De gespreide samenleving
Samenvatting
Digitalisering, het spreiden van groepen, en aansluiten bij de moderne levensloop van mensen kunnen helpen om de samenleving verder op te starten. Op die manier zorgt de coronacrisis ervoor dat we onze samenleving, die nog op de oude leest van industrialisatie is geschoeid, aanpassen aan de nieuwe tijd. Feitelijk zijn we met deze gespreide samenleving al begonnen.
Het kenmerk van een crisis is dat die tijdelijk is. Mensen kunnen een dergelijke staat van extreme focus en verhoogde adrenaline oproepen en handhaven voor de tijd die nodig is om op de vlucht te slaan voor het gevaar, of voor het aangaan van een gevecht. Daar zijn we een tijd mee bezig geweest, maar dat kunnen we geen jaren volhouden. Zonder perspectief op een einde van de crisis lopen de spanningen (te) hoog op. Om die reden ga ik ervan uit dat we, zolang er geen vaccin voor het coronavirus gevonden is, naar een ‘nieuw normaal’ toe moeten, maar dat we dit wel zo aantrekkelijk mogelijk willen maken. Conform de uitspraak van premier Rutte zal de bevolking hierbij zo veel mogelijk moeten worden meegenomen. Hoe kan het nieuwe normaal er dan uitzien?
Een paar eeuwen ellende na de industrialisatie
Een mogelijk antwoord ligt in een kwestie die al zo oud is dat we eigenlijk de hoop op een oplossing hebben laten varen. Ik doel daarbij op de verhouding tussen ouderschap, onderwijs en werk. Het is van belang om ons te realiseren dat er ten tijde van de industrialisatie van onze westerse wereld een belangrijke ‘trendbreuk’ is opgetreden, een dubbele breuk zelfs. Gevolg van die industrialisatie was immers dat voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid de locaties van werken en opvoeden uit elkaar kwamen te liggen. In een agrarische samenleving zijn werk- en gezinsleven organisch met elkaar verweven: mannen, vrouwen en kinderen leven samen en werken samen op het land of in de verzorging van vee. Ook in de huishoudingen van ambachtslieden, waar de opleidingen plaatsvonden, leefde en werkte men in dezelfde ruimten. Met de komst van fabrieken (en later kantoren) werden de wereld van het werk en die van het gezin van elkaar gescheiden.1
In alle westerse landen wordt al meer dan honderd jaar aan een diversiteit van oplossingen gewerkt voor het (kunnen) combineren van werk en opvoeding. Dit nadat de ‘traditionele patriarchale oplossing’ – de man gaat werken en de vrouw blijft thuis – toch niet helemaal eerlijk bleek.2 De bedachte oplossingen variëren van de familieopvang in Italië en Spanje tot de staatscrèches in Zweden en het voormalige Oostblok. In Nederland zien we eigenlijk een beetje van alles: in vergelijking met andere landen stelt noch kinderopvang, noch ouderschapsverlof, noch kinderbijslag veel voor. De reden daarvan is dat de drie grote politieke stromingen in de vorige eeuw elk een soort taboe op een bepaald type maatregelen hadden: de liberalen vonden kinderbijslag onzin omdat mensen voor hun eigen kinderen moeten betalen (als een ‘consumptieartikel’ waar je zelf voor kiest); de christendemocraten hielden niet echt van kinderopvang omdat ze vrouwen toch liever achter het aanrecht zagen; de socialisten wilden geen ouderschapsverlof omdat dat vrouwen juist thuis dreigde te houden. Intussen zijn deze standpunten voor alle partijen verschoven, en de maatregelen zijn stap voor stap op alle terreinen verbeterd, maar in vergelijking met de meeste EU-landen zijn de voorzieningen nog steeds (zeer) mager.3
De gevolgen zijn bekend: voor jonge gezinnen is het bestaan steeds drukker geworden, zodat de eerste gezinsjaren als de ‘spitsuren’ in de levensloop gelden. Waarbij de logistiek volstrekt verschillende organisatie van school, kinderopvang en werk bepaald niet meewerkt. Het gevolg is dan ook een forse ‘waterscheiding’: vóór de komst van het eerste kind werken mannen en vrouwen nog vrijwel evenveel, vaak ook nog met dezelfde salarishoogte (vrouwen zijn gemiddeld zelfs hoger opgeleid), maar een paar jaar ná gezinsvorming werkt de meerderheid van de vrouwen nog slechts in deeltijd. Kortom, evenmin als de rest van de westerse wereld heeft Nederland een goede oplossing gevonden voor de toch al enkele honderden jaren oude transitie van een agrarische naar een industriële samenleving. Die transitie bracht ook met zich mee dat de opleiding van kinderen in een aparte ‘sfeer’ werd ondergebracht; kinderen van boeren en ambachtslieden leerden het vak op de plek waar ze woonden, maar nu moesten ze naar school. Die overgang van thuis leren naar leren op school was lange tijd omstreden en vergde soms compromissen. Zo zijn onze huidige schooltijden afgeleid van het agrarische ritme: na 15.00 uur en in de lange zomervakantie konden kinderen immers nog op het land komen werken. Maar in feite zijn tal van elementen van onze huidige ‘logistiek’ nog vrij direct terug te voeren op vroege fasen in de industrialisatie: ook veel kantoren hanteren immers nog feitelijk een ‘fabrieksregime’ waarbij iedereen op hetzelfde moment door de poorten naar binnen komt en weer naar buiten gaat.
In Nederland stelt noch kinderopvang, noch ouderschapsverlof, noch kinderbijslag veel voor
Drie lessen van de coronacrisis
Objectief bekeken is het tamelijk absurd hoe star de logistieke organisatie van werk, school en gezin nog vastzit op een aantal oude patronen uit een tijd dat je er samen moest zijn als de machines werden opgestart, wat nu met de individuele computers volkomen onnodig is. Paradoxaal genoeg kwamen alle meer moderne onderdelen van werk en school in no time ‘uit de kast’ toen we door het coronavirus niet meer samen in die kantoor- en schoolgebouwen mochten. In één klap bleek dat we de samenleving ook ‘digitaal’ draaiende konden houden. Dat heeft absoluut nadelen, en we zullen het ook niet echt lang zo kunnen volhouden, maar het tempo waarin dit onder externe druk ineens allemaal kon, was en is verbijsterend. Ik zou dat hier de eerste les van de crisis willen noemen: het blootleggen van een al enorm ver ontwikkelde digitale infrastructuur die we kunnen gebruiken om de noodzaak van het onszelf transporteren veel kleiner te maken. Digitaal transport kan een behoorlijk deel van het fysieke transport vervangen.
In één klap blijkt dat we de samenleving ook digitaal draaiende kunnen houden
In het verlengde van de voorgaande eerste les zijn er talrijke mogelijkheden om ‘concentraties’ zoals die in het openbaar vervoer en op de weg te vermijden, namelijk het ‘spreiden’ van aanwezigheid door een indeling te maken in shifts. We gaan dat zien in theaters en bioscopen, maar zeker ook in de horeca. Als restaurants weer winst willen draaien door tegemoet te komen aan de behoefte van klanten, dan moeten ze in dezelfde ruimte de klanten niet meer tegelijkertijd, maar na elkaar ontvangen. Ze kunnen sessies invoeren (bijvoorbeeld van 17.00 tot 19.30 uur en van 20.00 tot 22.30 uur), zoals bij resorts of cruises al heel gebruikelijk is. En intussen zullen we er in de sector arbeid niet aan ontkomen om de in- en uitstroom van werknemers op hun werkplekken flexibel te maken. Stel nu dat een aantal werkgevers hun kantoren niet van 9.00 tot 17.00 uur maar van 8.00 tot 20.00 uur openstelt, en die tijd verdeelt in een vroege en late shift (met flexibele aanvangs- en wisseltijden om de interne mensenstromen niet te groot te laten worden); de investeringen hiervoor zullen minimaal zijn, en daartegenover staat nog dat de openingstijden voor klanten aantrekkelijker worden. Denk ook aan overheidsloketten, waar je dan veel langer terechtkunt dan nu vaak het geval is. Laat ik dit de tweede les van de coronacrisis noemen: spreiding van werktijden biedt allerlei kansen, bijvoorbeeld het verlichten van het fileprobleem.
Er is nog een derde les te leren. De meeste mensen hebben tegenwoordig niet meer de ‘standaardlevensloop’ uit de eeuwen van het ‘burgerlijke gezin’, toen mensen uit huis trouwden en vervolgens meteen kinderen kregen. In plaats daarvan gaat de grote meerderheid eerst zelfstandig wonen, vervolgens samenwonen met een partner (om die in de helft van de gevallen weer te verlaten op zoek naar een passender exemplaar), en daarna pas trouwen en kinderen krijgen. Verreweg de meeste mensen zetten deze laatste stap pas rond hun dertigste, en daarmee begint de klassieke gezinsfase veel later dan vroeger. Deze gezinsfase wordt gevolgd door een minstens even lange fase wanneer de kinderen het huis uit zijn gegaan. Meer dan de helft van de personeelsleden heeft op dit moment geen (thuiswonende) kinderen; deze mensen kunnen in principe veel flexibeler werken dan ouders die te maken hebben met opvang en school.4
Deze drie lessen – digitalisering, shifting en aanpassing aan de moderne levensloop – bieden op dit moment nog niet vertoonde mogelijkheden om tot een betere spreiding van vervoersstromen te komen. Als bijvoorbeeld een kwart van de studenten in het hoger onderwijs voor een deel digitaal college krijgt, scheelt dat enorm. De invoering van één of meer ‘digitale dagen’ in het voortgezet onderwijs geeft zowel docenten als leerlingen ruimte. Als een deel van de ouders eerst rustig hun kinderen naar school kan brengen en dan pas naar het werk gaat, scheelt dat enorm. Maar ook personeel dat geen rekening hoeft te houden met kinderen kan later starten: zij kunnen zich nog eens omdraaien, gaan sporten of boodschappen doen, en ’s avonds pas na 19.00 uur van hun werk vertrekken.
De grote kans die we nu hebben is dat de situatie in feite al volledig is gekanteld: niet slechts twintig procent, maar meer dan de helft van de mensen werkt momenteel bijna fulltime thuis. En we zijn verplicht om dat gradueel af te bouwen, om de bezetting van ruimten zo klein mogelijk te houden. Juist die graduele afbouw biedt een kans om op zoek te gaan naar een nieuw evenwicht tussen werk, school en gezin.
De meeste burgers doen al wat premier Rutte hun gevraagd heeft: meedenken
Naar een Taakgroep Nieuwe Tijdsindeling
Het is ongelooflijk complex om de tijdsagenda’s van zo verschillende systemen – werk, school, gezin, cultuur, horeca – met elkaar in de pas te laten lopen. Een belangrijk element is dat het geloof in de overheid in de afgelopen periode sterk is toegenomen. Dit kunnen we vertrouwen by default noemen: er is op dit moment geen enkel alternatief voor de bestrijding van de crisis dan de nationale overheden. Alleen zij kunnen grenzen en winkels sluiten, bijeenkomsten verbieden, zorgen voor genoeg medische apparatuur. Deze onmisbaarheid zal zeker nog een jaar duren, een jaar waarin ongetwijfeld harde besluiten genomen moeten worden: Wie wordt gered met overheidsmiddelen en wie niet? Wie wordt getest en wie niet? Wie mag opengaan, al dan niet met beperkingen, en wie niet?
We zullen er rekening mee moeten houden dat er naast de tachtig procent ‘brave burgers’ ook ‘bange burgers’ en ‘boze burgers’ blijven bestaan. Voor de een gaat het te snel, voor de ander zo langzaam dat ze (soms agressieve) acties zullen ondernemen en extra handhaving nodig maken. Maar de grote middengroep is intussen actief met het ondersteunen van de naasten, met het bedanken van het zorgpersoneel en, niet in de laatste plaats, met het aandragen van creatieve oplossingen voor de toekomst. Deze mensen doen precies datgene wat minister-president Rutte hun officieel gevraagd heeft: meedenken. En dat gebeurt op grote schaal. Denk aan de briefschrijver die voorstelde om bij concerten in de toekomst het terrein in te delen in te reserveren vakken van drie bij drie meter, met bijgeleverde picknickmand; aan de mensen die de drive-inbioscoop nieuw leven inbliezen; aan de organisatoren van een autodisco; aan de beheerders van pretparken die nu gaan werken met een digitaal reserveringssysteem per attractie – een enorme verbetering voor de bezoeker, die niet meer in de rij hoeft te staan.
We kunnen erop vertrouwen dat er binnen elke sector oplossingen komen. Waar het nu om gaat is of er ook tussen de sectoren (werk, onderwijs, gezin) nieuwe begaanbare paden ontstaan. Dit kan immers niet van elke sector afzonderlijk verwacht worden! Ik zie daarbij een belangrijke rol weggelegd voor een op te richten Taakgroep Nieuwe Tijdsindeling (TNT), met als opdracht niet alleen het inventariseren en verspreiden, maar vooral ook het ondersteunen van creatieve en constructieve initiatieven die voorkomen dat er (opnieuw) files ontstaan bij de sectorale grenzen. We kunnen er immers zeker van zijn dat een groot deel van de genoemde initiatieven stuit op bestaande wetgeving, bureaucratie, opstartproblemen of -kosten. Verruim daarom de werktijden, en absorbeer met de daardoor stijgende personeelsbehoefte de gestegen werkloosheid. Behoud één of liefst zelfs twee dagen aan thuiswerken, en laat ook het voortgezet en het hoger onderwijs hun lessen deels digitaal blijven aanbieden. Geef ouders met een andere indeling van hun werktijden ruimte voor het halen en brengen naar school en opvang, terwijl de tijden van school en opvang beter afgestemd worden. En geniet vervolgens van de resulterende gespreide bezetting in het openbaar vervoer en op de weg.
Te mooi om waar te zijn? Misschien, maar realistischer dan het wensdenken van degenen die in de postcoronawereld hun idealen over het einde van de vliegvakanties of van de bio-industrie denken te realiseren. Mijn optimisme is in dit geval gebaseerd op mijn vertrouwen in mensen: een land dat een intelligente lockdown tot een succes kan maken, is ook in staat om intelligent ‘van het slot’ te gaan. Deze gelegenheid moet gebruikt worden om een aantal scharnieren los te maken die in de loop van de geschiedenis zijn vastgeroest. Het motto moet zijn: behoud het goede; profiteer van de mogelijkheden die we in de informatiesamenleving hebben om samen tot een (beter) gespreide samenleving te komen.
Noten
- 1.Henk van Setten beschrijft hoe in de eerste helft van de twintigste eeuw de helft van de bevolking nog leefde in relatief kleine boerenwoningen, waarbij ouders en kinderen in dezelfde ruimte sliepen; Henk van Setten, In de schoot van het gezin. Opvoeding in Nederlandse gezinnen in de twintigste eeuw. Nijmegen: SUN, 1987.
- 2.Dit (klein)burgerlijke gezin was in feite gemodelleerd naar het ‘aristocratische’ gezin, eeuwenlang de tegenhanger van het agrarische gezin. Aristocratische gezinnen kenden een strikte taakverdeling tussen mannen en vrouwen – waarbij dames in hun huishoudelijke en sociale taken wel terzijde werden gestaan door een forse hoeveelheid personeel. Uiteraard was deze luxe niet mogelijk voor het ‘burgerlijke’ gezin, al was het in de hogere burgerij nog gebruikelijk om een dienstbode te hebben (en werden hun huizen dan ook voorzien van ‘dienstbodenkamertjes’ op zolder). In verreweg de meeste gezinnen moest echter ‘de vrouw des huizes’ zowel het schoonhouden als het koken op zich nemen, naast uiteraard het sociaal ontvangen. Ook had zij de rol van ‘minnares’ van haar echtgenoot – een rol die in aristocratische gezinnen, waar gescheiden slaapkamers de norm waren, ook meestal extern werd ingevuld. Een interessante verwijzing naar deze verwantschap tussen burgerlijke en aristocratische gezinsverhoudingen zien we in de frase ‘My home is my castle’, die het burgerlijke ideaal in Engeland uitdrukte.
- 3.Peter Cuyvers, Het proletarische gezin. De toekomst van de vrouwelijke kostwinner. Schiedam: Scriptum, 2008.
- 4.Ook dit is overigens een steeds nadrukkelijker ‘pijnpunt’ op de werkvloer: mensen zonder kinderen ergeren zich in toenemende mate aan de ‘vrijheden’ die ouders nemen omdat ze op tijd hun kinderen moeten brengen en halen, afwezig zijn bij ziekte van hun kinderen, enzovoort. Een nieuwe tijdsindeling waarbij ouders de uren die ze op het ene moment ‘opnemen’ op een ander moment compenseren, zou een oplossing kunnen zijn voor deze fricties.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.