CDA en landbouw: historische intelligentie of erfelijk belast?
Samenvatting
Is het CDA zo erfelijk belast met zijn historische band met boeren en landbouw dat de partij maar moeizaam voorbij de kortetermijnbelangen van boeren en partij kan komen? Of ontwikkelt ze vanuit historische intelligentie een visie voor de lange termijn die, in aansluiting bij duurzaamheid en rentmeesterschap, antwoorden zoekt op de complexe voedsel-, natuur- en landbouwvraagstukken van deze tijd? Een bijdrage aan een bezinning over de keuze waarvoor het CDA staat.
Kort na de boerenprotestacties van begin oktober en een paar dagen voor het CDA-congres van 9 november het verzoek doen om te reflecteren op ‘het CDA als belangenbehartiger van de boeren’ getuigt van een bijzondere timing. Ik had al ‘ja’ gezegd op dit verzoek voordat op het genoemde congres een discussie ontbrandde over een paar woorden.1 De hier getoonde verdeeldheid was ook al zichtbaar in het optreden van CDA’ers tijdens de boerenacties. Wellicht is dit illustratief voor de gemankeerdheid van een politieke partij die voortdurend twijfelt tussen kortetermijnsentimenten en langetermijnvisies en -uitgangspunten. Juist die twijfelzone leent zich bij uitstek voor persoonlijke profilering door de kaart te spelen van een collectief dat zich niet gehoord zou voelen. Het gevolg van deze ‘flinkheid’ is voor het CDA dat de ene politicus claimt echt van en voor de boeren te zijn, en daarmee de andere opzijzet. Maar ‘waar staat dan het CDA voor’ als het over landbouw en boeren gaat? Deze principiële vraag voor zowel de eigen achterban als voor buitenstaanders is diepgravend (zelf)onderzoek waard. Gedurende lange tijd ben ik betrokken geweest bij de agrarische sector via mijn werk voor de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie en het onafhankelijke Atelier Waarden van het Land. Vanuit die posities deel ik in dit bestek slechts enkele persoonlijke observaties die mogelijk nuttig zijn voor dat zelfonderzoek van het CDA.
Erfelijk belast
Laat ik beginnen met wat ik ‘erfelijke belasting’ noem. Bij de vorming van het CDA kwam een aantal historische sporen bij elkaar die tot op de dag van vandaag traceerbaar zijn: diverse christelijke religies (katholiek en protestant), hechte netwerken in wat toen nog het maatschappelijk middenveld genoemd werd, en ten slotte een sterke positie op het platteland. Op al die sporen waren boeren en tuinders relatief goed vertegenwoordigd. De agrarische bevolking is altijd gerekend tot de trouwste kerkelijke achterban. Daarnaast was er sprake van het spreekwoordelijke ‘boerenbolwerk’ of ‘groene front’: sterke verbindingen van landbouworganisaties en coöperaties met de politieke partij, politici en bestuurders, geschraagd door persoonlijke relaties en carrièrepatronen. Ten slotte overheerste het hardnekkige beeld van boeren en tuinders als sociaal-cultureel en economisch boegbeeld van het platteland.
Het hoeft geen betoog dat de werkelijkheid deze voorstelling van zaken allang heeft achterhaald. In kerkelijkreligieus opzicht volgen boeren en tuinders grofweg dezelfde weg van secularisering als anderen. Het ‘boerenbolwerk’ is uiteengevallen, niet in het minst vanwege de diversiteit aan bewegingen binnen de sector zelf. Het platteland is bovendien allang geen boerenland meer. Sterker nog, het is een ruimtelijke en maatschappelijke arena waarin boeren en tuinders hun positie moeten verdienen. Het is een open deur om te stellen: ‘Succes in het verleden is geen garantie voor de toekomst’, maar ik durf zelfs te beweren dat voor het CDA dit succes in het verleden later een erfelijke belasting is geworden.
Het platteland is allang geen boerenland meer
Verlegenheid en onvermogen
Het gaat daarbij om twee elkaar tegenwerkende bewegingen. De eerste beweging behelst de verwachtingen van de achterban. Deze komt maar moeilijk los van wat ooit zo vanzelfsprekend leek. Hardnekkig is nog steeds het verhaal dat op zondagavond de voorzitter van de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB) even belde met landbouwminister Gerrit Braks om de agenda van de week door te nemen. Deze suggestie van korte lijnen en effectieve invloed heeft lang doorgewerkt en daarmee de relatie van het CDA met de agrarische achterban vertekend, zoals ze ook de reikwijdte van de invloedssfeer van de landbouworganisaties vertekend heeft. Deze hebben minder in de melk te brokkelen gehad dan verondersteld werd op basis van dat beeld van nauwe relaties met de politiek. Toch heeft in electorale zin dit aspect van de erfenis van het CDA nog een tijdje gewerkt bij boeren en tuinders, die zich in het stemhokje bijzonder loyaal en trouw aan de partij toonden.
De tweede beweging gaat over de doorwerking van visie en standpunten. Hier is in kringen van het CDA en ook in verwante organisaties en coöperaties een soort ‘verlegenheid’ ontstaan om de agrarische achterban met nieuwe vraagstukken en gezichtspunten te confronteren. Voor het CDA groeide dit gaandeweg uit tot een politieke balanceeract tussen het directe kortetermijnbelang van boeren aan de ene (agrarische) kant, en de ideologisch geladen concepten van duurzaamheid en rentmeesterschap aan de andere (maatschappelijke) kant. Het onvermogen om deze twee te verbinden is al in 1994 op typerende wijze verwoord door Frans Kriellaars, oudvoorzitter van de NCB. Reflecterend op de snelle ontwikkeling van de veehouderij en op de daarmee samenhangende problemen rond mest en overschotten van melk en boter, zei hij: ‘We hebben de boeren leren lopen; nu lopen ze hard en houden we ze niet meer bij.’ Het CDA heeft het nooit makkelijk gevonden om de boeren en tuinders een spiegel voor te houden.
Het CDA heeft het nooit makkelijk gevonden de boeren en tuinders een spiegel voor te houden
Paradox en paradigma’s
De verleiding is groot om trouwe vrienden te koesteren. Dat lukt echter uiteindelijk niet door hen steeds maar naar de mond te praten of hen uit de wind te houden van allerlei onvermijdelijke ontwikkelingen. Om er een paar te noemen: de aanspraken op boerenland vanuit recreatie en natuur, de groeiende maatschappelijke druk om het dierenwelzijn te vergroten, de vanzelfsprekendheid van groei in de vorm van schaalvergroting en specialisatie, de milieutechnische en ethische aspecten van de import van veevoer. Hier zit de paradox waar het CDA de afgelopen decennia mee geworsteld heeft. Je zou ook kunnen zeggen dat het CDA bepaalde paradigmaverschuivingen in het denken over landbouwbeoefening slechts halfslachtig heeft onderkend en uitgedragen.
Een van die verschuivingen komt samen in het begrippenpaar ‘boer’ en ‘ondernemer’. Ja, de boer moest ondernemer worden en meedoen met de economische wedloop van schaalvergroting, specialisatie, kostprijsverlaging, efficiency. Nog voordat hij in de jaren zeventig van de vorige eeuw minister van Landbouw werd, deed landbouwconsulent Pierre Lardinois deze uitspraak: ‘Een gulden kost maar een cent.’ Dit was het motto waarmee hij boeren en tuinders over de mentale drempel wilde helpen om flink te gaan investeren. Deze economische visie op agrarisch ondernemerschap is steeds door het CDA verkondigd en in beleid uitgedragen. Tot in de jaren negentig gebeurde dit in een vanzelfsprekende symbiose met het sociaal- maatschappelijke streven naar het behoud van zo veel mogelijk levensvatbare gezinsbedrijven dan wel familiale middenbedrijven. De achtergrond hiervan had te maken met de sociale en mentaal-culturele waarden die vanuit christelijkreligieuze tradities van oudsher aan boeren en boerengezinnen werden toegedicht.
In de jaren negentig kwam die symbiose onder druk te staan: in het CDA-verhaal over de landbouw en de boeren werd de koppeling van het economische verhaal over agrarische bedrijfsontwikkeling met het sociale en mentaalculturele verhaal over de boeren steeds lastiger en ongeloofwaardiger. Ook binnen het CDA werd landbouw gaandeweg als een gewone economische activiteit beschouwd, waarvoor dus dezelfde wetten en logica golden als voor andere sectoren. De sociale en mentaal-culturele waarden van boeren en landbouw raakten op de achtergrond en kregen slechts aandacht bij calamiteiten en in de vorm van het zogenoemde sociaal flankerend beleid. Zo ontstond een oneigenlijke tweedeling – boer versus ondernemer – die voor het CDA tot op de dag van vandaag moeilijk hanteerbaar is gebleken. Het ongekend hoge tempo van de technischeconomische ontwikkelingen in een sterk geliberaliseerde, globale markt is hieraan mede debet geweest. De eenzijdige economische oriëntatie op agrarisch ondernemerschap heeft wellicht ook gezorgd voor een ambivalente visie op de verhouding tussen landbouw en natuur, door ze als twee aparte, gescheiden domeinen te gaan zien. Wie denkt in termen van de boer als vakman, als verzorger en als schepper in het werk met de natuur (dieren, planten, bodem), zou immers juist de verbinding landbouw-natuur centraal stellen.
Wijsheid achteraf?
Het lijkt erop dat het CDA zichzelf in zijn landbouwpolitieke keuzes vaak uit opportunisme verscholen heeft achter de belangen van de stille meerderheid van boeren en tuinders. De conclusie achteraf is dan dat de partij haar politieke vizier vooral richtte op kortetermijnbelangen om boeren en de agrosector als geheel tevreden te stemmen en zo mogelijk stemmen te winnen. De aanpak was dan gericht op het reduceren van complexe problemen tot enkelvoudige vraagstukken, in combinatie met technischbestuurlijke oplossingen. Het mestvraagstuk geldt bij uitstek als voorbeeld hiervan: decennialang geloven in en zoeken naar ‘cosmetische’ oplossingen, terwijl het vraagstuk niet fundamenteel en bij de bron wordt aangepakt. ‘Wijsheid achteraf’, wordt dan makkelijk gezegd, want pas bij terugkijken komen oorzaak-gevolgrelaties en grotere verbanden in ruimte en tijd goed in beeld. Maar nee, dit is een al te makkelijk excuus voor het niet echt doorpakken op vraagstukken rond landbouw, natuur, milieu, mest, dierenwelzijn en klimaat. Bovendien doet het geen recht aan opeenvolgende visiedocumenten en wetenschappelijke rapporten van het CDA zelf, waarin termen als ‘rentmeesterschap’ en ‘duurzaamheid’ veelvuldig centraal staan als leidend principe en vergezicht. Zit dan het dilemma voor de partij in de weerbarstigheid van de praktische vertaalslag van deze theoretische stellingnames naar het boerenerf en de consequenties hiervan voor de keuzes waar boeren en tuinders voor staan? Als dit zo is, wat komt er dan terecht van de belofte van een eigentijdse christelijk-sociale leer, Bijbelse noties over rentmeesterschap, waarden van gemeenschap en samenwerking?
Historische intelligentie
‘Wij zijn de partij van de boeren en het platteland’ is nooit een expliciete wens geweest van het CDA, maar voor sommige geledingen van de partij is en was dit wel een wensbeeld. Dat zorgt voor verwarring als het er voor de boeren echt op aankomt. Vaak is dat dan op momenten dat oorzaak-gevolgrelaties en meervoudige verbanden manifest en problematisch worden. Denk aan de actuele vraagstukken rond mest, stikstof, eerlijke prijzen, sociaalpsychische veerkracht, regionalisering enzovoort. Het zijn overigens meestal andere partijen en maatschappelijke groeperingen die dit momentum bepalen en de agrarisch-politieke agenda weten te resetten. Opnieuw staat het CDA dan voor een paradigmaverschuiving om urgente (maatschappelijke) vraagstukken aan te kunnen pakken en om hiervoor het idioom te vinden dat past bij de traditie én appelleert aan het vermogen om vanuit gedeelde waarden anders te denken en te doen. Ondertussen speelt binnen de partij wederom het combinatiespel van eisen stellende boeren met opportunistische pleitbezorgers die graag de ‘boerenreputatie’ van de partij willen waarmaken. Het risico van deze ‘erfelijke belasting’ is gebleken op het congres van 9 november: het blijft voor de partij lastig om vanuit historische intelligentie gedurfde keuzes te maken, meer lef te tonen en het radicale midden te kiezen. Op de lange duur is dit fnuikend, want het loont niet om boeren knollen voor citroenen te verkopen of hen naar de mond te praten.
Het loont niet om boeren knollen voor citroenen te verkopen
Aan het intellectuele gedachtegoed van het CDA ligt het niet. Er zijn tal van inspirerende documenten en rapporten, zowel uit de eigen gelederen als van buiten. Woorden op papier zijn echter geduldig, en intellectuele exercities volstaan niet. Voor de geloofwaardigheid van het CDA komt het erop aan om zich via een waardedialoog permanent te verdiepen in het perspectief van alle betrokkenen, zowel boeren als burgers, om zo de gewenste vernieuwing van het voedselsysteem te kunnen vormgeven. De term ‘voedselsysteem’ geeft aan dat land- en tuinbouw niet langer los gezien kunnen worden van andere domeinen, zoals gezondheid, natuur, energie en omgeving. Dit betekent ook werken aan het verbinden van boeren en burgers via het spoor van voedsel én de overige maatschappelijke domeinen. Die transformatie vraagt ook vanuit het CDA een eigentijdse herwaardering van de maatschappelijke en economische betekenis van boeren en landbouw, en daarmee ook van de ruimte en tijd voor boeren en tuinders om vanuit een persoonlijke waardeoriëntatie een nieuw zelfbeeld te ontwikkelen. Nieuwe uitdagingen met betrekking tot bijvoorbeeld natuurinclusieve landbouw, biodiversiteit, gezond en voldoende voedsel, stikstofreductie en bodemkwaliteit vragen hierom.
Onlangs fietste ik op een dijk bij Weurt, richting Nijmegen. Mijn oog viel op een bijzondere combinatie van beelden: een kerktoren, een varkensstal met silo’s, en een kolengestookte elektriciteitscentrale. Alle drie leeg of in afbraak. Symbolen van een verleden tijd: een rond de kerk verenigde lokale gemeenschap, een bewijs van een sprong voorwaarts in de grootschalige productie van goedkoop voedsel, en ten slotte een teken van de ogenschijnlijk onbeperkte fossiele energievoorziening. Het CDA staat voor een existentiële keuze: óf blijven treuren om het verlies van deze wereld, óf, vanuit waardering van wat ooit was, samen met alle belanghebbenden nieuwe, reële toekomstperspectieven ontwikkelen voor zo veel mogelijk boerenbedrijven. Een tussenweg is er niet.
Noot
- 1.Zie over deze kwestie het begin van het interview met Herman Wijffels elders in dit CDV-nummer.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.