Macht en moraal in een bezeten wereld
Samenvatting
Het heeft weinig zin om na de Russische inval in Oekraïne de eigen positie enkel met hoogstaande morele en universalistische claims te verdedigen, en de positie van de tegenstander als slechts machtspolitieke honger weg te zetten. Macht en moraal zijn in de internationale politiek wel degelijk met elkaar verbonden, maar vragen om een preciezere bestudering dan in veel analyses gebeurt. Om die reden moeten we de historische claims van Poetin serieus nemen, zonder daaraan moraalloos toe te geven.
In het aangezicht van de autocratische dreiging die met Rusland onze verstaanshorizon is binnengedrongen, maar die met de opkomst van illiberale democratieën en populistische leiders de afgelopen jaren al steeds vastere vorm aannam, is het een opvallende dwaling om sein met sollen te vermengen. Die dwaling is het laatste nummer van CDV binnengeslopen. Daar betoogt een van de auteurs dat het reconstrueren van de realpolitische dimensies van de oorlog in Afghanistan of in Oekraïne een teken is van een ‘gebrek aan moreel kompas’. ‘Realpolitik zonder ethische imperatieven voldoet niet’, stelt de schrijver.1 Ook elders in het nummer worden ‘geopolitiek’ en ‘aandacht voor Nederlandse belangen’ lijnrecht tegenover ‘universalisme van de mensenrechten’ gezet.2 Ik wil graag betogen dat die dichotomie even verwarrend als onterecht is. Die polarisatie tussen ‘geopolitici’ en ‘moralisten’ helpt ons niet verder in het huidige debat over de oorlog in Oekraïne.
Vanuit het perspectief van een historicus is het onmogelijk om macht en moraal volledig los van elkaar te zien. Het heden is immers altijd een consequentie van morele keuzes die in het verleden zijn gemaakt. Geschiedschrijving is dan ook altijd een verslag van die keuzes. Ook in de geschiedenis van de internationale betrekkingen is dat het geval. Het kan helpen om de oorlog in Oekraïne (of die in Afghanistan de afgelopen jaren) ook op die manier in kaart te brengen. Niet als een simplistisch moreel dilemma – wel of niet zware wapens, wel of niet concessies doen – maar met oog voor de context van eerdere, historische en morele keuzes die zijn gemaakt en die de speelruimte voor het heden inperken. Niet alles wat we willen, is mogelijk. Strategie begint bij het bepalen van de eigen positie en van die van de tegenstander, en met onderzoek hoe men daarin is beland.
Graag roep ik daarvoor twee getuigen te hulp: de historicus Johan Huizinga, en Hans Morgenthau, de grondlegger van het moderne realisme. Op die manier zal ik betogen dat we toe moeten naar een beter begrip van de verwevenheid van macht en moraal in de geschiedenis, en van de onontwarbaarheid daarvan in het heden, om zo naar scherpere keuzes en verwachtingen aangaande de autocratische dreiging voor de toekomst toe te werken.
De invulling van welbegrepen eigenbelang dicteerde na de oorlog de keuze om mee te doen aan internationale bondgenootschappen
Huizinga in 1940
‘Geschiedenis’, aldus Johan Huizinga, ‘is de geestelijke vorm, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden.’ Dat gevleugelde citaat is inmiddels een tegeltjeswijsheid die bij elke zelfverklaard historicus aan de muur hangt. Maar het is interessant dat Huizinga in een wat onbekendere lezing, op 3 december 1940, ná de Duitse inval dus, nog verder ging, en zich ook afvroeg hoe die geschiedenis dan ook ‘den toestand van deze ontwrichte wereld’ bepaalt, dus de toestand van het heden en de nabije toekomst. Zijn antwoord luidde: ‘Op duizend afschuwelijke wijzen, zooals een booze droom bepaald kan worden door een verstikkend dekbed.’3 Dat antwoord verwondert niet, als we bedenken dat Huizinga het eind 1940 optekende. Huizinga bedoelde dat de geschiedenis als aggregatie van de morele (en immorele) keuzes die volken en naties maakten, altijd, of men wil of niet, het heden bepaalt. Wanneer mensen gaan betogen dat ze het roer volledig zullen omgooien, naar omwentelingen streven, en zich los wanen van de geschiedenis, dan gaat het pas echt mis. Moraal komt altijd voort uit ervaringen opgedaan in het verleden, en kleurt de gemeenschappelijke verwachtingen die geprojecteerd worden op de toekomst. Het idee dat een land zijn geopolitieke belangen in een moreel vacuüm kan identificeren en afwegen, is onmogelijk. De Duitse bezetting gaf hem daarin geheel gelijk.
Er gaan natuurlijk morele keuzes gepaard met het kiezen voor nationale belangen: in oorlogstijd, maar ook daarna. De invulling van welbegrepen eigenbelang dicteerde na de oorlog de keuze om mee te doen aan internationale bondgenootschappen, zoals de regering-Drees in 1948-1949 betoogde.4 De keuze van Nederland voor het Noord-Atlantisch bondgenootschap was een keuze voor betere bescherming van territoriale soevereiniteit, voor economische wederopbouw en voor een doorstart van de internationale handel. Het was tevens een keuze voor democratie en rechtsstatelijke vrijheden – een keuze die normatief en moralistisch lijkt (en natuurlijk ook was), maar ook was ingegeven door precies die ‘harde’ militaire, territoriale en economische belangen die zojuist genoemd werden (inclusief de koloniale belangen en de Marshallhulp!). Landsbelang, macht en de moraal van de ‘vrije wereld’ waren niet los van elkaar te zien.
Het is cruciaal dat we die verwevenheid van macht en moraal benoemen, en ook zo zorgvuldig en precies mogelijk rekenschap afleggen van de wijze waarop belangen en opportunisme, maar ook idealisme en hoogstaande verwachtingen tot internationaalpolitieke keuzes leidden. In het in CDV genoemde NRC-artikel over het vertrek van de westerse troepen uit Afghanistan hebben we als historici laten zien hoe een overtrokken projectie van een eigen moral empire precies dat onderscheid tussen macht en moraal verbloemde.5 De liberale claims van de white man’s burden verhulden de koloniale exploitatie in de negentiende eeuw. De vele internationaalrechtelijke paragrafen van de late twintigste en de eenentwintigste eeuw, alsmede de overtrokken claims op regime change en grootschalige hervormingen, hielden geen rekening met eigen onvermogen en de obstakels die de situatie en historische tradities ter plekke opwierpen. Dat betekent dus niet dat we daarmee alle ethische imperatieven overboord gooien. Maar wanneer we zoveel macht, middelen en fondsen mobiliseren (en mensenlevens hier en daar op het spel zetten), is het in ieder geval zaak precies in beeld te brengen wat de westerse allianties aan het doen zijn, wat hun intenties en motieven waren, wat hun claims, en wat de gevolgen – wat overigens ook Martijn Kitzen in een zeer lucide artikel in CDV onderschrijft.6 Keuzes gemaakt in het verleden, juist ook wanneer ze met hoogstaande morele claims zijn onderbouwd, beperken de speelruimte voor het heden (zeker als blijkt dat er van alles verprutst is, en dat de situatie in de praktijk bij lange na niet zo hoogstaand verliep als men aankondigde; zie Morgenthaus commentaar op de oorlog in Vietnam hierna).
Leiders zoals Poetin misbruiken de geschiedenis, en gedragen zich alsof in de internationale arena slechts het recht van de sterkste geldt
Datzelfde geldt ook voor de oorlog in Oekraïne. Tussen enerzijds de Mearsheimers die uit het sein van Poetins machtsmotieven een zogenaamd legitiem sollen afleiden, en menen te moeten toegeven aan de Russische aspiraties, en anderzijds de nieuwe Koude Oorlogsdenkers zoals Timothy Snyder, die het huidige Rusland welhaast met het Derde Rijk laten samenvallen, zit nog veel ruimte.
Van Huizinga leren we hoe we die ruimte kunnen opvullen, namelijk door precies te analyseren hoe staten, regeringen en machthebbers de geschiedenis gebruiken om het heden vorm te geven. Laat eerst maar eens zien of het klopt wat Poetin zegt, dus of zijn imperiale allusies naar de negentiende eeuw feitelijk correct zijn (quod non, zoals Niels Drost met zijn afstudeerscriptie aantoonde).7 Leiders zoals Poetin misbruiken de geschiedenis, en gedragen zich alsof in de internationale arena slechts het recht van de sterkste geldt, en alsof hun eigen Wille zur Macht een legitiem en moreel imperatief is geworden. Dat moeten we vooral ook duidelijk maken en precies uitleggen.
Vervolgens gaat het erom ons eigen antwoord daarop te formuleren. Ook hier moeten we scherp zijn op de verwevenheid van macht en moraal, en niet net doen alsof die verwevenheid er niet is. Om dat zorgvuldig te doen, moeten we naar Hans Morgenthau luisteren. En wel naar Morgenthau zelf, en niet naar de gedisneyficeerde, eendimensionale interpretatie van machtsrealisme en geopolitiek die tegenwoordig in talkshows de ronde doet.
Morgenthau en de anarchie8
Simon Polinder verwees in het vorige CDV-nummer terecht naar Hans Morgenthau9 en diens standaardwerk Politics among nations.10 Daar ga ik graag nog even op door. Want met Polinder ben ik van mening dat het klassieke machtsrealisme van Morgenthau te gemakkelijk wordt platgeslagen tot een vorm van cynische machtspolitiek. De Duits-Amerikaanse jurist en politicoloog was namelijk een veel te complexe persoon om de wereld tot een mechanisch spel van macht en eigenbelang te reduceren – en daaruit dan ook nog eens een normatieve imperatief af te leiden dat dat nu eenmaal the way of the world is, en dat nationaal belang dan ook het hoogste gebod zou moeten zijn.
Morgenthau kwam uit een Asjkenazische familie in Coburg, studeerde rechten, maar zag de nazibui tijdig hangen. Na een confronterende ontmoeting met de omstreden rechtsgeleerde en NSDAP-lid Carl Schmitt (die hij ‘demonisch’ vond), nam Morgenthau in 1937 de wijk naar de VS. Daar scheidde hij van zijn eerste vrouw, was kortstondig verliefd op Hannah Arendt, en werd adviseur van de Amerikaanse regering. Hij steunde Truman en Roosevelt, was consultant voor de Kennedy’s, maar werd door Johnson ontslagen toen hij zich uitsprak tegen de oorlog in Vietnam. Want, ook al vond Morgenthau dat de internationale arena een anarchistisch speelveld is, dat was voor hem niet het hele verhaal. Voor Morgenthau begon het daarmee juist. Wat vaak is vergeten, is dat Morgenthau zijn analyse juist zag als een appel om die anarchie met tegenmacht te beteugelen. Daartoe formuleerde hij zes principes, waarvan met name het vijfde interessant is: ‘Politiek realisme weigert om de morele aspiraties van één specifiek land gelijk te stellen aan de morele wetten van het universum als zodanig.’11
Te hoogstaande claims over de eigen morele superioriteit keren als een boemerang terug
Geen postmoderne cultuurrelativist
Daarmee was Morgenthau geen postmoderne cultuurrelativist (iets wat ik me bij de realpolitiker John Mearsheimer soms wel afvraag). Hij wilde met dat vijfde punt juist waarschuwen tegen morele hoogmoed die de eigen morele integriteit kan ondermijnen, en daarmee ook de strategische positie. Morgenthau schreef dit aan het begin van de Koude Oorlog, geïnspireerd door de hybris van zowel Moskou als Washington om te denken dat het de morele wijsheid in pacht had. Geen enkel land mocht dat denken. Maar dat wilde niet zeggen dat er geen wijsheid was, of dat normen en waarden geen plaats hadden in de politiek. Daarin maakte Morgenthau een interessante ontwikkeling door, die zichtbaar werd in zijn kritiek op de oorlog in Vietnam. Aanvankelijk motiveerde hij zijn verzet tegen die oorlog nog met het argument dat Noord-Vietnam voor de VS geen veiligheidsdreiging vormde (een klassiek machtsrealistisch argument). Later begon hij steeds meer in te zien dat Washingtons falen niet puur strategisch was, maar ook moreel. Want door de oorlog met zo’n hoogmoedige claim te voeren (de claim om de vrije wereld tegen het oprukkende totalitaire communisme te beschermen) viel er een steeds feller licht op het Amerikaanse gebrek aan integer beleid, op de vele blunders en zelfs oorlogsmisdrijven die het leger in Vietnam beging. Sterker nog, juist dat morele falen ondermijnde het nationale belang, want met de oorlog verloor de VS ‘much of that moral attractiveness which throughout its history set it apart from other nations’.12
Met andere woorden, in de internationale arena gaat het om het zeer voorzichtig en pragmatisch afwegen van belangen. Om het onderbouwen van interventies met strategische argumenten, die ethisch én machtspolitiek gezien moeten kloppen. Te hoogstaande claims over de eigen morele superioriteit keren als een boemerang terug. Want voor je het weet verspil je de legitimiteit van je eigen claims met blunders, corruptie of misdrijven van troepen on the ground. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk redenen kunnen zijn om in te grijpen, terug te slaan, en vanuit strategische én ethische overwegingen de internationale rechtsorde te verdedigen. Het is alleen steeds moeilijker geworden om in het tijdperk van door sociale media aangedreven moral politics rustig af te wegen wat wijsheid is.
Dat zag Morgenthau ook al aankomen. In 1978, vlak voor zijn dood, schreef hij (samen met Ethel Person) zijn laatste essay, ‘The roots of narcissism’.13 Daarin betoogt hij dat de opkomst van massacultuur en de verleiding van massamedia het individu in de ban hebben getrokken van de voortdurende zucht naar persoonlijke behoeftebevrediging. Het grootste gevaar school voor Morgenthau in leiders van machtige landen die geen verantwoordelijkheid meer namen voor het geheel, maar zich alleen nog overgaven aan eigen of partijpolitieke zelfverheerlijking. En we kunnen daar tegenwoordig rustig aan toevoegen dat dat niet alleen voor leiders geldt, maar ook voor individuele burgers. Het is te makkelijk om in 280 tekens de ander van laaghartige motieven (fascisme) te beschuldigen, en jezelf als engel van het licht te verheffen.
Een goede benadering van de autocratische dreiging begint bij het begrijpen van de historische wortels ervan
Een historiserende kijk op de autocratische dreiging
In dit korte bestek kunnen we slechts aanstippen wat een benadering zou kunnen zijn om de autocratische dreiging in de internationale betrekkingen te duiden en vervolgens positie te kiezen. Met Huizinga weten we nu hoe belangrijk een historiserende kijk op dreiging is. De Nederlandse regering wijst op de geschiedenis, en wel op de historie van westerse solidariteit en strategische saamhorigheid in het aangezicht van een mogelijke nieuwe wereldoorlog. Een historische traditie die in 1953 bovendien in de grondwet is verankerd, zoals Ernst Hirsch Ballin in CDV terecht onderstreepte.14 Autocratische leiders grijpen ook terug op de geschiedenis. Maar zij misbruiken dat verleden op flagrante wijze, zoals Poetin, die zowel het Derde Rijk (als vijand) en het tsarenrijk (als ideaal) oproept om de bevolking te mobiliseren. Dat moeten we serieus nemen, en niet afdoen als simpele propaganda. Historische tradities gaan diep, ook al zijn het mythes die eerder op drijfzand dan op feitelijkheden berusten. Juist autocratische leiders beroepen zich in afwezigheid van andere vormen van legitimiteit op dat soort mythes; Poetin vormt daarop geen uitzondering. Een goede benadering van de autocratische dreiging begint dus bij het begrijpen van de historische wortels ervan, en bij de bedoelingen van de leiders. ‘We leven in een bezeten wereld’, schreef Huizinga, ‘en we weten het.’ Maar weten we het écht? Nemen we de bezetenheid echt serieus genoeg?
Van Morgenthau kunnen we vervolgens leren hoe we met die dreiging moeten omgaan, en dat we moeten uitkijken met te snelle, simpele claims op universele waarheden. Maar de bedoeling is niet om dan maar helemaal niets te doen, en ons over te geven aan fatalistische oproepen tot concessies aan Rusland (iets wat soms wordt neergezet als geopolitiek, maar eerder getuigt van een gebrek aan ruggengraat en respect voor de tradities en waarden van zowel het westerse bondgenootschap als Oekraïne). Huizinga merkte eens op dat vooral in landen waar de ‘ontwrichting’ door oorlog nog niet heeft plaatsgevonden, men gemakkelijk vervalt in een ‘algemeene verstomping van het zedelijk waardeoordeel’.15
Maar hoogstaande morele claims werken ook niet; ze vertalen zich namelijk dikwijls slecht in pragmatische stappen. En dat is wel wat er nodig is: precies af te wegen wat in het hier en nu de westerse verantwoordelijkheid is in het verlenen van steun aan Oekraïne. En om daarbij te bedenken wat leidt tot duurzame veiligheid tegen hernieuwde autocratische dreigingen. Strategisch, machtspolitiek én ethisch onderbouwd.
Bovenmenselijke investeringen
In tijden van oorlogvoering zijn dat afwegingen die per week of dag kunnen veranderen. In de eerste dagen van de invasie, voordat het nieuws over Russische oorlogsmisdrijven naar buiten kwam, was het wellicht nog een optie om over concessies en onderhandelingen te praten. Inmiddels heeft Moskou zelf de drempel verhoogd om tot zinvolle, gelijkwaardige onderhandelingen te komen, en heeft Oekraïne met bovenmenselijke investeringen in de oorlog zijn eigen inzet en positie versterkt. Dat brengt een eigen ethische waarde met zich mee, en een imperatief om het land dat strijdt voor zijn eigen veiligheid, maar daarmee ook voor de internationale orde, langer en beter te steunen. En zo macht blijvend aan moraal te binden.
Noten
- 1.Theo Brinkel, ‘Realpolitik heeft geen moreel kompas’, Christen Democratische Verkenningen 42 (2022), nr. 1, pp. 51-55, aldaar p. 52.
- 2.Marc Janssens, ‘Europa’s geopolitiek ontwaken’ [interview met Luuk van Middelaar], Christen Democratische Verkenningen 42 (2022), nr. 1, pp. 42-50.
- 3.Johan Huizinga, Hoe bepaalt de geschiedenis het heden? Een niet gehouden rede. Haarlem: Tjeenk Willink, 1946. De rede werd op schrift gesteld om op 3 december 1940 te worden voorgedragen voor de Civitas Academica te Leiden, maar werd nooit uitgesproken omdat op 27 november 1940 de Duitse bezetter de Leidsche Universiteit sloot. Na de oorlog werd ze postuum gepubliceerd.
- 4.Duco Hellema, ‘De historische betekenis van de Nederlandse toetreding tot de NAVO’, Atlantisch Perspectief 23 (1999), nr. 2, pp. 9-12.
- 5.Beatrice de Graaf, Frank Gerits en Christiaan Harinck, ‘De tijd van beschaving brengen is voorbij’, NRC, 8 september 2021. De CDV-verwijzing was van Theo Brinkel; zie Brinkel 2022, pp. 51-52.
- 6.Martijn Kitzen, ‘Is er nog toekomst voor humanitaire interventies?’, Christen Democratische Verkenningen 42 (2022), nr. 1, pp. 100-105.
- 7.Niels Drost, Tsar-struck. How Vladimir Putin uses the history of the Russian empire (masterscriptie Universiteit Utrecht). Utrecht: Universiteit Utrecht, 2022; Beatrice de Graaf, ‘Wat drijft Poetin?’ [column], NRC, 4 maart 2022.
- 8.Voor deze paragraaf is ook gebruikgemaakt van: Beatrice de Graaf, ‘Naar een nieuwe anarchie’ [column], NRC, 8 december 2017.
- 9.Simon Polinder, ‘Conflict Oekraïne gebaat bij moreelrealistische benadering’, Christen Democratische Verkenningen 42 (2022), nr. 1, pp. 63-67, aldaar p. 64.
- 10.Hans J. Morgenthau, Politics among nations. The struggle for power and peace. New York: Knopf, 1948.
- 11.Hans J. Morgenthau, Politics among nations. The struggle for power and peace (5e editie). New York: Knopf, 1978, pp. 4-15.
- 12.Geciteerd bij: Ellen Glaser Rafshoon, ‘A realist’s moral opposition to war. Hans J. Morgenthau and Vietnam’, Peace & Change 26 (2001), nr. 1, pp. 55-77, aldaar p. 69.
- 13.Hans Morgenthau en Ethel Person, ‘The roots of narcissism’, The Partisan 45 (1978), nr. 3, pp. 337-347.
- 14.Ernst Hirsch Ballin, ‘Ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevorderen’, Christen Democratische Verkenningen 42 (2022), nr. 1, pp. 56-62, aldaar p. 57.
- 15.Johan Huizinga, Verzamelde werken VII. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur. Haarlem: Tjeenk Willink, 1950, p. 377.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.