Stervenskunst uit menselijkheid
Samenvatting
Bert Keizer windt er geen doekjes om: dood is dood. De verpleeghuisarts, filosoof en Trouw-columnist beschrijft in een bundel met zo’n vijftig korte, prikkelende beschouwingen de dood en alles daaromheen op een zogenaamd luchtige manier. Het resultaat is voedsel voor de ontluikende ‘goededoodcultuur’ en een illustratie van het stiekeme ongemak daarmee.

Bert Keizer
Tumult bij de uitgang. Lijden, lachen en denken rond het graf
Lemniscaat | 2013 | 280 pp. | € 19,95 | ISBN 9789047706007
***
Het thema van de mix van de beschouwingen is de dood, die als een van de weinige dingen in het leven een zekerheid is. De stukken hebben de ene keer wat weg van een verhaal voor het slapengaan en dan weer van een polemische column. In zowel het voorwoord als de rest van het boek stelt Keizer dat van een leven na de dood beslist geen sprake is. De schrijfsels met grappige en ook provocatieve titels als ‘Kijken in een lijk’, ‘Euthanasiecircus op tournee’ en ‘Graf op proef ’ staan in schijnbaar willekeurige volgorde en worden verbonden door ‘de overtuiging dat een besef van sterfelijkheid het beste medicijn is om het leven draaglijk te houden’ (p. 7). Keizer biedt dus een mix van persoonlijke reflectie, amusement, verdieping en prikkeling aan zijn lezers.
Hij trapt af met een stuk over stervenskunst, waardoor je als lezer niet aan de indruk ontkomt dat dit belangrijk is voor Keizer. Hij geeft je een bril mee voor de rest van het boek. Stervenskunst is zeldzaam, maar houdt in dat je met elegantie, eerlijkheid en humor sterft. Het doel is de verlossing van de achterblijvers: je troost ze door de dood te relativeren. Stervenden die de stervenskunst beheersen laten hun nabestaanden namelijk minder bevreesd voor hun eigen dood achter. Keizer heeft dan ook veel ontzag voor Asiaticus, een Romeinse consul die onder druk van paleisintriges tot zelfmoord werd
***
gedwongen. Hij koos voor de brandstapel en gaf vlak voor het moment suprême opdracht om de stapel wat te verplaatsen, zodat de vlammen het loof van de boom niet zouden beschadigen. Hij is voor Keizer een stervenskunstenaar, omdat hij niet paniekerig wordt maar met enige luchtigheid de dood tegemoet treedt en zijn sterven een verlossende dimensie geeft voor de achterblijvers. Dit getuigenis van de stervende dient volgens Keizer de plaats in te nemen van een gelovige oma die sterft in het vertrouwen dat zij op de jongste dag op zal staan, geroepen door haar Heiland. In dát vertrouwen sterven is wat Keizer betreft nep-stervenskunst, want dan relativeer je de dood op een verkeerde manier, namelijk door te doen alsof de dood niet het definitieve einde is (p. 13-15). Het moet voor je nabestaanden goed duidelijk zijn dat je sterft en nooit meer terugkomt, en dat je daar vrede mee hebt. Je moet ze uit medemenselijkheid daarin onderwijzen. Jezus’ dood zoals beschreven in de evangeliën moet stervenskunstig dan ook uitgeboekt worden als niet geslaagd. ‘Hier ontbreekt alle elegantie en bovendien laat deze kreet de omstanders in diepe verslagenheid achter, precies het tegenovergestelde effect dat de ware stervenskunst heeft’ (p. 13). Deze eerste beschouwing is exemplarisch voor waar Keizer zich in dit boekje tegen verzet: doodsangst.
***
In dat verzet wil hij filosoof, levenskunstenaar en misschien ook wel pastor zijn. Medisch beschouwd blijft er aan het einde van ons leven louter een lijk met organen zonder bloedtoevoer over. De mens die er eens was, wordt ‘onherroepelijk ondergespit’ (p. 252). Toch moeten we wat Keizer betreft niet doen alsof het leven uit niets meer dan dansende moleculen bestaat. Het vertrekpunt voor de beschouwing van het leven is de zekerheid in ons leven: de dood. De dood is dan ook allesbepalend voor Keizer. Omdat God volgens hem zeker niet bestaat, verrast dit niet. Hij trekt van leer tegen God en vermeende christelijke voorstellingen. Dat is zinloze zingeving die ons weghoudt van de realiteit van het leven en dus de dood. Op originele wijze legt Keizer vervolgens een verband tussen Gods verbanning van het toneel en de nieuwe zingeving in het ziekenhuis: diagnostiek. In verschillende beschouwingen beschrijft Keizer dat veel medici denken dat vragen rondom dood en leven afdoende behandeld worden met wat medische taal en pillen, maar dat is een reductie van het werkelijke leven. Dit is een interessante en relevante analyse, omdat de diagnostiek voor velen inderdaad heilig lijkt geworden. Keizer is daar niet van gediend, zeker niet als het psychische aandoeningen betreft. Hij heeft ook geen hoge pet op van antidepressiva, omdat nooit is aangetoond dat zij werken. Net als veel andere pillen dienen zij vaak als aflaat of afleider voor de arts en omringende familieleden. Wat mensen veelal nodig hebben is aandacht, liefde en een heleboel geduld. Door de cultus rondom diagnostiek en medicijnen vergeten wij, arts en betrokkenen, de mens achter de zieke lichaamsdelen. De toenemende bezuinigingen op thuiszorg en verzorgingstehuizen zijn dan ook zorgelijk, omdat dit de ‘medische’ plekken bij uitstek zijn waar nog plek is voor méér dan een diagnose: menselijke troost.
Keizer is dus heel huiverig voor het ontmenselijken van mensen door ziekenhuisprocedures en het zich blind staren op losse organen. Hij worstelt ook met het groeiende probleem van dementie in onze samenleving, en vindt het eigenlijk ontmenselijkend om op dementerenden euthanasie toe te passen. Dat betekent namelijk dat je ze moet misleiden en stiekem moet doden. Daarbij moet je dan blijkbaar aannemen dat iemand geen mens meer is en dat gaat hem te ver. Deze ongemakkelijkheid met de medische benadering van mensen laat zien dat Keizer existentiële vragen rondom dood én leven serieus wil nemen. Een besef van onze sterfelijkheid betekent geen antwoord op al onze vragen die niet kunnen worden opgelost met een lijkschouwing. Hij pleit steeds voor aandacht voor de menselijke kant van het verhaal, om een fixatie op diagnosticeren en doorbehandelen te voorkomen. Een hoofdbehandelaar in het ziekenhuis zou bijvoorbeeld een uitkomst zijn. De onderliggende rode draad is de mens en zijn beleving, maar men kan zich afvragen of daaraan wel voldoende recht wordt gedaan met Keizers benadering van de dood.
***
Op een gegeven moment vraag je je als lezer dan ook af voor wie dit boek geschreven is. Het heeft door de opzet van losse beschouwingen en vooral Keizers missie iets van een Bijbels dagboekje, maar dan voor een atheïst. Keizer toont zich een soort preacher voor de medische wereld enerzijds en een zielontzorger voor hen die nog in méér dan dit leven geloven anderzijds. Als hij één boodschap heeft voor allen, is dat dat alle mensen sterven. Hij wil ons op het hart drukken dat wij niet onsterfelijk zijn: het is een groot memento mori. De dood komt immers toch wel, vluchten heeft geen zin. Je kunt uit medemenselijkheid dus het best de doodsangst van omstanders wat verlichten. We ontmoeten in Keizer dus een pleitbezorger van goed sterven, met alle beperkingen van dien. Hij weet namelijk heel goed dat sterven vaak niet zo romantisch is. Die dubbelheid vinden we ook in zijn houding ten opzichte van euthanasie: het is vreselijk en toch ook een zegen. Mensen gaan immers dood, dus laat ze een enigszins aangename dood kiezen als ze dat willen.
Maar wat biedt deze dokter-predikant zijn pastorant uiteindelijk? Hij biedt een troost die eigenlijk een alledaagse wetenschap is: dat wij zullen sterven. De mens leeft in doodsangst en Keizer wil hem geruststellen: je sterft toch wel. En er blijft niets van je over. Zingeving blijft zeer lastig, want als er één ding is wat Keizer is gaan hekelen is het wel zekerheid. Er mag nergens een bedoeling achter zitten. Uiteindelijk telt beleving, de beleving van de mens. Er lijkt zo een blijvende worsteling te zijn met de dood en zingeving, terwijl beide een worsteling strikt genomen niet waard zijn. De ijver waarmee hij mogelijke verbindingen met zin, God en wat ook maar onze wereld te boven kan gaan bestrijdt, blijft merkwaardig. De zekerheid waarmee Keizer lijkt te kunnen stellen dat er geen God en zingeving bestaat, contrasteert met zijn continue hang naar ‘het onbegrijpelijke’ van de dood en afschuw van zekerheid omtrent wilsverklaringen. Hij wil ruim baan houden voor de beleving. Daarmee blijft de mogelijkheid bestaan om bij een rottige beleving en gebrek aan pillen uit het leven te stappen vanwege uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
Gezien de steeds maar groeiende openheid voor euthanasie, is het dus de vraag in hoeverre Keizers beschouwingen de huidige cultuur goed voeden. In de Week van de Euthanasie liet Eva Jinek in Eén op Eén een voorvechtster van euthanasie bij psychiatrische patiënten aan het woord. De vrouw had een dochter verloren aan zelfmoord. Volgens de vrouw was haar dochter uitbehandeld. Er waren geen pillen die haar lijden konden verlichten en ze wilde dood, maar euthanasie was bij de behandelend artsen onbespreekbaar. De moeder probeert nu draagvlak te creëren voor een acceptatie van euthanasie voor psychiatrische patiënten bij ondraaglijk lijden. Eva Jinek knikte instemmend. Met Keizers analyse kun je hier enige vraagtekens bij plaatsen. Wordt er misschien te veel waarde aan een diagnose en pillen gehecht? Toch staat Keizers pleidooi voor de vermeende stervenskunst en de grote ruimte voor een zelfgekozen dood ook in de lijn van een goededoodcultuur. Hoewel Keizer afgeeft op ethici en ethiek, omdat dat allemaal subjectief is, draagt hij zelf bij aan een steeds dominanter wordende ethiek in onze samenleving: de ethiek van de vrijwillige dood. Zo helpt de wet ons in zijn ogen, omdat deze ons in staat stelt een van de moeilijkst denkbare besluiten van ons leven te nemen. Mijns inziens is het probleem met zo’n op het oog liberale visie een gebrek aan besef dat het nemen van dergelijke besluiten immer ingebed is in een culturele gemeenschap waarin standaarden gelden. We bewegen steeds meer naar het ideaal van een zelfgekozen goede dood, en begrip voor het toestaan van lijden en overgave nemen af. De dood moet gestandaardiseerd worden, taboes eromheen moeten verdwijnen. Keizers hartstochtelijke pleidooi tegen doodsangst en voor elegant en humorvol sterven, bekrachtigt en inspireert deze goededoodcultuur op nieuwe wijze.
Maar er zijn volgens mij redenen om wat tegen te sputteren bij de ontwikkeling van zo’n cultuur. Met de standaardisatie van de dood wordt lijden namelijk taboe. Dat is onrealistisch en daarom ongezond, zoals ook Keizer beaamt. Dat betekent inderdaad niet dat lijden en dood gesacraliseerd moeten worden. Juist gezonde ruimte in het publieke domein voor de dood en het lijden eromheen zou ervoor kunnen zorgen dat we inderdaad leven. Het hoort namelijk bij het leven en kan ook een spiegel zijn voor het leven. Dan is een besef van sterfelijkheid inderdaad een medicijn om het leven draaglijk te houden. In de goededoodcultuur waar we nu heen bewegen is echter steeds minder plaats voor lijden. Maar zo is er ook geen werkelijke plaats voor het echte leven. Het is dus een kwestie van accentverschuiving in Keizers beschouwingen. Ruimte in onze samenleving voor de realistische en dus ook rottige dood is heilzamer voor de reflectie en diepgang van het geleefde leven dan een zogenaamd ‘elegant sterven’.
***
Ik stem dus met Keizer in dat de dood onbegrijpelijk is. Maar dat maakt de dood nog niet zonder hoop. Tegenover zijn zekerheid dat God niet bestaat, kan ik niets anders zetten dan mijn vertrouwen in de Opgestane Heer. Omdat Keizer zo duidelijk is over de status van religie, wordt het gesprek hierover lastig. Toch is hij wel consistent; hij zegt waar het zijns inziens op staat. Hij vindt religieuze zingeving gewoon onzin: het is ten diepste bedrog omdat het onwaar is. Je in allerlei zingevingsbochten wringen en zeggen dat bijvoorbeeld het christendom ook ‘een perspectief heeft’, is dus niet nodig. Als je in Keizers domein wilt treden, moet je wel eerst toegeven dat zingeving iets van ‘jezelf voor de gek houden’ heeft. Met Keizer geloof ik niet in zelfbedrog ter troost, maar wij verschillen van overtuiging over de inhoud van dat bedrog. Naar christelijke getuigenis is het werkelijk nieuwe leven door Christus’ lijden en sterven aan het kruis mogelijk gemaakt. Zonder kruis is er geen opstanding. Daarom is stervenskunst mogelijk, maar mag het niet zo groots worden als hier gebeurt. Door deze zogenaamde nuchtere omgang met de dood krijgt die een veel te grote en vooral onrealistische plaats. Ik wil niet wennen aan de taal van dit boek, die de dood bijna tot bondgenoot maakt. Niet uit angst voor de dood, maar omdat God deze overwonnen heeft. Het verzet tegen doodsangst en het ontkleden van de dood als taboe zonder een overwinning daarop, is de euthanasiecultuur bij uitstek. Het is namelijk een illusie dat lijden uit te bannen is, zoals ook Keizer zal beamen. Zo’n zogenoemde goededoodcultuur is geen werkelijke bijdrage aan de beleving van het leven, omdat die een verdere standaardisatie van de dood inhoudt die lijden taboeïseert. Hoewel Keizer dat verband niet benoemt, getuigt zijn omgang met lijden in dit boek van een welkome onzekerheid en openheid. Blijkbaar blijft er een ongemak, juist rondom de dood. Ook zijn kritiek op diagnostiek is relevant en met het oog op bezuinigingen en hervormingen van de gezondheidszorg een aanzet tot bezinning. Voor artsen, patiënten, politici én pastores is dit boek dus een wake-upcall.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.