Het CDA in de progressief-liberale val
Samenvatting
Om de moeilijke situatie waarin het CDA zich bevindt het hoofd te bieden, moet de partij zich afvragen of ze niet in een progressief-liberale val is getrapt en zo veel kiezers van zich heeft vervreemd. Ten aanzien van gender, klimaatverandering, immigratie en Europa heeft de partij posities ingenomen die afwijken van klassiek christendemocratische. Bezinning is nodig om tot een eigen positie te komen ten opzichte van het progressief liberalisme én het rechts-populisme.
In de aanloop naar de afgelopen Statenverkiezingen ontstond hier en daar het beeld dat het voortbestaan van het CDA in het geding zou zijn. Dat lijkt vooralsnog mee te vallen. Toch zegt het wel iets dat een dergelijke gedachte opkwam. Het verkiezingsresultaat stemt bovendien bepaald niet vrolijk.
Binnen het CDA wekt de malaise waarin de partij verkeert inhoudelijk de nodige verwondering. In haar zelfbeeld bevindt de partij zich in het partijpolitieke landschap tussen extremen ter rechter- en linkerzijde in. Zou er, bij dergelijke polarisatie, niet juist behoefte moeten bestaan aan een gematigde middenpartij?
Het is de moeite waard om dit zelfbeeld van het CDA kritisch te bevragen. Dan blijkt al snel dat veel partijvertegenwoordigers meer gefocust zijn op het populistische gevaar ter rechterzijde dan op linkse extremen. Welke partij zou daar anno 2023 in Nederland overigens zelfs maar mee bedoeld kunnen worden?
Mocht die extreemlinkse partij inderdaad niet bestaan, dan is dat een relevante constatering. Het duidt er immers op dat er in werkelijkheid eerder sprake is van een constellatie waarin zich aan de ene kant van het politieke spectrum enkele rechts-populistische partijen bevinden en aan de andere kant vrijwel alle overige, waaronder het CDA. We krijgen dan geen as van (al dan niet radicaal) rechts en links op de beide flanken, maar een as van aan de ene kant progressief-liberale partijen en aan de andere kant meer conservatieve partijen, waaronder populistisch rechts. Het CDA bevindt zich op veel thema’s daarbij niet in het midden van de eerste as tussen rechts en links, maar eerder aan de progressief-liberale kant van de tweede as.
Eerder heb ik geattendeerd op de ‘verstikkende kanten’ die aan deze stand van zaken zitten voor delen van het electoraat.1 Ook A. Lijphart waarschuwde in zijn standaardwerk over de Nederlandse politiek, in navolging van de Amerikaanse democratietheoreticus R.A. Dahl, al voor de onstabiliteit van de ‘kartel-democratie’ die dreigde te ontstaan als gevolg van een te sterke homogenisering van de politieke cultuur.2
Er voor het gemak even van uitgaande dat het voorgaande een waarheidsgetrouwere weergave betreft van de huidige partijpolitieke constellatie dan het zelfbeeld van het CDA, dan is dat in meer dan één opzicht problematisch voor de christendemocratie. Zij slaat in dat geval immers naar twee kanten toe de plank mis.
Ten eerste is de fixatie op het rechts-populistische gevaar, hoewel mede gelet op de recente geschiedenis van het CDA niet onbegrijpelijk, precies wat de term ‘fixatie’ zelf al impliceert: overmatig. Ten aanzien van enkele van de grootste vraagstukken van deze tijd, te weten gender, immigratie, klimaatverandering en Europa, betrekt het rechts-populisme immers posities die inhoudelijke overeenkomst vertonen met het ooit door het CDA gekoesterde cultuurchristendom.
De fixatie van het CDA op het rechts-populistische gevaar is overmatig
Dezelfde vier issues kunnen worden gebruikt om te illustreren waarom het CDA ook in een tweede opzicht de plank misslaat, te weten in de verhouding tot vrijwel alle overige, niet-populistische partijen. Deze partijen betrekken ten aanzien van gender, immigratie, klimaatverandering en Europa juist posities die inhoudelijk op gespannen voet staan met klassieke christendemocratische posities.3
Het zou een volledig artikel vergen om deze stelling te onderbouwen, zeker gelet op het omstreden karakter ervan. Bovenal vraagt het om nader onderzoek naar de programmatische ontwikkeling van het CDA, waarover ik laatstelijk in 2011 rapporteerde.4 Hier volsta ik met de ideaaltypische omschrijving van de progressief-liberale respectievelijk cultuurchristelijke posities ten aanzien van de vier eerdergenoemde issues, overgenomen uit het in noot 3 aangehaalde artikel: ‘individuele gelijkheid als politiek ideaal tegenover materiële ongelijkheid’; ‘multiculturalisme als politiek ideaal tegenover een gewelddadige werkelijkheid’; ‘opnieuw leren leven met Moeder Aarde tegenover aandacht voor onze directe leefwereld’; en ‘Europese eenwording tegenover de bestaande natiestaten’.
In het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw constateerden Ruud Koole en ik nog dat het CDA, vooral in Europees verband, blootstond aan een conservatieve verleiding.5 Als het bedoelde nadere onderzoek mijn veronderstelling zou bevestigen dat het CDA zich eerder in de richting van het progressief-liberale dan het cultuurchristelijke ideaaltype heeft ontwikkeld, dan is de partij precies dertig jaar later eerder in de progressief-liberale val getrapt.
Individuele autonomie
De term ‘progressief-liberaal’ is, zo blijkt, belangrijk in het kader van de hier gepresenteerde gedachtegang. Hij vat namelijk kort en bondig samen wat momenteel de gemeenschappelijke noemer is van vrijwel alle niet-populistische partijen. Progressief liberalisme is dus zeker niet alleen kenmerkend voor D66, hoewel dat wel het prototype van een progressief-liberale partij blijft. Het etiket is in toenemende mate ook van toepassing geworden op de VVD, die niet voor niets eveneens onder druk staat. De term is voorts bijvoorbeeld geschikt om de linkse samenwerking van PvdA en GroenLinks mee te karakteriseren, terwijl de ChristenUnie zich recentelijk eveneens in deze richting ontwikkelt.6
De vraag zou kunnen worden opgeworpen wat er nu precies tegen is. Inderdaad is het progressieve liberalisme uiteraard niet alleen maar ‘slecht’ en bevatten de daarin beleden, onderliggende idealen van vrijheid en gelijkheid zeker ook waardevolle elementen. Niet voor niets heeft het zo’n aantrekkingskracht dat het een belangrijk deel van het Nederlandse politieke spectrum in zijn greep heeft. In het Europees Parlement is het al niet anders. Een verklaring hiervoor is dat het progressieve liberalisme ook buiten de politiek alom aanwezig is in sferen als de cultuur, de kerk, de media, het onderwijs, enzovoort. Het is dan welbeschouwd een wonder als iemand er niet door beïnvloed raakt.
Toch blijkt het progressieve liberalisme in de samenleving als geheel minder breed te leven dan onder bijvoorbeeld hoger opgeleiden. Pim Fortuyn heeft daar in zijn klassieker De verweesde samenleving al aandacht voor gevraagd.7 Als gevolg van de ontzuiling is, zo schreef hij, een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking verweesd geraakt. Net zoals veel mensen in hun privésituatie een vader- of moederfiguur missen, is dat maatschappelijk en politiek het geval. Natuurlijk is er nog de overheid, en zelfs een vergelijkenderwijs nog altijd omvangrijke. Die staat echter op afstand en ontbeert bovendien zelf een inhoudelijk kompas, afgezien van de voor het progressief liberalisme zo wezenlijke individuele autonomie.
Het progressief liberalisme is ook buiten de politiek volop aanwezig, zoals in cultuur, kerk, media en onderwijs
Fortuyn zelf zocht de oplossing voor de kloof tussen de progressief-liberale, in zijn dagen paarse, elite en een verweesde samenleving in het nastreven van grotere gemeenschap. Dat pleidooi riep ook toen al onder christendemocraten herkenning op. Het verwijst voor hen immers naar een van de acceptabeler beginselen van de Franse Revolutie.
Als het liberalisme het vanouds opnam voor de vrijheid, terwijl het socialisme dat deed voor de gelijkheid, dan stond de christendemocratie voor de broederschap. Ook in het heden neemt de christendemocratie het woord ‘gemeenschap’ terecht nog graag in de mond.
Dat roept dan echter wel een vraag op. Immers, als Fortuyn die weg wees en het progressieve liberalisme er wars van is, of niet goed weet hoe die gemeenschap te bevorderen zonder aantasting van de individuele autonomie, waarom kiest het CDA dan meestal positie voor het laatste?8
Overgangstijdperk
Het wordt tijd om de overgang te maken naar wat het CDA zou kunnen doen om het tij te keren. Dat is het nodige. Voorop hierbij staat het besef dat wij, ondanks de verwarring waarmee die ook gepaard gaat, uiteindelijk juist in een buitengemeen boeiende tijd leven. Het vakjargon waarmee dat kan worden aangeduid is interregnum of ‘overgangstijdperk’.9 Het oude is aan het voorbijgaan en het is nog niet duidelijk wat ervoor in de plaats komt. Wat is dat oude? Het is, simpel gezegd, de dominantie van het progressieve liberalisme met zijn nadruk op individuele autonomie. De CDA-leuze ‘Minder ik, meer wij’ drukt dat op zichzelf goed uit, en is daardoor een gelukkige greep.
Laat ik aan de hand van een van de vier voornoemde issues illustreren dat de kentering nog aanzienlijk verder gaat. De christendemocratie beschouwt zich, niet geheel zonder reden, als voorvechter van de Europese integratie. Blijft een Europese samenwerking die ooit een goed idee was echter om die reden automatisch voor de eeuwigheid een goede zaak?10
Het CDA en de Europese Volkspartij zouden zich, in het licht van de eerder geschetste tegenstelling tussen Europese eenwording en de bestaande natiestaten, kunnen afvragen hoe het komt dat Europa momenteel vooral nog een project is waar progressief-liberale partijen voor warmlopen. Zou dat ermee te maken kunnen hebben dat langs die, aanzienlijk minder democratische, weg nog gemakkelijker progressief-liberale idealen te verwezenlijken vallen dan via de nationale weg? En bestaat er voor een deel van de bevolking geen aanleiding zich hierdoor extra verweesd te voelen?
De CDA-leuze ‘Minder ik, meer wij’ kenmerkt de overgang naar een nieuw tijdperk en is dus een gelukkige greep
Kuyper
In zijn proefschrift beschreef Rutger Zwart in 1996 hoe de fusie van ARP, CHU en KVP mogelijk is gemaakt doordat de eerste en de laatste in de tweede helft van de jaren zestig hun ‘christelijke ideologieën’ overboord hebben gezet.11 Het bijzondere is echter dat sindsdien de katholieke sociale leer op verzoek van paus Johannes Paulus II (1978-2005) verder is gesystematiseerd, terwijl de belangstelling voor Engelse vertalingen van het werk van de gereformeerde theologen Abraham Kuyper en Herman Bavinck wereldwijd opvallend is. Beide zijn ook wetenschappelijk zo actueel als maar kan.
Het komt er, kortom, voor het CDA op aan voornoemde en tal van andere zaken kritisch te heroverwegen vanuit het eigen, klassieke christendemocratische gedachtegoed. Dat kan niet anders dan leiden tot duidelijker onderscheidende posities ten opzichte van het progressieve liberalisme enerzijds en het rechts-populisme anderzijds.
Noten
- 1.Hans-Martien ten Napel, ‘Tocqueville als het redelijke alternatief voor de hedendaagse staatsinrichting’, in: Sophie van Bijsterveld en Hans-Martien ten Napel (red.), Een nieuwe politieke formule. Ideeën voor staat en samenleving geïnspireerd door Alexis de Tocqueville. Den Haag: Boomjuridisch, 2021, pp. 57-81, aldaar p. 76.
- 2.A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. Amsterdam: J.H. de Bussy, 1984 (1968), p. 206. Lijphart citeert hier het onder Dahls redactie verschenen Political oppositions in Western democracies. New Haven/Londen: Yale University Press, 1966, pp. 399-400.
- 3.Vergelijk Hans van de Breevaart, ‘Cultuurchristendom in de strijd tegen modern gnosticisme (deel 2). Een alternatieve visie op het huidige populisme’, Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 13 (2022), nr. 1, pp. 81-106.
- 4.James Kennedy en Hans-Martien ten Napel, ‘“Geen buigingen naar rechts?” Enkele opmerkingen over de programmatische ontwikkeling van het CDA tussen 1980 en 2010’, in: Gerrit Voerman (red.), De conjunctuur van de macht. Het Christen Democratisch Appèl 1980-2010. Amsterdam: Boom, 2011, pp. 109-130.
- 5.Ruud Koole en Hans-Martien ten NapeI, ‘De conservatieve verleiding. Christen-democratische machtsvorming op Europees niveau’, Civis Mundi 32 (1993), nr. 1, pp. 12-18, aldaar p. 18.
- 6.Vergelijk Addy de Jong en Maarten Stolk, ‘Razendsnelle omslag in denken over homoseksualiteit bij ND, EO en ChristenUnie’, Reformatorisch Dagblad, 10 maart 2023.
- 7.Pim Fortuyn, De verweesde samenleving. Een religieus-sociologisch traktaat. Utrecht: Bruna, 1995.
- 8.Deze vraag wordt ook opgeworpen door het Amsterdamse CDA-gemeenteraadslid Diederik Boomsma, in: Marc Janssens, ‘Boomsma: CDA moet progressief liberalisme ontmaskeren’, Christen Democratische Verkenningen 42 (2022), nr. 2, pp. 16-24.
- 9.Maurice Glasman, Blue Labour. The politics of the common good. Cambridge: Polity Press, 2022, p. 16.
- 10.Jan Peter Balkenende lijkt in het volgende CDV-interview te veronderstellen van wel: Marc Janssens, ‘Tegen de stroom in voor het gemeenschappelijk belang’, Christen Democratische Verkenningen 40 (2020), nr. 2, pp. 98-105. Wel bepleit ook hij ‘een nieuw verhaal voor Europa’ (p. 101).
- 11.Rutger Zwart, ‘Gods wil in Nederland’. Christelijke ideologieën en de vorming van het CDA (1880-1980). Kampen: Kok, 1996.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.