Christelijk-sociale partijen praktiseren de coöperatieve samenleving niet
Samenvatting
Voor het werkelijk laten floreren van de coöperatieve samenleving is meer nodig dan een papieren lofzang. Een blik in de geschiedenis van wooncoöperaties leert dat CDA en ChristenUnie en hun politieke voorloper ARP deze coöperaties niet hebben gestimuleerd. Achtergrond is dat zij te weinig weerstand durven te bieden aan de utopische samenleving, waarin fouten maken uit den boze is. Pas wie onervaren coöperaties hun gang durft te laten gaan, kan de dreiging van een overactieve staat afwenden.
Natuurlijk zou ik op deze plek graag een lofrede schrijven over de doorbraak van de coöperatieve gedachte in onze tijd. Helaas denk ik dat op dit moment iets heel anders nodig is. De coöperatieve gedachte breekt namelijk nauwelijks door, en juist de christelijk-sociale politiek moet zich deze vraag durven stellen: waarom eigenlijk niet? Pas als we erkennen waar de inzet op een coöperatieve samenleving vastloopt, ontstaat er ruimte voor het zoeken van een hoopvol perspectief.
Het ideaal van de coöperatieve samenleving raakt aan het hart van het christelijk-sociale denken, waarin relaties, gemeenschappen en samenwerking centraal staan. Toen er in 2013 een tamelijk digitale discussie ontstond over de kwestie of we nu meer verzorgingsstaat of meer participatiesamenleving nodig hadden, sloot ik mij graag aan bij denkers als Govert Buijs, die het interessante perspectief van de coöperatieve samenleving inbrachten, met aandacht voor de manier waarop overheid, markt en samenleving elkaar kunnen versterken.1 Dit perspectief kon op een warme ontvangst rekenen. Met Gert-Jan Segers diende PvdA-leider Diederik Samsom in 2016 een initiatiefnota in onder de naam ‘De herovering van de publieke samenleving, naar coöperatief overheidsbestuur’.2 De Vereniging van Nederlandse Gemeenten publiceerde een apart webdossier onder de noemer ‘De coöperatieve samenleving’. En het is prachtig dat het woord ‘coöperatie’ tientallen keren voorkomt in de recente verkiezingsprogramma’s van zowel het CDA als de ChristenUnie.
Maar het is mijn stelling dat politieke partijen die willen inzetten op een coöperatieve samenleving, eerst en vooral aan kritische zelfreflectie hebben te werken. Want steeds kunnen we de lofzangen lezen op al die coöperatieve initiatieven van onze tijd: maar zijn die cijfers nu echt zo indrukwekkend? Het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie spreekt van achthonderd ‘zorgzame gemeenschappen’, van informele netwerkjes tot coöperaties.3 Het lijkt me dat in een land van ruim zeventien miljoen inwoners zulke cijfers hooguit een begin van een ontwikkeling mogen heten.
Een nog beter voorbeeld vormen de alom geprezen energiecoöperaties. Mogelijk biedt de verduurzaming, per definitie een vernieuwingsoperatie, meer ruimte voor coöperatief initiatief. De Lokale Energie Monitor 2020 spreekt echter van zeshonderd energiecoöperaties en een ‘afvlakkende groei’. Bij deze coöperaties zijn zo’n honderdduizend mensen aangesloten, niet veel meer dan een procent van alle huishoudens.4 Cynisch uitgedrukt: slechts driemaal zoveel mensen zijn aangesloten bij een politieke partij, 2,4 procent van alle kiesgerechtigden, een cijfer waarover we ons al een halve eeuw grote zorgen maken.5
Recentelijk maakte de regering een internationale vergelijking op het gebied van de coöperaties op de woningmarkt. Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en de Scandinavische landen kennen een langere traditie van wooncoöperaties (hierna te onderscheiden van woningcorporaties). Deze coöperaties hebben 5 tot 25 procent van de totale nationale woningvoorraad in beheer. Geschat wordt dat Nederland duizend tot tweeduizend woningen kent in coöperatief bezit, oftewel niet meer dan 0,01 tot 0,02 procent van de totale woningvoorraad.6
Als er in verkiezingsprogramma’s dus voor wordt gepleit om ‘coöperaties ruim baan’ te geven,7 dan is de volgende vraag gerechtvaardigd: welke coöperaties? Waarom zijn ze er nog nauwelijks?
Historisch onderzoek
Zelf mocht ik historisch onderzoek doen naar de volkshuisvesting, en wellicht kan die historische achtergrond veel verhelderen. Want als het gaat om de wooncoöperaties kent de Nederlandse geschiedenis een drama in drie bedrijven.
Het eerste drama was de invoering van de Woningwet in 1901. Deze wet is terecht veelgeprezen als het startpunt van een bloeiende volkshuisvesting met staatssteun door leningen en subsidies. De wet wordt gezien als een voorbeeld van hoe de overheid een maatschappelijk middenveld kan steunen. Maar laten we iets dieper graven in wat er rond 1901 gebeurde.
Aan het einde van de negentiende eeuw waren er enkele honderden niet-commerciële wooninitiatieven verantwoordelijk voor ongeveer tien procent van de woningproductie in die tijd. De helft van die initiatieven betrof coöperatieve verenigingen.8 Na 1901 bleef er maar weinig over van die coöperatieve beweging. Slechts drie of vier procent van alle initiatieven die werden erkend door de overheid kende een coöperatieve rechtsvorm. Rijksambtenaren voelden namelijk helemaal niets voor dat coöperatieve gedoe. Het was niet duidelijk of het markt-of maatschappelijke initiatieven betrof. Het woord ‘coöperatie’ rook naar winstdeling, en publiek geld mocht onder geen enkel beding tot bevoordeling van particulieren leiden. Christelijk-sociale vrienden let op: de verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken in die jaren was onze Abraham Kuyper, en er is geen enkele aanwijzing dat hij ook maar iets ondernam om deze coöperaties wel te ondersteunen.9
De geschiedenis van de wooncoöperaties is een drama in drie bedrijven
Het tweede drama kan korter beschreven worden. Kuypers opvolgers, antirevolutionair minister-president Theo Heemskerk en christelijk-sociale voorman Syb Talma, ondernamen rond 1912 een nieuwe poging. Zij wilden coöperaties niet meer de officiële rijkserkenning geven, om zo juist ruimte te maken voor overheidssteun, zij het in bescheidener vorm. Van subsidies kon dan geen sprake zijn, maar van rijksleningen tegen marktrente zeker wel. Maar de regering kreeg enorme tegenstand uit liberale en socialistische hoek, waar men hechtte aan het publieke systeem en geen ruimte zag voor een uitzonderingspositie van de coöperaties. De weerstand was zo groot dat Heemskerk en Talma het voorstel niet eens in stemming durfden te brengen.10
Het duurde vervolgens wel een eeuw voordat een politicus een nieuwe poging deed om de wooncoöperaties serieus te nemen. Het derde drama speelt zich namelijk in onze eigen tijd af. Terwijl er in 2013 sterke pleidooien klonken voor de participatiesamenleving, werd de grootste bezuinigingsoperatie uit de geschiedenis van de sociale woningbouw ingezet. Met de verhuurderheffing werden honderden miljoenen aan de sector onttrokken. PvdA-senator Adri Duijvestein, die zich jarenlang lokaal had ingespannen voor nieuwe wooninitiatieven, had grote principiële bezwaren. Hij ging pas overstag toen de evaluatie van de verhuurderheffing bedongen werd én de wooncoöperatie wettelijk verankerd zou worden. Dat gebeurde inderdaad in de nieuwe Woningwet van 2015.11 De wooncoöperatie werd daar genoemd, en in een algemene maatregel van bestuur werden de rechten nader omschreven. Die rechten waren echter niet zo heel indrukwekkend. Zo mocht iedere wooncoöperatie voor de planontwikkeling vijfduizend euro declareren bij een betrokken woningcorporatie. Voor verdere financiering werden de coöperaties en hun bewoners naar de particuliere kapitaalmarkt verwezen.12
Het is ook niet zo verwonderlijk dat de wooncoöperaties, die in de volkshuisvesting staan naast geïnstitutionaliseerde woningcorporaties, met historisch gegroeid kapitaal en waarborgen van hun leningen door de rijksoverheid, niet als paddenstoelen uit de grond schieten. Ook ten tijde van een regering waarin CDA én ChristenUnie deelnamen is er geen begin van een oplossing van de financiering gekomen. Al jaren dragen kennisorganisaties als Platform31 zelf oplossingen aan, maar vooralsnog lijkt de politiek daarin weinig geïnteresseerd.13 Even leek het er zelfs op dat de coöperaties, anders dan particuliere starters op de koopmarkt, het hoge, commerciële tarief voor de overdrachtsbelasting moesten gaan betalen. Een amendement uit de Tweede Kamer van ChristenUnie, D66 en PvdA kon dit te elfder ure voorkomen.14
Afscheid van het maakbaarheidsdenken
De christelijk-sociale politiek belijdt de liefde voor de coöperatieve samenleving met de mond, maar daden laten nog op zich wachten. Graag eindig ik dit artikel met een analyse van hoe dat beter zou kunnen. Ik steek daarin een spa dieper en zie een connectie met de huidige discussie over de bestuurscultuur.
Toen Robert van Putten en ik in 2014 het boekje Coöperatiemaatschappij schreven,15 mochten we dit op het Christelijk-Sociaal Congres aanbieden aan de toenmalige leiders van het CDA en de ChristenUnie, Sybrand Buma en Arie Slob. In hun reactie reflecteerden zij openhartig op de maakbaarheidsreflex, die dieper en dieper in de politiek is geworteld. Als er een misstand is, staan journalisten klaar met aanklagende documentaires, en ondertussen mailen burgers de politici hun hartenkreten – blijf dan maar eens op je handen zitten als politicus. Alleen ontstaat zo langzamerhand een politieke cultuur van beheersing en controle, met als keerzijde: wantrouwen en afrekenen.
Een ondertussen verschrikkelijk voorbeeld is de behandeling van de zogenoemde Bulgarenfraude uit 2013. Zo’n achthonderd Bulgaren wisten voor ongeveer vier miljoen euro onterechte toeslagen te ontvangen. Die ‘fraudeduivel’ moest volgens het parlement worden uitgedreven. Een verharding in het toeslagensysteem werd doorgevoerd, en het doorgeslagen wantrouwen dupeerde in de vijf jaar daarna tienduizenden ouders en kinderen. De persoonlijke, sociale en maatschappelijke schade van ziekte, psychische problematiek, scheidingen, uithuisplaatsingen en zelfs zelfmoord is gigantisch.16 Terecht ontstond er daarna een discussie over de ‘bestuurscultuur’.
Precies op deze cultuur heeft het christelijk-sociaal denken een tegengeluid willen laten horen. In deze denktraditie is er steeds voor gepleit om te leren omgaan met gebrokenheid, weg te blijven bij maakbaarheidsutopieën en te zoeken naar een overheid die het kwaad zo veel mogelijk indamt. De founding father van de christelijke politiek, G. Groen van Prinsterer, bekritiseerde het verlichte maakbaarheidsgeloof al in het midden van de negentiende eeuw. Gereformeerde neocalvinisten en katholieke neothomisten zochten naar een bescheiden rol van de overheid. Het subsidiariteitsbeginsel leert dat deze altijd aanvullend moet zijn aan de samenleving. Abraham Kuyper leerde in zijn idee van ‘soevereiniteit in eigen kring’ dat de overheid vooral moest dienen voor het beschermen van de ruimte van alle maatschappelijke kringen om verantwoordelijkheid te nemen.
De vraag is of christelijk-sociale partijen zich voldoende bewust zijn van de kracht van de maakbaarheidsdynamiek en het probleem daarvan
Ondertussen is het de vraag of christelijk-sociale partijen zich in onze eigen tijd voldoende bewust zijn van de kracht van de maakbaarheidsdynamiek en het probleem daarvan. Een overheid die weinig ruimte laat aan fouten in de samenleving en herstel daarvan, biedt weinig ruimte voor het ontstaan van een coöperatieve samenleving. En bij gebrek aan ontwikkeling van een coöperatieve samenleving, groeit het verantwoordelijkheidsgevoelen van de overheid meer en meer.17 Vanuit christelijk-sociale waarden mogen we dit gerust een negatieve spiraal noemen.
Als christelijk-sociale politici zich daadwerkelijk willen gaan inzetten voor de bloei van de coöperatieve samenleving, dan zullen zij moeten leren andere vragen te gaan stellen. Vragen die niet altijd – of zelfs meestal niet, zo vrees ik – welgevallig zijn in de ogen van hun collega’s in parlement en regering. In de kern draait het daarbij niet om deze vraag: ‘Hoe kan de overheid problemen zo veel mogelijk voorkomen of anders zo snel mogelijk oplossen?’, maar om de volgende: ‘Hoe kan de overheid de ruimte voor een coöperatieve samenleving beschermen?’
Die tweede vraag is een wezenlijk andere vraag. Denk maar eens aan de woningmarkt. Geconfronteerd met de enorme woningnood zal een nieuwe regering wel oppassen energie te steken in financiële mogelijkheden voor wooncoöperaties, die hun waarde nog nauwelijks bewezen hebben. Maar politici die daadwerkelijk geloven in de kracht van een coöperatieve samenleving zouden zich de vraag moeten stellen waarom de overheid deze wooncoöperaties zozeer benadeelt ten opzichte van de grotere instituties. Zij zouden het langetermijnperspectief van een veerkrachtige, coöperatieve samenleving moeten durven inbrengen, met kracht, eigenzinnigheid en volharding. Als dat gebeurt, mag Christen Democratische Verkenningen gerust weer bij me aankloppen. Dan zal ik de loftrompet steken.
Artikel in het kort:
- Alle mooie woorden over de coöperatieve samenleving ten spijt, zijn er in Nederland, zeker in vergelijking met andere landen in Europa, maar weinig coöperaties
- De ARP heeft aan het begin van de twintigste eeuw wooncoöperaties actief tegengewerkt, maar ook CDA en ChristenUnie hebben recent weinig voor hen gedaan
- Oorzaak hiervan is de angst om als overheid echt zaken aan de samenleving toe te vertrouwen
- Juist deze maakbaarheidsreflex om fouten te vermijden heeft een bestuurscultuur gecreëerd waarin de toeslagenaffaire kon plaatsvinden
- Politici moeten het lef hebben om coöperaties die hun waarde nog nauwelijks bewezen hebben, toch alle ruimte te gunnen
Noten
- 1.Govert Buijs, De eeuw van de burger (Mr. G. Groen van Prinstererlezing 2014). Amersfoort: Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, Mr. G. Groen van Prinsterer Stichting, 2014; Robert van Putten en Wouter Beekers, Coöperatiemaatschappij. Solidariteit organiseren in de eenentwintigste eeuw. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2014.
- 2.Initiatiefnota Samsom en Segers, ‘De herovering van de publieke samenleving, naar coöperatief overheidsbestuur’, Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal (2016-2017), 34 581 nr. 2.
- 3.ChristenUnie, Kiezen voor wat écht telt. Verkiezingsprogramma 2021-2025. Den Haag: ChristenUnie, 2021, p. 38.
- 4.Klimaatstichting HIER en RVO, Lokale Energie Monitor 2020. Utrecht: HIER/RVO, februari 2021, p. 5.
- 5.Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, ‘Ledentallen Nederlandse politieke partijen per 1 januari 2021’ [persbericht], dnpp.nl, 18 februari 2021.
- 6.Kajsa Ollongren, Kamerbrief ‘Internationaal vergelijkend onderzoek naar wooncoöperaties’, 21 juni 2021 (kenmerk 2021-0000295518), p. 4.
- 7.ChristenUnie 2021, p. 98.
- 8.Wouter Beekers, Het bewoonbare land. Geschiedenis van de volkshuisvestingsbeweging in Nederland. Amsterdam: Boom, 2012, pp. 101-104.
- 9.Beekers 2012, pp. 110-122.
- 10.Beekers 2012, pp. 125-126.
- 11.Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, 20 maart 2015, artikel 18a.
- 12.‘Besluit van 16 juni 2015, houdende nieuwe nadere regels betreffende toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen en nadere regels betreffende wooncoöperaties (Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015)’, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2015), nr. 231, p. 88.
- 13.Rein Bakker en Bernard Wouters, Eigen kracht zoekt vreemd vermogen. Marktverkenning financiering wooncoöperaties (Platform31; Den Haag 2016); Frank Wassenberg e.a., Contourenschets Financieringsfaciliteit Wooncoöperaties. Concept. Stimuleringsfonds Volkshuisvesting/Platform31, 7 juli 2021.
- 14.Amendement van het lid Bruins c.s. op ‘Wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet differentiatie overdrachtsbelasting)’, Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal (2020-2021), 35 576 nr. 24 (11 november 2020).
- 15.Van Putten en Beekers 2014.
- 16.Jesse Frederik, ‘Tienduizenden gedupeerden, maar geen daders: zo ontstond de tragedie achter de toeslagenaffaire’, De Correspondent, 13 november 2020.
- 17.Robert van Putten, De ban van beheersing. Naar een reflexieve bestuurskunst. Den Haag: Boom bestuurskunde, 2020.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.