over leven en dood gekregen, maar er wordt mij wel rekenschap gevraagd over wat ik doe. Ik kan die daad dus nooit als vanzelfsprekend beschouwen en ik kan het nooit claimen als een recht. Ik word ervoor verantwoordelijk gesteld, en in die situatie kan ik niet voor eigen rechter spelen. Ik ben niet alleen maar met mezelf in gesprek. Ik word me ervan bewust dat ik in gesprek ben met een God die zich hevig bewogen met deze zaak bemoeit. In die ontmoeting word ik aangesproken als vrij mens, maar dat gesprek is niet vrijblijvend. Het zal het moeilijkste gesprek worden dat ik me kan voorstellen. Alle motieven komen er aan het licht; niets wordt verdrongen. Het gesprek gaat door tot je in vrijheid en met een goed geweten een beslissing kan nemen. Dat wordt aan de orde gesteld in dat kleine fragment uit het boek Genesis. En precies dat gesprek raakt aan het gesprek dat we aan de ronde tafel met elkaar voeren.
Terwijl het verhaal uit Genesis door me heen gaat, besef ik eens te meer wat de waarde van dit rondetafelgesprek is. Hier leggen we aan elkaar rekenschap af voor wat we doen als we over het leven beschikken. Met minder gaat het niet. Zeker, je hebt de vrijheid om ingrijpende daden te verrichten, zoals abortus en euthanasie. Het leven is niet ‘heilig’ in de zin dat je er geen beheersing over zou mogen hebben. Maar gedachteloos handelen is geen optie. Mijn vrijheid is evenmin ‘heilig’ in de zin dat ik alleen aan mezelf verantwoording schuldig ben. In het gesprek word ik uitgedaagd om openlijk verantwoording af te leggen voor mijn daden, en wel aan alle betrokkenen. Zo houden we de vrijheid open. Op deze manier hebben deze gesprekken veel weg van het gesprek dat God met de mens voert. In deze gesprekken hoef je het niet ‘over God’ te hebben, maar doe je samen iets wat lijkt op het gesprek dat God met de mens voert.
Het Bijbelse verhaal houdt me wakker bij het gesprek aan de ronde tafel. Hier gebeurt het: denken over de individuele vrijheid in zaken van leven en dood. Dat is mooi, maar hoe zit het met dat andere aspect: de loyaliteit in de relatie?
Het verhaal over loyaliteit en eenzaamheid
Als het over menselijke relaties gaat, schiet me dat andere verhaal uit Genesis te binnen, waar de beslissende zin luidt: ‘Het is niet goed dat de mens alleen is’ (Genesis 2: 18-25). Humaniteit veronderstelt leven in de relatie van helpen en geholpen worden. Daarbuiten is geen leven mogelijk. De ‘hel’, dat zijn niet de anderen, maar dat is de eenzaamheid waar geen helper is. Zodra het denken in de Bijbel op gang komt, worden de lezers bepaald bij de aanwezigheid van de ander. Eenzaamheid houdt geen mens uit.
Die eenzaamheid is natuurlijk maar betrekkelijk. De mens verschijnt uitgerekend in dit verhaal als een wezen dat één is met de omgeving. De mens maakt deel uit van de aarde, met alles wat erop groeit en leeft, met het water en met de grondstoffen, met de dieren en met alles wat groen is. Wat een mens beleeft, voltrekt zich in interactie met een veelzijdige samenleving. Mens en wereld zijn onafscheidelijk van elkaar. De wereld bepaalt het speelveld en de mensen spelen hun rol daarin. Hier liggen dan ook hun kansen en grenzen, hun ongekende mogelijkheden en pijnlijke beperkingen. Mensen komen uit de wereld op en ze verdwijnen weer in die wereld. Ze kunnen zich aan dat milieu niet onttrekken; ze zijn ervan afhankelijk. Dus: hoezo eenzaam? Wat is hier niet goed aan?
Het probleem is nu juist die afhankelijkheid. Mensen zijn afhankelijk van wat er gebeurt in hun wereld. Vanaf het moment dat ze ter wereld komen zijn ze afhankelijk van zorg, voedsel en veiligheid. Krijgen ze die niet, dan zijn ze ten dode opgeschreven. En dat is pas het begin. Onverwachts doet ‘hun’ wereld zich voor als een gevaarlijke plaats. Rampen, ziektes en gebrek bedreigen het leven, evenals vijandschap, willekeur en geweld. Die dingen gebeuren. Niemand leeft zonder risico en wie een comfortabele zone voor zichzelf claimt, is niet realistisch bezig. Integendeel, als ‘die dingen’ gebeuren, kun je jezelf niet meer redden en heb je hulp nodig van anderen. Zonder helper is het met je gedaan. Precies dat is bedoeld met die zin ‘Het is niet goed dat de mens alleen is’. Het is de grondregel van het menselijk bestaan. Leven is helpen en geholpen worden. Er is geen alternatief.
Ook dit verhaal raakt ons gesprek aan tafel. Wanneer iemand de dreiging voelt van ‘die dingen’ die het leven ondraaglijk maken, biedt een ander zich aan met de woorden ‘Misschien wil ik je wel verzorgen’. Welbeschouwd is deze interventie geen belemmering van de vrijheid van de ander, maar biedt deze juist de garantie dat de ander zo veel mogelijk kwaliteit van leven behoudt in de dagen dat het moeilijk wordt. Dit kan ook betekenen dat de ander je helpt bij de keuze voor de goede dood. Het is en blijft een open aanbod. Alles hangt af van de vraag of je het aanbod wilt aanvaarden. Het feit dat dit aanbod gedaan wordt, is een gelijkenis van de leefregel ‘Het is niet goed dat de mens alleen is’. Nu is het niet nodig dat die Bijbelse uitspraak als zodanig, als Bijbeltekst, in het gesprek betrokken wordt. Het gaat erom dat deze uitspraak op de goede tijd en op de goede plaats gedaan wordt, en dat was precies wat er toen aan de ronde tafel gebeurde.
Ik zei eerder dat we aan het begin van het gesprek een zekere verlegenheid voelden. Dat zal wel te maken hebben met de onzekerheid over wanneer het moment aanbreekt om te handelen. Wanneer komt de tijd dat je in vrijheid gaat kiezen voor leven of dood? En wanneer is het zover dat er hulp geboden moet worden en dat die hulp aanvaard kan worden? Het gesprek is slechts een oefening om je van de alternatieven bewust te maken en de opties open te houden. Het handelen zelf kun je niet vangen in regels. Of anders en beter gezegd: er zijn maatschappelijke spelregels nodig die de mensen in staat stellen om op het goede moment zelfstandig te handelen, in vrijheid en loyaliteit. Zulke regels kunnen op zich een weldaad zijn voor alle betrokkenen, maar we weten ook dat er grote verwarring ontstaat, en zelfs angst en krampachtigheid, wanneer die regels te strikt zijn, of niet duidelijk zijn, of onduidelijk worden gebruikt. Goede regelgeving kan daarom niet buiten het rondetafelgesprek om. De ronde tafel is de ontmoetingsplaats van de democratie. De beheersing over leven en dood kan niet simpel in een wet worden vastgelegd, maar vraagt om een verplichtend gesprek tussen alle betrokkenen, dat telkens opbloeit wanneer de tijd daar is. Een gesprek dus zoals dat die avond begon.
En de Bijbelse verhalen? Die zijn de stemvork voor het geweten. Ze hoeven in het rondetafelgesprek niet opzettelijk te berde gebracht te worden, als ze er maar voor zorgen dat de toon zuiver blijft.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.