De dynamiek van praktijken als leidraad voor bestuur
Samenvatting
Het neoliberalisme is een technocratische bestuursfilosofie waarbij het individu object van overheidssturing is. Ondanks de massale publieke onvrede met deze bestuursfilosofie blijft ze hardnekkig in het zadel zitten. Maar er gloort hoop voor samenleving en bestuur die voorbij technocratie en neoliberalisme willen komen. Er is een radicaal ander alternatief denkbaar dat breekt met maakbaarheid en mechanistisch denken, en dat past bij christendemocratie. Het devies daarbij is: sluit aan bij dynamiek van sociale praktijken.
De kritiek die bestuurders en beleidsmakers in de publieke zaak momenteel ontvangen is lang niet mals. Welbeschouwd laten die kritieken zich samenvatten in twee kernbegrippen: technocratie en neoliberalisme. Van beide woorden krijg je haast vanzelf een vieze smaak in de mond, zeker wanneer je afgaat op de intonatie waarmee ze worden uitgesproken. En terecht voor wie, zoals de christendemocratie doet, hecht aan maatschappelijke vrijheid, pluraliteit en relationeel denken.
Technocratie is een bestuursfilosofie waarin probleembeheersing vanuit wetenschappelijk-technische rationaliteit centraal staat. Een efficiënte en effectieve probleembeheersing vraagt om sturing waarin eenduidigheid, gehoorzaamheid aan het plan en handelen vanuit een blauwdruk kernwoorden zijn. Om overzicht en controle te houden is pluraliteit of ruimte voor verschil en maatwerk hinderlijke ballast. Met vrijheid kan technocratie niet goed overweg, omdat ze een recept voor wanordelijkheid is. Voor technocratische besluitvorming zijn democratische en rechtsstatelijke procedures inefficiënte mechanismen.1
Neoliberalisme is een bestuursfilosofie waarin individualiteit centraal staat. Op het eerste gezicht lijkt neoliberalisme het tegendeel van technocratie, omdat ze gepaard ging met privatisering, marktwerking en flexibilisering. Bij nader inzien is dat een illusie. Neoliberalisme betekende niet minder staatsoptreden of steviger herwaardering van democratie en rechtsstaat als uiting van vrijheid.2
En belangrijker: neoliberalisme leidde tot nieuwe vormen van technocratie. De afbraak van de verzorgingsstaat ging gepaard met de opbouw van een preventiestaat, waarbij juist dat door neoliberalisme gevierde individu aangrijpingspunt van beleid is geworden. Gedragssturing door middel van nudging, surveillance en andere vormen van disciplinering zijn stevig in opmars.3 Zoals de sociaaldemocratie in de twintigste eeuw technocratisch bestuur ideologisch inkleurde, zo zorgt vandaag de dag neoliberalisme voor de ideologische toespitsing.
Neoliberale maakbaarheid
Neoliberaal bestuur is dus allesbehalve een afscheid van het mantra van maakbaarheid gebleken. En wat dus op het eerste gezicht twee verschillende venijnige kritieken zijn – technocratie en neoliberalisme –, blijken in tweede instantie twee zijden te zijn van dezelfde medaille, die ik ‘neoliberale maakbaarheid’ noem.4 Gevolg daarvan is dat individuen steeds meer ingelijfd worden in het technocratische bestuur. Het individu is dan instrument van bestuur en beleid, waardoor de vrijheid die neoliberalisme voorhoudt schijn wordt.5
De tragiek is ondertussen dat ondanks de massale publieke onvrede met deze bestuursfilosofie, ze hardnekkig in het zadel blijft zitten. Jaar in, jaar uit neemt de kritiek toe, maar we lijken er ook aan verslaafd. Inmiddels is in het parlement geen neoliberaal meer te bekennen, en zelfs premier Rutte heeft zich er openlijk tegen uitgesproken, toen hij tijdens de algemene politieke beschouwingen bekende de term ‘bv Nederland’ te haten. Desondanks zijn sporen van radicaal anders denken nog maar moeilijk te vinden. En in deze coronacrisis blijkt ook de technocratie, met de nadrukkelijke rol voor wetenschappelijke experts en centrale regels, stevig in het zadel te zitten.
We hebben een nieuwe sociologische verbeeldingskracht nodig
De vraag is daarom: hoe kunnen bestuur en beleid ontsnappen aan dit juk van neoliberale maakbaarheid? Is een filosofie van beleidsinterventie voorhanden dat een alternatief vormt voor technocratie en neoliberalisme? Een alternatief dat bovendien recht doet aan christendemocratische tonen van pluraliteit, relationeel denken en maatschappelijke vrijheid? Daarvoor is een ander bestuurlijk wereldbeeld nodig. Technocratisch bestuur is gebaseerd op een mechanistisch wereldbeeld; de werkelijkheid als rationeel te bedienen machine. De neoliberale invulling betekent vervolgens dat we niet één grote collectieve machine hebben, maar talloze kleine machines – individuen.
Alternatief voor mechanistisch denken
De opgave is dus niets minder dan op fundamenteel niveau werk maken van een visie op menselijk handelen en sociale ordening die als alternatief kan dienen voor dit mechanistische denken.6 Daarvoor hebben we een nieuwe sociologische verbeeldingskracht nodig. En tegelijkertijd een goede politiek-filosofische antenne, want niet elke sociologische verbeelding brengt ons relationeel denken met respect voor pluraliteit.
De reflex kan zijn om van individualisme weer terug te grijpen op collectivisme, en om van de markt weer naar de staat te gaan kijken. Daar heeft het christendemocratisch denken vanouds voor gewaakt. De notie van soevereiniteit in eigen kring – nu honderdveertig jaar geleden gemunt bij de oprichting van de VU door Abraham Kuyper, wiens honderdste sterfjaar dit jaar herdacht wordt – is daarvan een uitdrukking. Soevereiniteit in eigen kring staat voor de vrijheid van maatschappelijke verbanden (en dus niet slechts voor die van individuen) ten opzichte van beheerszucht van de staat. Dit ordeningsprincipe borgt ook pluraliteit en relationeel denken: de kringen hebben hun eigen kwaliteiten en unieke inbreng in het maatschappelijke samenspel.
Hoe beeldend ook gevonden, rond deze notie hangt ook een typische nestgeur, en ze gaat gehuld in een vocabulaire dat niet overal meer herkend wordt. Het is de moeite waard om te zoeken naar hedendaagse sociologische taal waarin vergelijkbare intuïties en uitgangspunten een plek hebben, zodat ook het bereik ervan vergroot wordt. Dat vocabulaire kan gevonden worden in zogenoemde ‘theorieën van sociale praktijken’, een stroming in de sociologie waarin het menselijk handelen en sociale ordening gevat worden in termen van ‘sociale praktijken’.7
Aansluiten bij sociale praktijken
De samenleving verschijnt in deze benadering niet als een ‘ding’, als een statisch object, maar als een dynamisch gebeuren dat zelf constant in beweging is. Het samenleven bestaat in de uitoefening van talloze praktijken, in oneindige en zich steeds ontwikkelende activiteiten uitgevoerd door groepen mensen. Een bestuurder die een beleidsinterventie wil plegen handelt dus niet in een neutrale en stilstaande omgeving, maar moet acteren op iets wat hij helemaal niet beheerst. Oftewel, vanuit praktijkenperspectief is de bestuurder niet het beginpunt, de schepper die de maatschappelijke machine leidt. Het samenleven gaat voor het overheidsbestuur uit, en een goed bestuurder respecteert die maatschappelijke dynamiek van praktijken en is beducht die te negeren.
Een cruciaal inzicht in theorieën van sociale praktijken is dat deze praktijken allemaal een eigen ‘telos’, een eigen bedoeling hebben (door bijvoorbeeld Alisdair MacIntyre sterk verwoord).8 De praktijk van het zorg verlenen is wezenlijk anders dan de praktijk van het onderwijzen of de praktijk van een melkveehouderij. Dat stelt grenzen aan de ruimte voor bestuurders om in praktijken te interveniëren, en het doet beseffen dat de samenleving bestaat in een pluraliteit van praktijken die elk hun eigenheid hebben. Beleidsinterventies moeten recht doen aan deze ‘kernfunctie’ van maatschappelijke praktijken, en ze niet onderdrukken met beleidsdoelstellingen of verantwoordingssystemen die daar haaks op staan (zoals New Public Management soms doet).9 Vanuit praktijkenperspectief dienen bestuurders deze kernfunctie of bedoeling in het vizier te houden, en zo ook de pluraliteit te beschermen.
Web van praktijken
Dat brengt ons bij een volgend aspect van deze benadering. De primaire ‘eenheden’ zijn de ‘praktijken’, niet de individuen. Hiermee wordt het individualisme sterk bekritiseerd. Mensen handelen niet volstrekt autonoom, maar altijd in een web van praktijken. We zijn onderdeel van een gezin, een familie, een school, een werkkring, enzovoort – dat zijn allemaal verschillende praktijken, die ons vormen en waar wij op onze beurt door participatie ook weer aan bijdragen. Hiermee onderstrepen praktijkenauteurs (zoals Charles Taylor en Pierre Bourdieu) het relationele karakter van ons mens-zijn.
Met het oog op beleidsinterventies gericht op sociale verandering is het vanuit praktijkenperspectief dan ook niet vruchtbaar om de pijlen op het individu sec te richten. Anders gezegd: het besef dat mensen deel uitmaken van praktijken en daardoor gevormd worden in hun doen en laten, geeft de beleidsmaker een heel andere focus voor beleidsinterventie. Het leidt tot ‘de-individualisering’, tot relativering van het idee dat het individu met psychologische nudges bijgestuurd moet worden in het maken van rationele autonome keuzes – wat de basis is onder veel gedragsbeleid.
In plaats daarvan worden praktijken het aangrijpingspunt voor sociale verandering. Maar daarvan is zojuist gezegd dat die een eigen logica hebben en zich niet geheel laten vangen door bestuurders. Dat impliceert dus een zekere bestuurlijke bescheidenheid, een besef dat praktijken zich maar beperkt laten bijsturen door beleid.10
Praktijken worden voor een belangrijk deel ontwikkeld vanuit praktische wijsheid, de ontwikkeling van routines en tradities. Een praktijk leer je door oefening, een langzaam proces van inwijding en gewoontevorming door de jaren heen. Rationaliteit speelt daarin maar een beperkte rol. Beleid dat praktijken wil veranderen moet dus een lange adem hebben, aansluiten bij en gebruikmaken van de praktische wijsheid en routines in praktijken. Geduld is dus een cruciale deugd voor bestuurders. Een boeiend voorbeeld waarin deze benadering centraal staat is het recente advies van het Planbureau voor de Leefomgeving over verandering van voedselconsumptie.11
Gemeenschapsdenken nieuwe stijl
Beleidsinterventies om praktijken bij te sturen kunnen zich richten op verschillende ‘elementen’ waaruit praktijken bestaan. Denk aan het versterken van competenties van practitioners in bepaalde praktijken, of aan het scheppen van een aantal materiële randvoorwaarden waardoor praktijken kunnen opbloeien of veranderen. Die randvoorwaarden kunnen de (digitale) infrastructuur betreffen, financiële middelen, juridische kaders, enzovoort, waardoor andere gewoonten zich kunnen ontwikkelen. Op deze manieren kunnen beleidsmakers de condities beïnvloeden van praktijken, zonder echter die praktijken helemaal in de greep te hebben.
Wie de dynamiek van praktijken serieus neemt, omarmt de grenzen van maakbaarheid
Welbeschouwd echoot dit denken over sociale praktijken fundamentele intuïties van de christendemocratie, zoals vervat in het ordeningsprincipe van soevereiniteit in eigen kring en het relationele denken. Het brengt opnieuw gemeenschapsdenken in beeld mét oog voor diversiteit. Daarmee identificeert denken vanuit praktijken een kijk op ‘het sociale’ voorbij individualisme enerzijds en collectivisme anderzijds, en brengt het opnieuw in beeld dat vrijheid niet slechts individuele vrijheid is, maar ook groepen aangaat. Wie deze dynamiek van praktijken serieus neemt, omarmt de grenzen van maakbaarheid. Er gloort dus hoop voor samenleving en bestuur die voorbij technocratie en neoliberalisme willen komen.
Noten
- 1.Hannah Arendt, De menselijke conditie. Amsterdam: Boom, 2009; Friedrich von Hayek, The road to serfdom. Chicago: University of Chicago Press, 1944.
- 2.Thomas Biebricher, Onvermoed en onvermijdelijk. De vele gezichten van het neoliberalisme. Nijmegen: Valkhof Pers, 2017.
- 3.Rik Peeters, Het verlangen naar voorkomen. Hoe het preventieparadigma de overheid verandert. Amsterdam: Van Gennep, 2015.
- 4.Robert van Putten, De ban van beheersing. Naar een reflexieve bestuurskunst. Den Haag: Boom bestuurskunde, 2020, in het bijzonder hoofdstuk 2.
- 5.Byung-Chul Han, Psychopolitiek. Neoliberalisme en de nieuwe machtstechnieken. Amsterdam: Van Gennep, 2015.
- 6.Robert van Putten, ‘Bouwen aan een neosociaal perspectief’, website Sociale Vraagstukken, 28 september 2020. Zie https://www.socialevraagstukken.nl/bouwen-aan-een-neosociaalperspectief
- 7.Van Putten 2020, in het bijzonder hoofdstuk 5. Zie ook: Davide Nicolini, Practice theory, work, and organization. An introduction. Oxford: Oxford University Press, 2012.
- 8.Alisdair MacIntyre, After virtue. A study in moral theory. Londen: Bloomsbury, 2007.
- 9.Hans Boutellier, ‘Immanent verbonden’, in: Govert Buijs en Jan Hoogland (red.), Ontzuilde bezieling. Den Haag: Boom bestuurskunde, 2016, pp. 125-132; Marc de Vries en Henk Jochemsen (red.), The normative nature of social practices and ethics in professional environments. Hershey: IGI Global, 2019.
- 10.Elisabeth Shove, The dynamics of social practice. Everyday life and how it changes. Londen: SAGE, 2012; Yolande Strengers en Cecile Maller (red.), Social practices, intervention and sustainability. Beyond behaviour change. Londen: Routledge, 2015.
- 11.Michiel de Krom, Marijke Vonk en Hanneke Muilwijk, Voedselconsumptie veranderen. Bouwstenen voor beleid om verduurzaming van eetpatronen te stimuleren. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving, 2020.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.