Uit de praktijk: Overheid, wees bescheiden en geef professionals de ruimte
Samenvatting
Wat is nodig voor effectieve jeugdhulp en een goede inrichting van wijkteams? Aan het woord is Adri van Montfoort, adviseur sociaal domein en directeur van Stichting De Thuisbasis Sociaal werk.
Hoe komt het dat de jeugdzorg voor veel gemeenten zo’n hoofdpijndossier aan het worden is?
‘De beloften van de decentralisaties waren groot: gemeenten staan dichter bij de mensen, kennen hun problemen, en zijn dus beter in staat om snel de juiste hulp te verlenen. Door in te zetten op lichte problemen kan voorkomen worden dat deze uitgroeien tot grote problemen. Dat bespaart veel energie, menselijk leed en uiteindelijk ook geld, omdat er minder zware, gespecialiseerde zorg nodig zal zijn. Een deel van dat “te besparen geld” werd als bezuiniging ingeboekt: drie jaar lang vijf procent. Dat leek geen enkel probleem. Tot zover de theorie. De praktijk liep anders. Gemeenten zijn van alles gaan betalen. Ook nutteloze zaken, of zaken waarvan het nut of de effectiviteit helemaal niet bewezen is. Met als idee bezig te zijn met preventie, is ingezet op lichte zorg voor kleine problemen. Maar de gezinnen met ingewikkelde problematiek bleven gewoon, en daarmee ook de vraag naar zware en gespecialiseerde zorg. Er zijn inmiddels gemeenten waar één op de zeven kinderen professionele hulp krijgt om gezond groot te worden. De vraag naar zorg is in theorie oneindig.
Inmiddels komen gemeenten ontzettend veel geld tekort. Begrijpelijk dus dat ze extra geld vragen aan het rijk. Niemand vindt het een goed idee dat gemeenten de basisinfrastructuur van verenigingsleven en (sport)faciliteiten afbouwen omdat ze het geld nodig hebben om de rekening van de jeugdzorg te betalen. Toch is het geen goed idee om gewoon extra geld over te maken en te hopen dat dat het probleem oplost. Dat doet het namelijk niet. Er is meer nodig.’
Wat dan?
‘Allereerst is het nodig om de zorgplicht van de gemeente te beperken. Voor welke dingen moet de gemeente betalen, en welke dingen horen bij de mensen zelf? In de Jeugdwet is de definitie van jeugdhulp bewust vaag gehouden om gemeenten bewegingsruimte te geven, maar dat wil niet zeggen dat gemeenten van alles en nog wat moeten vergoeden. Gemeenten kunnen in de huidige wet al scherpere keuzes maken, en dat begint door de financiële druk nu ook te komen. Een afbakening van de zorgplicht in de wet zou hier echter bij helpen, dus ook Den Haag moet aan de slag. Als gemeenten verantwoordelijk zijn voor het betalen van de rekening, dan moeten ze ook kunnen bepalen wat er betaald wordt.’
Adri van Montfoort
‘Niet alleen is jeugdhulp te breed gedefinieerd, er zijn ook te veel verschillende verwijzers, op wie de gemeente te weinig invloed heeft. De meeste kinderen worden verwezen door de huisarts, en ook jeugdartsen en medisch specialisten verwijzen kinderen vanaf hun spreekuur. De gemiddelde arts heeft te weinig tijd voor de gesprekken die nodig zijn voor een goede afweging bij vragen over opvoeden en opgroeien. Voor het overgrote deel gaat het niet om medische vragen, maar om een terrein waar de genoemde medici niet voor zijn opgeleid. Verwijzing door de huisarts kan daardoor gaan werken als een snelle route naar specialistische jeugdhulp. Het gevolg: iedereen bepaalt, en de gemeente betaalt. Hier is een wetswijziging nodig, zodat de gemeente meer invloed krijgt op de verwijzingen.’
Rechtbanken en scheidingszaken
‘Volgens de Jeugdwet is de rechter geen verwijzer naar vrijwillige jeugdhulp. Maar door het rijk, de rechtspraak en de VNG is afgesproken dat de rechter bij een echtscheidingszaak kan verwijzen naar een standaard hulpaanbod. Alle rechtbanken hebben een formulier gekregen waarop dit “uniform hulpaanbod” (UHA) staat, inclusief de jeugdhulpaanbieder. De rechter kruist dit aan tijdens de zitting als de ouders zeggen dat ze wel hulp willen, en vervolgens is de afspraak dat de gemeente dit blindelings volgt. Maar net als de huisarts tijdens het spreekuur heeft de rechter in een zitting weinig tijd, en evenmin is de rechter opgeleid om de gehele opvoedingssituatie in kaart te brengen. De bedoeling achter deze actie – het zo snel mogelijk oplossen van strijd tussen de ouders – is mooi, maar het effect is dat er weer een losse instroom naar specialistische jeugdhulp is bijgekomen. De overheid neemt steeds meer verantwoordelijkheid van de mensen zelf over, vooral bij echtscheidingsruzies. Maar sommige mensen vechten door, hoeveel hulp en maatregelen de overheid ook inschakelt. Sowieso zou de overheid veel meer bescheidenheid passen. Niet alles is maakbaar.’
Ouders die rechtszaken tegen elkaar voeren, dat is toch ongewenst?
‘Een rechtszaak kan de strijd erger maken en biedt lang niet altijd een oplossing van het conflict, dat klopt. De algemene voorkeur voor bemiddeling deel ik, en het is goed dat er tegenwoordig veel bemiddelaars zijn en dat de meeste advocaten zoeken naar een oplossing waar beide ouders mee kunnen instemmen. Als de ouders zelf een advocaat of een bemiddelaar moeten betalen, of een eigen bijdrage moeten betalen, dan zie ik dat als een vorm van “eigen kracht”: het is hún strijd, en zij zijn verantwoordelijk voor de oplossing. Nu zet de overheid steeds meer jeugdhulpverlening en jeugdbescherming in, met het doel de strijd tussen de ouders te verminderen. Scherp gezegd neemt de overheid daarmee de verantwoordelijkheid over van de ouders. De overheid wekt de verwachting dat de jeugdhulpverlener of de jeugdbeschermer ervoor kan zorgen dat de ouders stoppen met vechten. Dit doet de overheid onder meer door “Scheiden zonder Schade”, een megalomaan programma met maar liefst vijfenveertig actielijnen. Er is echter geen bewijs dat alle extra acties ertoe leiden dat de strijd tussen de ouders stopt en dat het beter gaat met de kinderen. Ik durf de stelling aan dat de helft van de ondertoezichtstellingen te maken heeft met vechtscheidingen. Het dringt maar langzaam tot ons door dat niet alleen het aantal vechtscheidingen problematisch is, maar ook de manier waarop we er als overheid mee omgaan. We bemoeien ons steeds meer met het privéleven van mensen. Ik lees dat sommige politieke partijen gratis relatietherapie willen aanbieden om grotere problemen te voorkomen. Dat klinkt mooi, maar het is weer een uitbreiding. Het begint als een vrijwillig aanbod, maar het kan er op enig moment toe leiden dat ouders die weigeren zo’n therapie te ondergaan, te maken krijgen met drang en uiteindelijk met dwang.’
‘Het proces is steeds hetzelfde. Er is een maatschappelijk probleem en de overheid wil dat oplossen. Het probleem wordt vertaald in een of meer organisaties die ermee aan de slag gaan. Als na verloop van tijd blijkt dat het probleem nog steeds bestaat, komt er een extra organisatie bij, en dan komen er meer regels en geleidelijk ook meer dwang. We zien dit ook bij de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Geweld in afhankelijkheidsrelaties is een ernstig en veelvoorkomend maatschappelijk probleem.
Logisch dat de overheid daar iets tegen wil doen. Er is nu echter een “keten” ontstaan met veel mogelijkheden om het probleem door te schuiven. Inmiddels hebben we wijkteams, Veilig Thuis, “drang”, een “jeugdbeschermingstafel”, de Raad voor de Kinderbescherming, en via de rechtbanken vervolgens de gecertificeerde instellingen oftewel de jeugdbescherming. De overheid heeft in 2019 de meldcode “aangescherpt”; dat is overheidstaal voor een meldplicht. Het gros van de meldingen bij Veilig Thuis wordt gedaan door politiemedewerkers, scholen en hulpverleners die al in het gezin zitten. Veilig Thuis stuurt een klein aantal van deze meldingen door naar de Raad voor de Kinderbescherming, en een nog kleiner deel daarvan leidt na onderzoek en via de rechtbank tot een maatregel die uitgevoerd moet worden door de jeugdbescherming. Maar het overgrote deel van de gedane meldingen stuurt Veilig Thuis na “triage” door naar de wijkteams,
die in veel gevallen al contact met het gezin hadden. Dat kan een averechts effect hebben, doordat de gezinsleden hun vertrouwen in de hulpverlening verliezen. Er is een duur, ingewikkeld en formeel-afstandelijk systeem ontstaan. Uit goede bedoelingen weliswaar, maar zonder te weten of het werkt, en met te weinig oog voor mogelijke negatieve bijeffecten.’
De overheid neemt de verantwoordelijkheid over van de ouders
Wat zou er dan wel moeten gebeuren?
‘Een van de doelen van de Jeugdwet is normaliseren. Niet alles is een probleem waar we als overheid bovenop moeten springen. Begin met de vraag welke mensen het belangrijk vinden dat het goed blijft gaan met een kind. Dat zijn de eigen gezinsleden, maar ook familieleden, en daarbuiten zijn er meestal nog andere mensen die willen meedenken. Eén van de manieren om dit te doen is de zogenoemde Eigen Kracht-conferentie. Als een gezin een ingewikkeld probleem heeft, wordt de omgeving van het gezin opgetrommeld om samen te bedenken hoe het opgelost kan worden. Iedereen is dan deel van het plan én van de oplossing. Deze aanpak hebben we afgekeken van de Maori’s in Nieuw-Zeeland, maar we hadden ook in onze eigen geschiedenis kunnen kijken. Onder Napoleon werd in Nederland de “familieraad” ingevoerd: bij beslissingen over kinderen moest de rechter een groepje van zes familieleden vragen om een oplossing voor te stellen. Later is dit afgezwakt tot een adviesrol voor familieleden; dat heeft tot 1987 in de wet gestaan. Toen werd gezegd dat bemoeienis van familieleden met de opvoeding van een kind ouderwets was. Maar volgens mij past het wel in de Nederlandse cultuur dat mensen samen oplossingen voor problemen zoeken. Er zijn dan ook al veel initiatieven, maar ik pleit voor nog meer aandacht voor familieconferenties, burgervoogden, een informele mentor (JIM), een herwaardering van het oude instituut van peetoom en peettante, enzovoort. Dit zijn allemaal geen wondermiddelen, maar die heeft de professionele wereld ook niet te bieden.’
Mensen hebben behoefte aan hulp en niet aan oeverloos gepraat
De waarde van professionals
‘De overheid moet bescheiden zijn en niet denken dat alle maatschappelijke problemen kunnen worden opgelost door organisaties, regels, meldcodes, richtlijnen, standaarden en omvangrijke programma’s. Gemeenten moeten de juiste hulp aan gezinnen organiseren, en niet zomaar alles wat eventueel goed kan zijn voor een kind gaan betalen. Er moet dus helder worden afgebakend wat jeugdzorg móét en wat jeugdzorg kán zijn. De wetgever moet de gemeenten een sterkere positie geven bij verwijzingen door artsen. Onder die voorwaarden kunnen de wijkteams goed aan de slag. Mensen hebben behoefte aan hulp, en niet aan oeverloos gepraat. Het is belangrijk dat wijkteams bestaan uit ervaren en excellente mensen die direct hulp of advies kunnen bieden. Mensen die weten welke problemen zo klein zijn dat er geen professionele hulp voor nodig is, maar die ook kunnen inschatten wanneer er direct opgeschaald moet worden. Het is belangrijk dat de gemeente als opdrachtgever van het wijkteam zuinig is met beleid en oog heeft voor de uitvoering. Ik adviseer de gemeenten om de afdeling beleid zo klein mogelijk te houden. Natuurlijk gaat er heel af en toe iets verkeerd; hoe graag we dat ook zouden willen, niet alles is te voorkomen. Het is van belang om professionals in zo’n geval te steunen, anders gaan ze risicomijdend gedrag vertonen. Professionals horen verantwoordelijk te zijn voor de inhoud, maar ook voor de schaarse middelen. Zij kunnen bepalen welk kind of welk gezin echt hulp nodig heeft, en ook welke hulp dat dan is. Zij weten hoe een euro het best en het efficiëntst kan worden ingezet. Zij kunnen prima maatwerk bieden. Professionals hebben duidelijke financiële kaders, bewegingsruimte en rugdekking nodig. Zolang ze die krijgen, is er veel mogelijk.’
Artikel in het kort:
- Niet alles is een probleem waar de overheid bovenop moet springen
- De wetgever moet de toegang tot jeugdhulp via rechtbank en huisarts voorkomen
- Professionals horen niet alleen verantwoordelijk te zijn voor de inhoud, maar ook voor de verdeling van de schaarse middelen
- Wijkteams dienen te bestaan uit ervaren en excellente mensen die direct hulp of advies kunnen bieden
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.