Ook moderne politiek heeft beginselen nodig
Samenvatting
Beginselvastheid is de rode draad in het denken, doen en laten van Bob Goudzwaard. Zonder beginselen lopen we het gevaar in hoogmoedige ideologieën verzeild te raken, met doelen die koste wat het kost bereikt moeten worden. ‘Het moderne denken, het lineaire vooruitgangsgeloof, accepteert geen gegevenheden’, zo zegt hij. ‘De houding is: “Wij lossen het wel op.” Dat is nogal hoogmoedig.’
Hij was een van de founding fathers van het CDA. Hij schreef het eerste CDA-verkiezingsprogramma, met de veelzeggende titel Niet bij brood alleen. En hij geldt als de architect van de ‘economie van het genoeg’. Bob Goudzwaard, 86 inmiddels, formuleert zijn gedachten nog altijd trefzeker en met overtuiging.
Zo’n tien jaar geleden verhuisde hij van Nederland naar Zuid-Afrika. Na het overlijden van zijn Nederlandse vrouw hertrouwde hij met de Zuid-Afrikaanse hoogleraar filosofie Elaine Botha. Ze kenden elkaar al sinds de tijd dat Goudzwaard naar Zuid-Afrika kwam om de strijd tegen de apartheid te steunen. Afgelopen zomer overleed Botha, na een lange tijd met de ziekte van Parkinson te hebben geleefd. Goudzwaard hoopt deze herfst naar Nederland terug te keren.
Met zijn denkwerk leverde hij in de jaren zestig en zeventig een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van het Christen-Democratisch Appèl. Het waren pioniersjaren: het gedachtegoed van de nieuwe fusiepartij van ARP, KVP en CHU moest opnieuw worden doordacht en verwoord. Van 1959 tot 1965 was Goudzwaard medewerker van het wetenschappelijk instituut voor de ARP. Vervolgens ging hij naar de ARP-fractie in de Tweede Kamer en was hij van 1967 tot 1971 Tweede Kamerlid. In diezelfde jaren was hij lid van de Groep van Achttien die de grondslag legde voor het CDA. Zijn concept van de ‘economie van het genoeg’ zette hij uiteen in boeken als Kapitalisme en vooruitgang (1976) en Genoeg van te veel, genoeg van te weinig (1985), dat hij schreef samen met Harry de Lange. De kern van zijn analyse: de economie is in ecologisch en sociaal opzicht niet duurzaam, en het onverbiddelijk vasthouden aan het groeimodel heeft fatale gevolgen. Kort na de oprichting van het CDA in 1980 zegde hij met pijn in zijn hart zijn lidmaatschap op. Hij deed dit vooral vanwege de nucleaire kwestie; meegaan met de NAVO-strategie om ter afschrikking te dreigen met het maken van burgerslachtoffers, was voor hem onacceptabel. Daarnaast was hij door het kabinet-Van Agt/ Wiegel teleurgesteld over de behoudende koers van de partij en het gebrek aan beginselvastheid. ‘In wezen ben ik altijd een ARP’er gebleven.’
Goudzwaard verwelkomt het gesprek. ‘Als je wat ouder wordt, worden sommige indrukken milder en anders. Dan verschuift er wat in je oordeelsvorming en kom je op onderdelen tot andere oordelen over die tijd dan toen je ermiddenin zat.’

Prof. Bob Goudzwaard tijdens ARP Partijraad te Biddinghuizen over de totstandkoming van het CDA, 3 maart 1979. Bron: Collectie / Archief Fotocollectie Anefo
Hoe kwam u in de politiek terecht?
‘Ik ben opgegroeid in een huis waar een fundamentele politieke interesse was. Mijn vader, die chef drukkerij van de Delftse krant was, drukte verkiezingsaffiches, en als er verkiezingsdag was, hield hij op een wankele ladder bij het verkiezingsbord van de Delftse krant al de cijfers en scores bij. Ook vertrouwde hij mij als kleine jongen de verspreiding van de verzetskrant Houdt stand toe. Dat heeft menigmaal tot hachelijke situaties geleid, maar mij ook gevormd om in onrechtvaardige situaties niet te berusten.’
‘Later was ik samen met Johan Prins en Willem Hoogendijk lid van een plaatselijke afdeling van de Vereniging voor Reformatorische Wijsbegeerte. Meckes, de toenmalige hoogleraar in Rotterdam en docent aan de Koninklijke Militaire Academie, was er ook bij. Meckes nodigde mij uit mijn opvatting over de economie te vertellen. Via hem kwam ik bij de ARP terecht. Prins was in die tijd de directeur van de Kuyperstichting, het wetenschappelijk bureau van de ARP, en Hoogendijk was zijn medewerker. Prins kwam mij thuis opzoeken. Zijn motivatie sprak me aan. Hij zei: “Het is met de ARP heel droevig gesteld; het hangt als los zand aan elkaar en er moet nodig wat veranderen. We weten ook niet allemaal heel precies hoe of wat, maar kun je naar de Kuyperstichting komen? Zou je er iets aan willen doen?” Ik had nota bene al bij Philips gesolliciteerd; die baan heb ik ervoor laten lopen. Hij zei: “Ik kan je weinig bieden, 7000 gulden per jaar, maar we hebben mensen zoals jij nodig.”’
‘Ik werd als econoom toegevoegd aan de staf van de Kuyperstichting. Ik hield me bijvoorbeeld bezig met een rapport over de dichtgroeiende Randstad. Daar was partijvoorzitter Berghuis heel verguld mee. Dat was misschien wel de hoofdreden dat ik later gevraagd werd als Tweede Kamerlid. Voor AR Staatkunde schreef ik in 1962 een artikel in drie delen met de titel “Economische politiek als beginsel-politiek”. Dat woord “beginselpolitiek” was wel kenmerkend voor ons.’
Beginselen voorkomen dat de doeleinden de politiek gaan bepalen
Gegevenheden
Op welke manier waren beginselen belangrijk?
‘Beginselen zijn uitgangspunten voor politiek handelen. Eén van de uitgangspunten is gerechtigheid. Dat woord “publiek” dat je erbij kunt denken heeft betrekking op het feit dat het niet de overheid toekomt om zich in de kringen van het gezin of het bedrijf te mengen. Dat is onrechtvaardig; die kringen gaan over hun eigen huishouding en hun verantwoordelijkheid mag geen geweld worden aangedaan. Publieke gerechtigheid betekent gerechtigheid van de hele samenleving, en dat ook de kringen onderling rechtvaardige verhoudingen nastreven en zelf niet over de schreef gaan. Gerechtigheid was in feite ons belangrijkste principe voor de oriëntatie van beleid. Maar daarnaast golden ook sociale cohesie en de zorg voor de zwakken in de samenleving als belangrijke principes.’
‘In modern filosofisch taalgebruik zou je de uitgangspunten of beginselen ook gegevenheden, givens, kunnen noemen. Gegevenheden zijn geen abstracte principes, maar onderdeel van de geschapen werkelijkheid, en het gaat erom ze zo goed en verantwoord mogelijk te benutten. Neem de politieke macht. Macht is een legitiem middel om te gebruiken, maar die moet dan wel op een rechtvaardige wijze worden ingezet. Die rechtvaardigheid is, zoals dat heette, de “zinoriëntatie” van de macht. En zo is “rentmeesterschap” de zinoriëntatie van de economie. Zo hebben alle kringen een diepere zin en een hoger doel, in lijn met de bedoeling aan het begin van de schepping.’
Interessant is dat u de beginselen duidt als ‘gegevenheden’, als iets wat voorhanden is in de geschapen werkelijkheid.
‘Die gegevenheid was voor ons inderdaad een belangrijk element. Ze zet een zekere rem op al te hoogmoedig streven om de wereld naar je hand te zetten, te managen zouden we nu zeggen, zonder rekening te houden met natuurlijke grenzen. In het uiterste geval betekent dat dat gegevenheden zelf ook onderdeel worden van een experimenteerdrift en een vooruitgangsstreven waarin alles mogelijk is.’
‘Het belang van beginselen is dat je anders in ideologie vervalt. In mijn boek Genoodzaakt goed te wezen – een citaat van Groen van Prinsterer – heb ik dat in 1981 nader uitgewerkt. Beginselen voorkomen dat de doeleinden de politiek gaan bepalen. Het gevaar daarvan is dat er in de focus op de doelen een zekere blikvernauwing plaatsvindt, waarin de doelen heilig worden verklaard en al het andere hieraan ondergeschikt. In deze zin ben ik ook altijd antirevolutionair gebleven.’
Ter gelegenheid van het negentigjarig bestaan van de ARP in 1969 schreef u Grote taak voor kleine mensen. Dat bevatte ‘hoofdlijnen voor een evangelisch beleid’, zoals u het zelf in de ondertitel uitdrukte. Het verscheen midden in de fusiebesprekingen, die al startten in 1967 en vanaf 1969 serieus werden. Wat wilde u met het rapport bereiken?
‘De titel Grote taak voor kleine mensen kwam van Antoon Veerman, destijds voorzitter van de ARP. Ik wilde het organische denken toepassen op alle domeinen van het leven. Het motief van publieke gerechtigheid was opnieuw het leidende richtsnoer. Dat betekent onder meer dat in het levensonderhoud van mensen moest worden voorzien, zodat mensen niet buiten de boot vallen. Er zit ook een correctiemechanisme in voor als kringen zich niet aan hun verantwoordelijkheid houden. Neem bedrijven die over de schreef gaan en hun macht misbruiken. Dan kan de overheid in principe ingrijpen. Of neem ouders die hun kinderen mishandelen. Dan kan ontzetting uit de ouderlijke macht volgen.’
‘In Grote taak voor kleine mensen is ook het idee van de publieke bedrijfsorganisatie verduidelijkt, en de interessante gedachte van het verbindend verklaren van cao’s wordt met kracht verdedigd. Het idee dat een privaatrechtelijke overeenkomst tussen werkgevers en werknemers kan worden getransformeerd tot publiekrecht is nog steeds van belang, juist in een crisissituatie. Een ander voorstel uit Grote taak voor kleine mensen, over verregaande zeggenschap voor werknemers in een onderneming, is destijds helaas gesneuveld. De onderneming is een samenwerkingsverband tussen levende mensen, en daarbij is het ronduit onmogelijk om kapitaalverschaffers als eigenaar van de onderneming te zien, zo schreef ik. Dat zou neerkomen op slavernij.’
Veelbetekenend voor Kuypers Ons program is dat daarin het begrip ‘christelijke politiek’ niet voorkomt
De term ‘evangelisch beleid’ in de ondertitel suggereert een zeker missionair elan.
‘Wij hadden zeker een missie. Maar wij waren niet bevangen door het idee dat wij het Koninkrijk der hemelen op aarde moesten vestigen, beslist niet. Veelbetekenend voor Kuypers Ons program is dat daarin het begrip ‘christelijke politiek’ niet voorkomt. In onze CDA-filosofie moest politiek corresponderen met de beginselen, dat wil zeggen met de voorgegeven bedoelingen van de schepping. Die benadering is contrair aan een evangelische politiek, overgewaaid uit Amerika en Duitsland. Deze radicale evangelische politiek geloofde dat politiek deel uitmaakt van het Rijk Gods. Die gedachte was ons vreemd. Politiek dient zich te oriënteren op beginselen, met publieke gerechtigheid als het belangrijkste daarvan. Dit thema speelt door mijn hele leven heen.’
In hoeverre bouwde u voort op het werk van de vroegere politieke voormannen als Groen van Prinsterer, Kuyper en Schaepman?
‘Kuyper was uiteraard heel belangrijk voor ARP’ers. De beginselen werden op vele verschillende manieren uitgelegd. Kuyper wilde die voortdurende discussie in zekere zin beslechten met het lijvige boek Ons program, uit 1879.’
‘Ik weet niet of u weleens het zilverkleurige monumentje van een halve meter hoog heeft gezien? Ik meen dat de gereformeerde vrouwenvereniging deze ooit aan Abraham Kuyper als de aan hen door God gegeven leider schonk. Aan de basis van het zuiltje stonden twee engelen. De ene engel had de Bijbel onder zijn arm – dat lijkt me bij een engel nog enigszins legitiem. Maar de andere engel hield Ons program van Kuyper onder de arm. Zo diep zat de overtuiging dat je politiek niet zonder hechte beginselen kunt bedrijven. Het partijbureau van de ARP was gevestigd in het Kuyperhuis, het vroegere woonhuis van Kuyper in Den Haag.
Ik zat in het Kuyperhuis op een kamer met een klein bureautje van Kuyper en uitzicht op de tuin. De directeur van de Kuyperstichting had het grote bureau van Kuyper. Op dat bureau stond ook een beeldje van Schaepman, de vroegere leider van de KVP. Kuyper en Schaepman waren goede vrienden. Toen Schaepman overleed stuurde Kuyper een briefje in het Latijn naar het Vaticaan in Rome. Quis non fleret? stond erop: ‘Wie zou niet wenen?’ Merkwaardig toch en heel opmerkelijk, tekenend voor de vriendschap tussen beiden. In de schoolstrijd hadden ze gebroederlijk aan dezelfde kant gestreden. De school behoorde aan de ouders en niet aan de staat – dat was de gedeelde fundamentele overtuiging. In de schoolstrijd ging het om gelijke bekostiging van verschillende onderwijstypen en om het recht van ouders om zelf een school te kiezen.’
‘Die erkenning van pluriformiteit was en is belangrijk. In Zuid-Afrika hebben ze het anders opgelost. Daar werd van staatswege een uniform schooltype aangeboden; “christelijk onderwijs boven geloofsverdeeldheid” was de formule. De Zuid-Afrikaanse scholen bleken uit te groeien tot brandhaarden van de apartheid; het recept dus voor ultieme verdeeldheid op raciale gronden.’
Voor antirevolutionairen was het onbestaanbaar dat de doeleinden richtinggevend zouden zijn
Hoe ingewikkeld was het om via de beginselen de drie partijen ARP, KVP en CHU te verenigen?
‘De gesprekken gingen in de jaren zestig en zeventig natuurlijk best moeizaam. Er was irritatie over scherpslijperijen van onze kant en het al te zeer hameren op Bijbelteksten. Bij mijn voorzitterschap van de programcommissie “Niet bij brood alleen” in 1977 wilde ik voorafgaand aan het schrijven van het programma een akkoord hebben over de dragende beginselen. Zonder zo’n akkoord was het schrijven een roekeloos avontuur. Aan het begin van Niet bij brood alleen staan die beginselen genoemd, bijvoorbeeld respect voor het leven.’
‘Op die manier konden we het vrij snel eens worden over de inhoud van het politieke programma. Iemand die dat goed begreep was Piet Steenkamp. Zijn dissertatie ging over de bedrijfsorganisatie in protestants-christelijke kring. Hij kende onze manier van denken; dat heeft later zeker geholpen bij het tot stand komen van het CDA.’
‘Bij de katholieken was er ruimte voor een wat pragmatischer aanpak. Voor antirevolutionairen was het onbestaanbaar dat de doeleinden richtinggevend zouden zijn. Bij ons was er in de jaren zestig en zeventig wel een oriëntatie op de encyclieken, zoals Rerum Novarum, de invloedrijke encycliek die Abraham Kuyper in 1891 al aanzette tot de organisatie van het eerste Christelijk-Sociaal Congres. Maar in algemene zin was het in katholieke kring veel meer een in de praktijk zoeken naar wat goed was om te doen. Minder getekend door beginselvastheid, maar meer door een zeker pragmatisme.’
Organische visie
En de overeenkomsten? Waarin precies vonden de katholieken en protestanten elkaar?
‘Wat de ARP, de KVP en ook de CHU gemeen hadden, was die organische visie op de samenleving. Dat was een helder onderscheid ten opzichte van het mechanische wereldbeeld van liberale en socialistische partijen; de liberalen vertrouwden in die tijd al op het marktmechanisme en de socialisten op het staatsmechanisme als oplossing voor maatschappelijke problemen. Bij Kuyper en ook in de encyclieken van de negentiende eeuw vind je een andere visie. De samenleving wordt in eerste instantie geduid als organisch. Dat verschil heeft diepgaande consequenties. Dat betekent dat gewone burgers het recht hebben zich over problemen te informeren en zich rond problemen te organiseren. Het woord “organiseren” is afgeleid van het organische levensprincipe. In dit organische wereldbeeld zijn mensen onderling betrokken op elkaar, hebben ze respect voor elkaars verschillen en ontwikkelen ze samen deorganen op institutioneel niveau die nodig zijn om gezamenlijk doeleinden te bewerkstelligen die ieder voor zich niet realiseren kan. Achteraf gezegd waren de fusiebesprekingen waarschijnlijk wat gemakkelijker verlopen als we van meet af aan overeenstemming hadden gevonden in het organische denken. Het bleef lang een beetje harken. Nog steeds denk ik dat het organische wereldbeeld actueel is en voor het CDA onderscheidend in discussie met andere partijen.’
De economische groei moet wel onderhoudende groei zijn, dienend aan de samenleving en de schepping
Hoe was de doorwerking van het eerste verkiezingsprogramma Niet bij brood alleen? In hoeverre heeft het daadwerkelijk gestalte gekregen?
‘Die doorwerking liet op zijn zachtst gezegd te wensen over. De praktische vertaling was er nauwelijks. Dat kwam doordat CDA-lijsttrekker Van Agt er naar eigen zeggen “geen affiniteit” mee had. Dat was uiterst ongelukkig, en dat is ook de reden dat ik niet in zijn kabinet ben gaan zitten als minister van Ontwikkelingssamenwerking. “Dat moest ik maar niet doen”, dacht ik. In Niet bij brood alleen zat de kerngedachte dat het niet puur draait om materiële behoeften en dat de economie grenzen had, ook in ecologische zin.’
‘Ik heb nog een gesprek gehad met Jelle Zijlstra, met wie ik een goede relatie had. Hij bleek het oneens te zijn met mijn gevecht tegen degenen die economische groei zonder meer op het schild hadden gehesen. Toen heb ik op de man af gevraagd: “Wat is het nu? Is het dat je milieu en klimaatverandering minder belangrijk vindt, of is het wat anders?” Hij zei toen, in een gesprek waar ook Harry de Lange bij was: “Het gaat om een verschil tussen ex ante (van tevoren) en ex post (achteraf).” Wij zeiden: “Als je voorziet dat de expansie in materiële groei eindig is en de grenzen van draagvlak van de aarde te boven gaat, dan moet je nu ingrijpen, ex ante, en de geest van de burgers rijp maken voor de gedachte dat het nodig is de consumptieve groei af te remmen. Dat het nodig is om ruimte te maken voor onderhoudende groei, voor investeringen die het milieu beschermen en voor wat we nu sustainability noemen.” Daar was Jelle Zijlstra het op zichzelf mee eens. Maar hij bleef erbij dat de overheid ex post moest handelen, op het moment dat de problemen zich voordoen. Dan was er namelijk draagvlak om de maatregelen te nemen die nodig zijn en om te zeggen: “Jullie moeten deze bittere pil slikken.” Voor ons was het punt dat dat een dure en nogal omslachtige strategie is. Als we eerst het probleem laten ontstaan en dan pas de noodzakelijke maatregelen nemen, zijn we veel verder van huis dan nodig is. Je moet de bui vóór zijn.’
Uw visie bevatte elementen die nu in het politieke debat zeer actueel zijn, zoals de nadruk op de grenzen aan de groei.
‘Ja, dat klopt. Mijn visie gaat niet in tegen economische groei als zodanig; dat is belangrijk om te zeggen. Maar de groei moet wel onderhoudende groei zijn, dienend aan de samenleving en de schepping. Dat brengt werkgelegenheid met zich mee, want de te bereiken productiviteitsverhoging in de zorgsectoren is minder hoog en dat betekent dat er meer mensen nodig zijn. Consumptiegroei moet afgeremd worden ten gunste van investeringen in de publieke sector. Voor een deel gebeurt dat nu gedwongen door de coronacrisis.’
Circulaire economie
Het gaat u om een andere grondhouding?
‘Inderdaad. Een “kanteling” heet dat tegenwoordig; minder energie- en milieugebruik, meer inzetten op welzijn en gezondheid, en dat brengt ook meer werkgelegenheid met zich mee. Dat was een andere manier van kijken naar de economie, naar wat belangrijk is in het leven. Nu noemen we dat “circulaire economie”, wij spraken toen van “onderhoudseconomie”. Je vindt die gedachte ook terug in de encycliek Laudato Si’ van de huidige paus.’
De voornaamste concrete reden om uit het CDA te stappen was de nucleaire kwestie
U heeft kritiek op de focus op economische groei en wilt in zekere zin voorbij de moderniteit komen, getuige de titel van uw laatste boek, Beyond the modern age uit 2017.
Wat is uw voornaamste punt?
‘Het moderne denken haat de eerdergenoemde givens of gegevenheden. Als je de groeicurves ziet in de moderne economische leerboeken, eindigen die allemaal in de lege rechterbovenhoek. Daar is niets meer, alleen lege ruimte, omdat er geen grens wordt gesteld. Bij nieuwe denkers in de economie komt daar gelukkig verandering in. De constante in mijn kritiek is het bevragen van de houding “We klaren het wel met onze vooruitgang”. De gedachte dat die vooruitgang alle problemen zal oplossen is op zijn zachtst gezegd nogal hoogmoedig. Sterker, hierin ligt nu juist de kern van het probleem.’
Waarom hebt u begin jaren tachtig uw lidmaatschap van het CDA opgezegd?
‘In het boekje Genoodzaakt goed te wezen leg ik over die beslissing verantwoording af. Het ging me in wezen om beginselen en om een strijd tegen alle ideologieën, zoals de welvaartsideologie en de apartheidsideologie, maar ook de orthodox socialistische en communistische staatsideologie. De voornaamste concrete reden om uit het CDA te stappen was de nucleaire kwestie, en om precies te zijn het meegaan met de NAVO-strategie van mutually assured destruction (MAD): als onderdeel van de wederzijdse afschrikkingsstrategie werd er gedreigd met het maken van burgerslachtoffers. Dat was voor mij onacceptabel. Toen heeft men mij voorgehouden: “Maar dat betekent dat we in de NAVO niet meer welkom zijn.” Ik heb gezegd: “Dat vraag ik me af, maar ik wil onder geen beding dreigen de burgerbevolking te treffen met wapens.” Ik stelde dat we bij het herleven van de nucleaire dreiging ten minste een verklaring nodig zouden hebben van het niet als eerste gebruiken van nucleaire wapens, en bij een persistente weigering ervan mogelijk een neutraliteitspolitiek zouden moeten overwegen. Daarbij kwam nog, maar dat is secundair, de bepaald lauwe ontvangst van Niet bij brood alleen door mannen als Van Agt en Zijlstra.’
‘Inmiddels hanteert de NAVO niet meer de MAD-strategie als officiële ideologie, en er zijn gelukkig ook geen plannen meer voor het opnieuw plaatsen van kruisraketten in Nederland. En het CDA heeft in de loop van de tijd serieuzer werk gemaakt van beginselpolitiek.’
Perfectionist
Hoe kijkt u nu terug?
‘Ik stelde nogal eisen aan het CDA. Bij te weinig sociaal beleid of een te militaristische koers voelde ik het gewicht van het christelijke op mij drukken. Dan speelde deze Bijbeltekst in het achterhoofd: “Zie af van ongerechtigheid, dat zegt de Heere.” Mijn protesten werden me niet altijd in dank afgenomen. Ik kreeg zelfs de bijnaam een misplaatste bommengooier te zijn.’
‘Wijlen Arie Oostlander heeft mij hierin het best begrepen. Hij zei: “Bob Goudzwaard is een perfectionist. Hij wil dat de partij ‘klopt’ met zijn eigen uitgangspunten, en elke keer als dat niet het geval is, wordt hij onrustig en gooit hij een bommetje.” Ik geloof dat dat wel een beetje waar was.’
‘Ik ben nu milder geworden en begrijp nu beter wat er in de perceptie van mij verkeerd ging. Misschien had ik af en toe een bommetje minder moeten laten ontploffen. Dat is niet zoals je het CDA zou moeten benaderen. Het is een partij van meestal – maar dus niet uitsluitend – christenen, met ruimte voor verschillende visies en uitgangspunten. Laat ik zeggen: mijn inzet voor beginselbetrokken denken was sterker dan gemiddeld in het CDA. De voorzitter van de CHU, baron Van Verschuer, was daar eerder trouwens wel gevoelig voor.’
Ik ben milder geworden
Wat geeft u hoop?
‘Ik hoop dat er nu ruimte komt, gedeeltelijk door de ongelooflijk pijnlijke geschiedenis met het coronavirus, voor een kentering, voor een andere manier van denken over de kant die het uit moet. Hoe? De liefde voor mensen voor de eigen familie en voor de eigen omgeving is dieper dan doorgaans wordt aangenomen. Ik hoop dat er een minder mateloze tijd in aantocht is, met meer terughoudendheid en onderlinge zorgzaamheid. Zo’n houding vraagt om een organische samenlevingsvisie, en niet om een mechanische kijk op de maatschappij. Bij dat laatste denk je dat de mechanismen het wel voor je oplossen, de markt of het politieke plan, maar daar geloof ik niet in. Het grensdenken is in algemene zin in de samenleving nog weinig aanwezig, maar er zijn wel degelijk sporen van zichtbaar, juist nu. Het is aan de politiek om deze beweging te versterken en aan te moedigen.’

Cartoon van F. Behrendt uit het Parool.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.