Democratie
Samenvatting
Volgend jaar gedenken we dat het Koninkrijk der Nederlanden 200 jaar bestaat. Hoewel inmiddels ruim twintig keer herzien, dateert onze grondwet nog altijd van 24 augustus 1815. Een paar jaar later kunnen we herdenken dat Nederland 100 jaar een democratie is. De vraag is alleen welk moment we daarvoor precies moeten kiezen. Richten we ons op de grondwetsherziening van 1917, die algemeen kiesrecht mogelijk maakte; de verkiezingen van 1918, waarbij voor het eerst alle mannen mochten stemmen; de wettelijke toevoeging van het vrouwenkiesrecht in 1919; of de verkiezingen van 1922, waarbij voor het eerst de gehele volwassen bevolking werd opgeroepen?
Welk tijdstip men ook uitkiest voor het eeuwfeest van de democratie, de jaartallen maken de gelaagdheid van onze staatsopbouw goed helder. De constitutionele monarchie is een eeuw ouder dan de democratie. En in die eeuw deden zich belangrijke ontwikkelingen voor. Vanaf de tweede wijziging van de grondwet in 1848 werd de Tweede Kamer rechtstreeks gekozen. Hoewel de bevoegdheden van de koning in essentie dezelfde bleven, werd de positie van het parlement versterkt. ‘De Kamer heeft de ministers niet te benoemen noch te ontslaan; zij heeft slechts hunne voorstellen en handelingen te beoordeelen’, oordeelde Thorbecke nog in 1849. Maar binnen twee decennia daarna zou de Kamer zich wel degelijk met het koninklijk personeel gaan bemoeien, en nog immer geldt de aanvankelijk irregulier aandoende vertrouwensregel als een hoeksteen in het staatsrecht.
***
Dat ons bestel een democratie is, toont zich. Het staat nergens in de grondwet en zelfs het begrip ‘democratie’ komt in de formele wetgeving slechts twee keer voor: als aanduiding voor een internationaal en een nationaal instituut. Het adjectief ‘democratisch(e)’ vindt men in een tiental wetten. In de meest kenmerkende – de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en de Wet openbaarheid van bestuur – gaat het over de ‘democratische rechtsorde’ en ‘democratische bestuursvoering’. Volgens de Mediawet 2008 moeten omroepverenigingen leden ‘op democratisch aanvaardbare wijze’ invloed op het beleid geven. Ik loop nu niet alle tien wetten af, maar duidelijk is dat een referentie aan democratie in de Nederlandse wetgeving sporadisch en tamelijk toevallig is.
Democratie is kortom geen constitutioneel begrip, maar een politiek. In 1946 verenigden de drie vooroorlogse partijen uit drie verschillende politieke richtingen (socialistisch, liberaal, confessioneel) die het predicaat in hun naam droegen – namelijk de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (1894), de Vrijzinnig-Democratische Bond (1901) en de Christelijk-Democratische Unie (1926), die onder meer voortkwam uit de Christen-Democratische Partij (1905) – zich in de PvdA, die een nog modernere benaming koos, maar uitdrukkelijk het ‘democratisch socialisme’ ten doel koos (daarbij de marxistisch angehauchte term ‘sociaaldemocratie’ vermijdend). Democratie was lange tijd een partijpolitiek begrip geweest.
‘Ik ben altijd democraat geweest en een Christen-democraat hoop ik te sterven’, betuigde Abraham Kuyper op 4 mei 1899 tegenover Pieter Jelles Troelstra in de Tweede Kamer. Critici als de socialist J.A.H. Schaper en de onafhankelijke antirevolutionair A.P. Staalman, die in 1902 het weekblad De christen-demokraat oprichtte, herinnerden hem er later gretig aan. Als leuze van links was democratie voor confessionele partijen geen bruikbaar begrip. Alleen hun linkervleugels omhelsden het soms. In 1901 achtte paus Leo XIII in de encycliek Graves de communi re ‘christelijke democratie’ wel geschikt als maatschappelijk streven, maar van een politieke invulling moest hij niets hebben.
De RKSP, de KVP en de ARP hebben democratie dan ook nooit opgenomen in hun beginselprogramma’s. Ook na de invoering van het algemeen kiesrecht bleef de ARP, anders dan de RKSP en de CHU, vasthouden aan het gezinshoofdenkiesrecht. Het verzet tegen de volkssoevereiniteit vormde vanouds de raison d’être voor de confessionele partijen. Nooit kon volkssoevereiniteit principieel bron van gezag zijn, maar positief-rechtelijk kon ze wel de ‘zetel’ van het staatsgezag zijn, betoogde Colijn in Saevis tranquillus in undis (1934): ‘In Zwitserland berust de opperste macht bij het volk, in Nederland bij de Koningin.’
Alleen de CHU omschreef zich op de valreep in 1970 als een ‘democratische volkspartij’. Al in 1951 had ze uitgesproken dat ze streefde naar ‘verwezenlijking van federatieve samenwerking op democratische grondslag binnen Europa, waartoe eenparige inperking van de souvereiniteit der betrokken staten zo nodig aanvaardbaar is’. Daarmee hebben we het omslagpunt te pakken dat het de drie confessionele partijen mogelijk maakte om hun samenwerking vanaf 1972 (de nota van de Contactraad) nadrukkelijk christendemocratisch te noemen en dat in het beginselprogramma van 1980 leidde tot een ‘principiële voorkeur voor de democratie’.
Na de Tweede Wereldoorlog stond democratie ineens niet meer voor een partijpolitiek streven naar individualisme en gelijkheid, maar tegenover de totalitaire dictaturen van nazisme en communisme en voor vrijheid. Dankzij Europa en de inspirerende samenwerking met geestverwante partijen in andere landen kon ook het CDA zich volop met de democratie identificeren en daarin de ‘beste garantie om misbruik van macht te voorkomen’ zien. In 1980 sprak het zich daarbij nog steeds tegen volkssoevereiniteit uit, zij het dat die nu vooral met overheersing door de meerderheid werd vereenzelvigd, maar in 1993 verdween ook die bepaling.
***
Het is gelukkig dat democratie geen constitutioneel begrip is. Daardoor kan het in het huidige tijdsgewricht een gedeeld ideaal zijn, terwijl over de concrete invulling de politieke strijd kan worden gevoerd. De Koude Oorlog en de Europese samenwerking leidden tot de omhelzing van de democratie als gemeenschappelijk ideaal. Het is wat ironisch dat het huidige wantrouwen jegens Europa zich juist vaak op de democratische gedachte, soms in een radicaal rousseauiaanse gedaante, beroept.
Maar het is geen ramp. Juist de flexibiliteit van het democratische ideaal biedt alle kansen om nieuwe rechtsstatelijk bevredigende vormen te vinden.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.