Eerherstel voor vaklui
Samenvatting
Vakmanschap verdient meer aandacht, waardering en ondersteuning, zowel van bedrijven en opleidingen als van overheden. Daarbij is deze vraag belangrijk: welke producten, diensten en banen willen we eigenlijk in Nederland?
Wat is er misgegaan op de arbeidsmarkt? Waar Nederlandse kabinetten tijdenlang in het teken stonden van ‘werk, werk en nog eens werk’ en er zelfs overwogen werd de dividendbelasting af te schaffen met als argument meer werkgelegenheid te creëren, is er sinds enkele jaren ‘opeens’ een groot tekort aan werkenden. Restaurants worden gedwongen minder uren open te gaan, treinen vallen uit door gebrek aan personeel, er staan lange rijen op Schiphol door gebrek aan beveiligers, en in sommige delen van Nederland is het lastig een tandarts met ruimte in zijn praktijk te vinden. Het kraakt en het piept, en vaak – maar zeker niet uitsluitend – is er tekort aan mensen met een praktische baan: loodgieters en beveiligers, maar dus ook tandartsen en koks.
In dit themanummer Vaklui gezocht onderzoeken we hoe de krapte op de arbeidsmarkt zo ogenschijnlijk plotseling heeft kunnen ontstaan en proberen we wegen daaruit te vinden. Daarbij focussen we op het specifieke tekort aan praktisch opgeleide mensen. Zo iemand doet werk waarvan voor iedereen duidelijk is wat het inhoudt en waarvoor niet zozeer een algemeen vormende en theoretische opleiding nodig is maar veeleer een beroepsgerichte en vakmatige.
In het algemeen kan de vraag luiden: hebben we te weinig werkenden of hebben we te veel banen? En als dat laatste het geval is: sluiten vraag en aanbod van werkenden wel op elkaar aan? En verder: waarderen en organiseren we het werk van mensen aan wie veel behoefte is, zoals verplegers, onderwijzers en elektriciens, wel zodanig dat mensen ook voor dat beroep kiezen? En ten slotte: wie is bij dit alles aan zet? Is dat de overheid, de markt, of laten we zo veel mogelijk vrijheid aan de samenleving, in dit geval het onderwijs en de werk(zoek)ende zelf, om tot goede matches te komen?
Uit deze CDV komen de volgende bevindingen naar voren:
1. Nederland heeft te lang vastgehouden aan lage lonen en ingezet op het creëren van banen
Dat er mede door de vergrijzing een tekort aan personeel zou komen, is al tijden zichtbaar maar heeft Nederland onvoldoende tot handelen aangezet. Er is te lang vastgehouden aan het laag houden van de lonen, wat weliswaar veel werk en daarmee welzijn opleverde, maar inmiddels ook een tekort aan werknemers, zo blijkt uit het interview met Hans Borstlap en het historisch overzicht van Jan Jacob van Dijk. De reserves voor de arbeidsmarkt aan vrouwen en mensen van elders zijn nagenoeg op en het is nodig inhoudelijke keuzes te maken, bijvoorbeeld ten aanzien van arbeidsmigratie. ‘We moeten niet eindeloos doorgaan met arbeiders van buiten Nederland halen. Dat is geen houdbaar verdienmodel, ook vanwege de nadelige maatschappelijke effecten’, zegt Borstlap. Er kan volgens hem een moment komen om te erkennen dat we niet een tekort aan personeel hebben, maar een overschot aan werk. ‘Mochten we met gemiddeld zo’n anderhalve baan per huishouden van twee personen toch nog een tekort aan personeel hebben, dan hebben we niet te weinig mensen, maar te veel banen.’
Het denken in gelijke kansen betekent dat vooral slimme kinderen de gelegenheid krijgen hun slimheid verder te ontwikkelen
2. Nederland heeft vanuit een ideologisch streven naar gelijkheid onevenredig veel waarde gehecht aan algemeen vormende opleidingen, waarbij het praktijkonderwijs is veronachtzaamd
Het specifieke tekort aan praktisch personeel heeft ook een specifieke achtergrond. Het onderwijs in Nederland is de laatste decennia in de ban van ‘gelijke kansen’. Op zich is daar weinig mis mee, want niemand wil dat het ene kind meer kansen krijgt om zich te ontwikkelen dan het andere. In de praktijk is dit gelijkekansenbeleid echter verworden tot een stimulans om ‘zo hoog mogelijk’ onderwijs te genieten, wat staat voor zo algemeen vormend en theoretisch mogelijk. Een school scoort goed als er veel leerlingen naar havo en vwo gaan en doorstromen naar hbo of wo. Het denken in gelijke kansen betekent, zo beschrijft socioloog Rineke van Daalen treffend, dat vooral slimme kinderen ‘de gelegenheid krijgen om hun slimheid verder te ontwikkelen’. Maar kinderen die minder goed scoren op de intellectuele toetsen in het basisonderwijs moeten volgens haar net zo goed ‘de kans krijgen om hun vermogens zo goed mogelijk te ontwikkelen’.
Door het ideaal van zo hoog en algemeen vormend mogelijk onderwijs voor iedereen verslechterde het imago van het praktijkonderwijs. Dit werd nog eens versterkt door het volgende fenomeen: waar jongeren vroeger als gevolg van hun ouders’ maatschappelijke positie niet hogerop konden komen, krijgen ze nu door het gelijkekansenbeleid het gevoel dat het niet kunnen volgen van havo of vwo hun eigen schuld is.
Het slechte imago van het (v)mbo is als gevolg van de tijdgeest mede door het beleid van de overheid bepaald. ‘Waarom worden mbo-scholen gestimuleerd om zo hoog mogelijke doorstroomcijfers naar het hbo te presenteren, terwijl een mbo-diploma voldoende is om succesvol op de arbeidsmarkt te opereren?’, vraagt Van Dijk zich af.
3. Duitsland laat zien dat juist praktijkonderwijs de spil van de samenleving kan vormen
In zijn bijdrage schetst Herman Blom dat het ook anders kan. Nederland is volgens hem in vergelijking met Duitsland veel meer in ‘de val van Lissabon’ getrapt. In het Verdrag van Lissabon spraken de EU-landen af dat Europa de meest concurrerende kenniseconomie van de wereld moest worden, met zo veel mogelijk academici. Dit heeft in ons land onder andere een hausse aan internationale studenten opgeleverd, maar het praktijkonderwijs is verwaarloosd. In Duitsland is vanouds veel meer aandacht voor vakmanschap: veelal niet-academisch geschoolden die in een soort gilde het vak van een zogenoemde Meister leren, uiteindelijk zelf Meister worden en zo een succesvolle middenklasse vormen. ‘Het mbo zou de ruggengraat van Nederland (moeten) zijn’, aldus Blom, waarbij het bedrijfsleven net als in Duitsland een belangrijke rol speelt. ‘Duitse bedrijven zijn op de lange termijn gericht en zetten vanouds zwaar in op het zelf opleiden en in vast dienstverband aanstellen van vakmensen.’
4. Ook in de praktijkopleiding moet de theorie vooral op het vakmanschap zijn gericht
Zelfs in de vakopleiding is in Nederland de theorie nog te weinig op de praktijk gericht. ‘Er is te weinig aandacht voor vakmanschap’, aldus Blom, wat bevestigd wordt door thuiszorgmedewerker Caren van ’t Ooster, die samen met haar moeder, verpleegkundige Anja van Muiden, een interview geeft. De mbo-opleiding Helpende & Verzorgende mag van Van ’t Ooster nog meer op de praktijk gericht zijn. ‘We hadden ook wiskunde en Engels, en je zag dat mensen vanwege die vakken afhaakten, omdat ze die te moeilijk vonden.’ Van Muiden ziet dat er tegenwoordig wel erg veel hbo-opgeleiden zijn. ‘Ik vraag me af of zij na zo’n theoretische opleiding nog wel aan het bed willen blijven. We hebben juist ook praktische mensen nodig. Als ik oud ben en hulp nodig heb, wil ik iemand die zo praktisch mogelijk is opgeleid.’
Overigens betekent ‘praktisch opgeleid’ niet dat er geen theorie aan te pas komt, maar de theorie moet wel op de praktijk zijn gericht. Van Daalen stelt dat de tweedeling tussen praktijk en theorie in het onderwijs achterhaald is. ‘Ook mensen met “praktisch” werk hebben een theoretische bagage nodig, en ook “theoretische” mensen kunnen niet zonder toepassing en praktijk.’ Borstlap wijst daar eveneens op. ‘Het werk van een automonteur die met nieuwe digitale systemen te maken krijgt, zal de komende tijd als gevolg van de ICT-revolutie dan ook meer veranderen dan dat van een manager.’ Om die reden klinkt in deze CDV veel het pleidooi om het ‘levenslang leren en ontwikkelen’ nu daadwerkelijk vorm te gaan geven, maar dan wel op de praktijk gericht.
5. Overheid en werknemers zijn samen aan zet om het werk voor vaklui aantrekkelijker te maken
Als er iets blijkt uit het interview met moeder en dochter die beiden in de zorg werken, dan is het dat – naast de enorme liefde voor hun vak – het werk beter georganiseerd en gefaciliteerd moet worden. De marktwerking in de zorg en de gebrekkige steun bij het combineren van werk en zorg voor de kinderen, maken de keuze voor een baan in de zorg niet aantrekkelijker, omdat er in de praktijk allerlei praktische problemen opduiken.
Overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke partners zullen daar samen aan moeten werken, aldus wethouder Abel Reitsma uit Leeuwarden, die voorzitter is van de Arbeidsmarktregio Fryslân. Hij laat zien dat door intensieve samenwerking en overleg in zogeheten Regionale Mobiliteitsteams (RMT) vraag en aanbod op de arbeidsmarkt kunnen worden afgestemd. Dit levert tot in individuele situaties resultaat op. Ook Fabian Dekker stelt dat er op lokaal niveau al veel gebeurt om specifiek werk aantrekkelijker te maken en niet enkel op de economische waarde van een baan in te zoomen. Hij noemt het voorbeeld van Rotterdam, waar bij grote infrastructurele projecten niet enkel de budgettaire en economische waarden centraal staan, maar ook de duurzaamheid van het werk én de mogelijkheid om Rotterdammers aan te trekken die nu nog geen werk hebben.
Is de samenleving beter geworden door nieuwe banen die voortkomen uit de consumptiemaatschappij en de behoefte om alles te controleren en te rapporteren?
6. Er is debat nodig over wat voor banen we in Nederland willen en over de vraag of daarop te sturen valt
Hebben we te veel banen gecreëerd die we ogenschijnlijk niet nodig hebben, en gezorgd voor een tekort aan banen die maatschappelijk meer van waarde zijn? In zijn bijdrage benadert Dekker het begrip ‘bullshitbaan’ vanuit het gezichtspunt van de werknemer, en constateert hij dat het weinige onderzoek naar de vraag of werknemers zelf vinden dat hun werk iets toevoegt, laat zien dat dit meestal wel het geval is. Ook Govert Buijs stelt dat veel nieuwe ‘abstracte banen’ mensen voldoening en zelfs zingeving bieden. Tegelijk blijft het de vraag of de samenleving als geheel beter is geworden met de hausse aan nieuwe banen, die mede voortkomen uit de consumptiemaatschappij en de behoefte om alles van advies te voorzien, te controleren en te rapporteren. ‘Het zou goed zijn om kritisch te kijken naar de aard van de banen die we nu hebben’, stelt Buijs, die daartoe een aantal voorzetten doet. Ook minister Van Gennip doet een duit in het zakje. ‘Is nog een nieuw distributiecentrum écht nodig?’, zo vraagt ze zich in haar bijdrage af. Van Dijk noemt ‘een andere mentaliteit en daarmee gepaard gaande consumptie’ onderdeel van een structurele oplossing. Borstlap stelt de vraag in hoeverre de overheid hierop kan sturen, en beantwoordt die uiteindelijk positief. ‘Als bedrijven slimmigheden uithalen om mensen tot ongezonde producten te verleiden, kan de overheid maatregelen nemen om dit via belasting te ontmoedigen.’
Dit nummer illustreert daarmee dat we in Nederland serieus moeten nadenken over de vraag wat voor soort producten en diensten we willen en moeten leveren, om vervolgens de daarbij benodigde kennis en kunde adequaat te waarderen.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.