Voor duurzame landbouw mét perspectief
Samenvatting
Iris Bouwers

Leeftijd 27 jaar | Actief als mede-eigenaar agrarisch bedrijf met akkerbouw en varkens, beleidsadviseur internationale zaken bij LTO Nederland |
Godsdienst/ levensovertuiging christelijk | Politieke partij CDA-lid sinds 2012 |
Geboorteplaats Hoogeveen | Passies landbouw |
Woonplaats Brussel |
Geachte heer De Jonge,
Mijn naam is Iris Bouwers en ik ben een 27-jarige boerin uit Drenthe. Sinds 2016 ben ik mede-eigenaar van een gemengd bedrijf met akkerbouw en varkens, dat ik samen met mijn ouders run. Daarnaast werk ik vier dagen in de week als beleidsadviseur internationale zaken bij LTO Nederland in Brussel.
Landbouw heeft altijd een grote rol gespeeld in mijn leven. Ik ben opgegroeid op de boerderij, wat me motiveerde een agrarische studie te kiezen, maar ook om politiek actief te worden: op mijn 18e raakte ik ervan overtuigd dat wanneer je het niet eens bent met beleid, je zelf aan de slag zult moeten. Tijdens mijn stage bij de Tweede Kamerfractie en mijn raadslidmaatschap van de gemeente Dronten raakte ik hier meer en meer van doordrongen: langs de zijlijn staan werkt niet; je zult zelf verantwoordelijkheid moeten nemen.
Platteland versus stad
Het eerste moment dat ik mij bewust werd van een kloof tussen stad en platteland was tijdens een van mijn eerste kennismakingen met het CDJA, in 2012. Bij de bijeenkomst raakte ik aan de praat met een ‘stedeling’ over de landbouw, en hoewel mijn toenmalige gesprekspartner intelligent overkwam en politiek actief was, had hij geen flauw idee wat er op het Nederlandse platteland gebeurde. Desalniettemin ontstond er wel een discussie, want een mening over de landbouw en het platteland had hij wel.
Een bekende quote van de Canadese boerin en spreker Brenda Schoepp luidt: ‘My grandfather used to say that once in your life you need a doctor, a lawyer, a policeman and a preacher, but every day, three times a day, you need a farmer.’ Volgens mij slaat Schoepp de spijker op zijn kop; wat je ook doet, waar je ook woont: voedsel is iets wat iedereen aangaat, want je hebt het iedere dag nodig. Dit heeft uiteraard een impact op degenen die het voedsel produceren. Met de vijftigduizend Nederlandse boeren en tuinders kijken miljoenen mensen mee: de consumenten.
‘In Nederland alleen maar inzetten op lokaal of biologisch is egoïstisch.’
Burger versus consument
Veel Nederlanders hebben dus een mening over voedselproductie en de inrichting van het platteland. In de praktijk gaat het Engelse gezegde ‘Put your money where your mouth is’ echter maar beperkt op. Mensen handelen vanuit verschillende rollen, die van consument en die van burger. Als burger denkt men vanuit idealen, normen en waarden. Een voorbeeld: burgers willen graag goede arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden, lokaal voedsel en een schone oceaan. Daartegenover staat de consument, die denkt vanuit een eigenbelang: wat is goed voor mij? Het gevolg: de consument kiest voor zeer goedkope kleding, koopt kiloknallers bij de supermarkt en levert een bijdrage aan de creatie van de plasticsoep.
Doordat voedsel(productie) geregeld onderwerp van het publieke debat is, komt deze paradox vaak terug. Daar komt nog bij dat sommige ‘maatschappelijke diensten’ die boeren uitvoeren (bijvoorbeeld investeren in ondergrondse biodiversiteit) moeilijk zichtbaar te maken zijn. Door het gebrek aan zichtbaarheid van deze waarden staan veel boeren er in de beeldvorming minder gunstig op.
Gemeenschappelijk landbouwbeleid
In 2019 ging 36 procent van het totale EU-budget naar het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Dit geld komt niet alleen op boerenbedrijven terecht. Vorig jaar waren de grootste Nederlandse ontvangers van EU-landbouwsubsidies natuur- en landschapsbeheerders, telerscoöperaties en waterschappen. Dit gebeurt onder de noemer van plattelandsontwikkeling of steun in de groente- en fruitsector. Daar komt bij dat zo’n 80 procent van het GLB-geld momenteel terechtkomt bij 20 procent van de boeren. Hoe wenselijk is dan een landbouwbeleid dat eigenaarschap van grond beloont? En hoe gezond zijn min of meer structurele subsidies voor een economische sector?
Het eerste moment dat ik hier echt over ging nadenken was bij een cursus politieke filosofie van de christendemocratie. Een andere deelnemer vroeg mij te kiezen tussen een gesubsidieerde of een ‘vrije’ landbouw. Ik antwoordde dat in mijn ‘ideale landbouwsituatie’ subsidies niet nodig waren: de consument zou een eerlijke prijs betalen voor producten en de boer zou een eerlijke prijs ontvangen.
Vanuit het oogpunt van solidariteit zullen de fondsen in de toekomst eerlijker verdeeld moeten worden, maar ‘eerlijker’ is subjectief. Iedere boer, groot of klein, moet voldoen aan hoge eisen per hectare, op het gebied van voedselveiligheid, strikte voorwaarden rond het gebruik van chemie, investeren in biodiversiteit – en daarbij: een GLB-betaling is geen inkomen. Is het dan eerlijk om een maximumbedrag per bedrijf in te stellen? Eigenlijk niet, want voor iedere hectare moet gewerkt worden, maar het kan wel helpen voorkomen dat er alleen zeer grote bedrijven overblijven. Uitdaging: de grote verschillen tussen de EU-lidstaten. De landbouw heeft zich immers overal anders ontwikkeld. Daarom zullen we binnen de Europese kaders specifieke plannen moeten maken.
Een duurzame veehouderij
We moeten dieren kunnen blijven houden in Nederland, met name in de voor ons nuttige functies. Mensen verteren immers geen gras en lang niet alle landbouwgrond is geschikt voor akker- of tuinbouw. Als we kijken naar draagvlak voor de sectoren hier in Nederland kijk ik met een schuin oog naar Oost-Europa. Daar liggen kansen voor een aantal toekomstige teelten van eiwitgewassen voor veevoer: de grondprijs is lager en het klimaat geschikter.
Een minder-dieren-discussie doet absoluut geen recht aan de complexiteit van de veehouderij. Ik ben ervan overtuigd dat ontwikkeling van veehouderijbedrijven mogelijk moet blijven in Nederland. Dit is veel breder dan dieraantallen; het gaat over toekomstperspectief, over duurzaamheid. Eén ding is zeker; wanneer het gesprek platgeslagen wordt naar ‘minder dieren’, voelt een (jonge) ondernemer zich in een hoek gedreven. Toekomstige bedrijfsontwikkeling zal hand in hand moeten gaan met verdere verduurzaming, onder het toeziend oog van een betrouwbare overheid die een stip op de horizon heeft gezet. Perspectief is keihard nodig.
Lokaal versus internationaal
Op onze boerderij in Drenthe telen we op grote schaal. Waar het terechtkomt? Geen idee, want onze producten worden nauwelijks lokaal afgezet. Andere boeren in Nederland doen dit meer, of ze verbreden hun bedrijf met recreatie of zorg. Fantastische initiatieven die voedselproductie dichter bij de bezoeker, consument of cliënt brengt. Maar: dit past en kan niet voor iedereen. Sommige boeren zijn gewoon ontzettend goed in het produceren van voedsel op grote schaal en doen dat steeds schoner en duurzamer. Daarbij: niet iedere bodem is geschikt voor alle gewassen. Een recente studie in ‘Nature’ laat zien dat nog geen derde van de wereldbevolking gevoed kan worden als we allemaal de voornaamste gewassen maximaal honderd kilometer bij onze woonplaats vandaan zouden halen. In Nederland alleen maar inzetten op lokaal of alleen biologisch telen (dat onder de streep toch echt meer landbouwgrond nodig heeft) is daarmee egoïstisch. Intensieve teelten op de geschiktste plekken: dat is efficiënt. Ik denk dat de gangbare landbouw zich blijft ontwikkelen naar een efficiënte en schone landbouw, zoals al decennia gebeurt. Wat daarbij voor mij echt als een paal boven water staat: dat kan en mag alleen op basis van de wetenschap. Kijken naar de feiten geeft het perspectief dat nodig is: de inzet van de crispr-techniek in de plantenveredeling, de ontwikkeling van groene gewasbeschermingsmiddelen, en het beschikbaar maken van kunstmestvervangers uit organische mest. De technieken zijn er al, maar de politieke wil ontbreekt.
Gespreide verantwoordelijkheid
Het is niet mijn verdienste dat ik ben opgegroeid op een professioneel familiebedrijf met verschillende sterke takken en dat ons bedrijf toekomstperspectief heeft. De generaties voor mij hebben dit mogelijk gemaakt, maar niet iedereen heeft zo’n uitgangspositie. Wat mij betreft verdienen de voedselmakers van de toekomst daarom een steuntje in de rug. Ook over 25 jaar hebben we boeren en tuinders nodig, voor ons voedsel en voor een leefbaar platteland.
Dit gaat natuurlijk ook op als we over de Nederlandse en Europese grens kijken. De wereldbevolking blijft flink groeien. Daarom zal ook op andere plekken in de wereld de voedselproductie naar een hoger niveau getild moeten worden. Als Nederlandse boeren en tuinders hebben we hierin een sleutelrol. Onze producten, machines, installaties en inrichtingen gaan al de hele wereld over. Ik zie het als onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid om wereldwijd iets met onze kennis te doen. Niet alleen om toekomstige hongersnoden te voorkomen of om geld te verdienen, maar juist omdat voedsel een eerste levensbehoefte is. Iedereen heeft het nodig en een gebrek eraan veroorzaakt onrust. Hier is een taak weggelegd voor Nederlandse voedselproducenten.
Toekomst
Een land is nooit af, debat zal er altijd zijn, en het gevecht om de ruimte in onze vruchtbare delta is nog lang niet voorbij. Een dialoog met de hoeders van het platteland, met diegenen die hoogwaardig, gezond en lekker voedsel produceren over de stip op de horizon, is daarom onontbeerlijk. Alleen met een eerlijk verhaal en een betrouwbare overheid kunnen boeren en tuinders rentmeesters worden en blijven.
Ik hoop ergens in de toekomst ons familiebedrijf over te kunnen dragen aan de volgende generatie. Daar heb ik behalve mijn ondernemerschap en de bank ook goede randvoorwaarden voor nodig, die de overheid kan scheppen. Ik reken op u. Heel veel succes gewenst.
Met vriendelijke groet,
Iris Bouwers
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.