De beste staat is een lege staat
Samenvatting
De fatale staat is een voortzetting van een reeks publicaties waarin Frissen preludeert op het thema ‘staat’. De virtuele staat, De lege staat, De tragische staat, De staat van verschil, onder meer – het zijn allemaal variaties op hetzelfde thema.1
![](https://cdv.boomtijdschriften.nl/artikel_images/69620/CD-2014-1-172-01.jpg)
P.H.A. Frissen
De fatale staat. Over de politiek noodzakelijke verzoening met tragiek
Van Gennep | 2013 | 294 pp. | € 23,50 | ISBN 9789461642400
Frissen schrijft boeiend en dat komt doordat hij een broertje dood heeft aan methodologie. Zelfs het woord wetenschap krijgt hij met moeite uit zijn strot.2 Frissen beschrijft, hij hanteert de geschiedschrijving als methode, en opereert inductief. Grootse vergezichten, strakke theorieën waaruit redeneringen worden afgeleid, zul je bij Frissen niet aantreffen.
Om Frissen wel te verstaan is het cruciaal om vast te houden aan het onderscheid dat hij consequent hanteert tussen de staat of de politiek, het publieke domein en het private domein. Met name de grens tussen wat tot de staat behoort en vooral wat niet wordt door Frissen streng bewaakt. In de opvatting van Frissen behoort de staat klein te zijn. Dat is in ieder geval al noodzakelijk omdat de staat het geweldsmonopolie bezit. De staat mag oorlog voeren, de politie mag geweld hanteren, en de overheid mag ook belasting heffen, wat op de keper beschouwd gelegaliseerde diefstal is. Met zulke machtige middelen moet spaarzaam worden omgegaan. De staat is volgens Frissen een keizer die geen kleren draagt en dat is maar goed ook. De beste staat is een lege staat. In het publieke domein kunnen burgers en hun verbanden van alles en nog wat regelen; ze kunnen de samenleving inrichten zoals ze zelf willen, want de staat bemoeit zich er niet inhoudelijk mee. Die wil hooguit faciliterend optreden, het proces vergemakkelijken en achteraf misschien nog eens wat in een wet vastleggen.
***
In De fatale staat werkt Frissen dit thema uit door te spreken van de symbolische orde van het politieke. Frissen ziet ook wel dat er veel politici zijn die politiek associëren met een ideologie, met idealen en met het dichterbij brengen van het goede leven, maar voor dergelijke mensen is in zijn voorstelling geen plaats. Hij vindt ze maar eng, en vreest dat hun opvattingen uitlopen op een totalitaire staat. Ook de politici die minder ideologisch gedreven bezig zijn om de maatschappij te vervolmaken kunnen in de ogen van Frissen geen genade vinden. Het zijn de politici die de mond vol hebben van de maakbare samenleving. Ze maken plannen met doelstellingen, tijdpaden, budgetten, middelen en mensen, en als dan na een tijdje blijkt dat het plan niet helemaal uitkomt zoals voorzien, wordt er bijgestuurd en begint de cyclus van voren af aan, totdat uiteindelijk de beleidsmachine krakend tot stilstand komt, vastgelopen in zijn eigen hervormingsmoeras. Om Frissen goed te kunnen verstaan is het nodig stil te staan bij het mens- en wereldbeeld dat hij aanhangt. Frissen beschouwt zichzelf als een postmoderne, libertaire anarchist. Twee grote ideologieën die de laatste eeuwen het westerse denken hebben gedomineerd wijst hij categorisch af. Het christendom met zijn geloof in een transcendente God gaat zijn verstand te boven. Frissen gaat voor anker bij Nietzsche, en toegegeven moet worden dat van alle filosofen Nietzsche God het diepst heeft begraven en ook niet de mogelijkheid openhoudt dat Hij via een achterdeur weer op het toneel verschijnt. De andere grote ideologie is die van het modernisme. De ratio neemt daar de plaats van God in. De universele wetenschap maakt de hele werkelijkheid kenbaar, verklaarbaar, voorspelbaar en beheersbaar, en zal zo de mensheid een paradijselijke toekomst binnen voeren.3 Ook dit project kan in de ogen van Frissen geen genade vinden, al was het maar omdat de werkelijkheid terugspreekt, reflexief is. Je kunt de werkelijkheid wel willen veranderen, maar de werkelijkheid praat terug, is een bewegend doel, en je krijgt er dus met al je rationaliteit, met al je beleidsplannen, geen vat op.
***
Wat betekent dit voor het politieke, voor de staat? De overheid is niet langer een dienaresse Gods en als ze denkt de samenleving te kunnen (vervol)maken, dan loopt dat uit op één grote tragikomedie, en dat is precies wat we dagelijks aan ons oog voorbij zien trekken. De politiek is inherent onvoltooid en de beste houding die je daarbij kunt aannemen is die van de ironie, de lichte (zelf )spot. Politiek is symboliek en cultureel bepaald. Goed en kwaad zijn lege begrippen, rechtvaardigheid is een lege huls, het algemeen belang een mythe, de werkelijkheid onkenbaar en de waarheid bestaat niet. Wat dan overblijft als beoordelingskader is de esthetiek: de schoonheid van de vorm. Als de wereld is zoals ze is en je geen el aan haar lengte kunt toevoegen, kun je maar beter, in navolging van Nietzsche, de wereld omarmen: van haar houden inclusief al het kwaad en het lijden dat daarbij hoort. Susan Neiman constateert dat Nietzsche zoveel van het lijden hield dat het bijna leek of hij voor zichzelf de rol van Christus zag weggelegd.4
Voor de politiek van alledag betekent dit dat bescheidenheid gepast is; geen grote verhalen, maar kleine stappen, incrementeel, een beetje voortmodderen en alleen doen wat ook werkt. Erken dat de politiek altijd onvoltooid blijft, al was het maar omdat de werkelijkheid ongrijpbaar is. Dat is de tragiek van de politiek. Met die tragiek kun je maar beter leren leven, en een van de manieren om dat voor elkaar te boksen is het fatalisme: leer te leven met je lot. En als je daar dan toch in de politiek mee bezig bent, doe het dan mooi, elegant en hoffelijk.
In De fatale staat behandelt Frissen twee tegenstanders van deze politiek van werkzaamheid, elegantie en kleine stappen. In de eerste plaats is dat het populisme, of het nu van links of van rechts komt. In beide gevallen is het de emotie die regeert, wil het minderheden, of dat nu de klassenvijand is of de islamieten zijn, uitsluiten en ziet het graag de straat regeren. Tragiek aanvaarden is vloeken in de kerk. Verlossing wordt gepredikt en die wordt bereikt wanneer de klassenvijand is verdreven dan wel wanneer alle islamieten het land zijn uitgezet. In de tweede plaats is dat de moderniteit, die als handelsmerk de maakbaarheid heeft. De politieke elite weet wat goed is voor de burger. Paternalisme viert hoogtij onder de milde despotie van de verzorgingsstaat (p. 52), het slachtoffer – en wie is dat niet? – wordt op handen gedragen en vanuit zijn panopticum treedt de beleidsmaker beurtelings repressief en preventief op.
Ten slotte trekt Frissen in De fatale staat met een zekere stoutmoedigheid de consequentie van zijn keuze voor een wereld die is zoals ze is, niet te vervolmaken is, niet weet van goed of kwaad en waarin je zonder hoop of troost moet leven. Het kwaad is dan een lot, een fatum, dat iedereen kan treffen. Het zal duidelijk zijn dat Frissen de idee afwijst dat de staat als een soort omnipotente verzekeraar alle tragiek en alle verdriet die het lot met zich meebrengt kan afvangen. Integendeel, de staat moet de tragiek in voorkomende gevallen terugleggen bij de burger. Deze moet het noodlot aanvaarden door zich te verzoenen met het onvolmaakte. Daarbij gaat het erom ‘een heroïsche aanvaarding door het fatalisme als moedig perspectief en elegantie en hoffelijkheid als omgangsvorm te hanteren’ (p. 189).
***
Wat te denken van dit boek? In de eerste plaats is het een rijk boek, dat ook meesleept. Frissen vertelt een verhaal, hoewel hij als postmodern man uiteraard kriebels krijgt van grote verhalen. In de tweede plaats kun je je afvragen voor wie Frissen eigenlijk schrijft. Als je alle christenen vanwege de onnavolgbaarheid van hun geloof hebt afgeschreven, de modernisten met hun maakbaarheidsideaal in de hoek hebt gezet en de linkse en rechtse populisten in de verdachtenbank hebt geplant, houd je nog maar een heel klein clubje over. D66 zo ongeveer, schat ik. Frissen ziet dat zelf ook wel in als hij stelt dat zijn verhaal ‘het specifieke en lokaal bijzondere verhaal is van decadente en vermoeide samenlevingen als de onze’.5 Ik denk niet dat dit geldt voor de gehele Nederlandse samenleving, maar binnen de grachtengordel kan het zeer wel opgaan. In de derde plaats stelt Frissen zelf vast dat zijn verhaal het in de politiek niet ver zal brengen. Fatalisme is onverkoopbaar en politieke zelfmoord, spreekt hij Van Eeten na (p. 63 en 198). In de vierde plaats kun je vaststellen dat Frissen de politiek een genadeloze spiegel voorhoudt. Als je dit boek hebt gelezen, wordt je eens te meer duidelijk hoe voos en leeg bijna alle politieke voorstellingen zijn die dagelijks over de buis rollen, hoe weinig er van alle beleidsvoornemens terechtkomt en met welke rituelen de burger aan het lijntje wordt gehouden. Daar kun je je over opwinden, maar je kunt het ook accepteren zoals Frissen aanbeveelt en het politieke bedrijf in al zijn onvolmaaktheid met enige ironie in ogenschouw nemen. In de vijfde plaats is Frissen niet te beroerd om zijn eigen ongelijk toe te geven. In De virtuele staat en in De lege staat kondigde Frissen aan dat door de opkomst van de ict de verzorgingsstaat vanzelf zou vergruizen, zou fragmenteren en decentreren. Nu geeft hij toe dat hij zich schromelijk heeft vergist: ‘De staat is bepaald niet verdwenen en weet (…) de nieuwe technologieën tamelijk succesvol aan te wenden’ (p. 61). Frissen preekt de lege staat, maar ziet in werkelijkheid een volle, nog steeds uitdijende verzorgingsstaat. Zijn preek lijkt daarmee enigszins op blaffen naar de maan. In de zesde plaats denk ik dat Frissen met zijn aanvaarding van het kwaad op de manier van Nietzsche wat te gemakkelijk heen hobbelt over de gevolgen die Auschwitz voor de leer van Nietzsche zou moeten hebben. Zou Auschwitz zich echt lenen voor een eeuwigdurende wederkeer? Neiman problematiseert mijns inziens terecht dat Nietzsche na Auschwitz niet ongeschonden uit de strijd komt. Auschwitz zou immers gaan functioneren als het bewijs dat sommige werelden niet aanvaardbaar zijn, en daarmee valt de bodem onder Nietzsches opvatting dat we de bestaande wereld met huid en haar hebben te slikken6 en onder Frissens pogingen om een esthetische theorie van het politieke te ontwerpen voorbij goed en kwaad. Als er dan toch hoop en troost te bieden valt, heb je het fatalisme helemaal niet meer nodig. In de zevende plaats kun je je afvragen, als je aanneemt dat er vele wegen naar Rome leiden, wat je moet denken van het politiek handelen, zoals door Frissen voorgestaan. Ik zou de stelling durven verdedigen dat de christendemocratie zich zeer wel zou kunnen bevinden bij de door Frissen voorgestane politiek van het werkzame, van het pluralisme, van de kleine stappen, van de terughoudendheid, van het niet-handelen, van het contingente, van het niet-weten, van een terugtredende overheid. Er is wat dat betreft niets nieuws onder de zon. Kuyper had het liefst een lege staat en Anema schreef reeds in 1900: ‘Slechts tegen één ding waarschuw ik met nadruk. Het Staatsdoel is niet de behartiging van het algemeen belang.’7 In zijn laatste boek schrijft Henk Vroom over de onmacht van de staat en behandelt hij zes paradoxen van de verzorgingsstaat.8 En wie zich helemaal wil laten overtuigen legge het recente advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), Terugtreden is vooruitzien,9 waarin de hand van Frissen is te herkennen, naast het rapport van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Het CDA en de maatschappelijke onderneming.10 De gelijkenis is opvallend.
Ten slotte is het weldadig dat het boek is voorzien van voetnoten in plaats van eindnoten, en is het een ramp dat, zoals in alle boeken van Frissen, er geen verwijsindex is opgenomen – en dat in een tijd waarin je zonder zoekmachine bijna niet meer kunt leven.
Noten
- 1.P.H.A. Frissen, De virtuele staat. Schoonhoven: Academic Service, 1996; P.H.A. Frissen, De lege staat. Amsterdam: Nieuwezijds, 1999; P.H.A. Frissen, ‘De tragische staat’, in: CDV Winter 2003, pp. 74-85; P.H.A. Frissen, De staat van verschil. Amsterdam: Van Gennep, 2007.
- 2.Frissen 1999, p. 60.
- 3.Frissen 1999, p. 49.
- 4.Susan Neiman, Evil in modern thought. An alternative history of philosophy. Princeton: Princeton University Press, 2002, p. 222.
- 5.Frissen 1999, p. 60.
- 6.Neiman 2002, p. 307.
- 7.Anne Anema, De grondslagen der sociologie. Amsterdam: W. Kirchner, 1900, p. 71.
- 8.Henk Vroom, Ik en de ander. Almere: Parthenon, 2014, pp. 192-210.
- 9.Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Terugtreden is vooruitzien. Den Haag: RMO, 2013.
- 10.Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Het CDA en de maatschappelijke onderneming. Den Haag: Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, 2013.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.