Observaties van ongelijksoortig gewicht
Samenvatting
‘Met vaart en oog voor detail.’ Dat belooft de achterflap onder een foto van drie glimmende heren die voor een boek over collegevorming een bijzondere gelegenheidscombinatie vormen: twee ervaren spindoctors en een emeritus professor parlementair stelsel. De belofte wordt waargemaakt: verreweg het grootste gedeelte van het boek beschrijft met vaardige hand veel details uit de lokale collegevorming in de afgelopen jaren. In hoofdstuk 2 en 3 vergelijkt Joan Smithuis de formatie in tien grote gemeenten tussen 2010 en 2018.1 In hoofdstuk 4 zoomt hij nog eens extra in op Den Haag, Rotterdam en Tilburg, zijnde de steden waar ‘populisten’ na de verkiezingen van 2018 een hoofdrol speelden. In de hoofdstukken 5 en 6 buigt Hub van Wersch zich over de collegevorming in veertien kleinere gemeenten.2
In hun hoofdstukken doen communicatie-experts Smithuis en Van Wersch verslag van hun intensieve, kwalitatieve onderzoek: zij hebben met veel betrokkenen gesproken. Daardoor komt de lezer meer over de praktijk van collegevorming te weten dan uit de algemene cijfers blijkt. Tegelijk ontstaat door deze methode het gevaar dat overwinnaars de geschiedenis schrijven. Er komen nogal wat mensen aan het woord die feitelijk op hun eigen succes terugblikken. Op de paar punten in het boek waarvan ik uit anderen hoofde toevallig ook iets weet, valt dat op. Over de Leidse formaties in 2010 en 2014 bestaan bijvoorbeeld meer visies dan die van Robert Strijk dat hij in 2010 wel klaar was met het bestuurlijke gedonder in de Sleutelstad en daarom het initiatief tot een breed college op wisselende meerderheden nam (p. 65) en dat hij in 2014 ‘om niet arrogant over te komen’ een tweede formateur van de PvdA aantrok (p. 68).
Joan Smithuis, Hub van Wersch en Joop van den Berg
Van campagne tot compromis. Collegevorming in Nederlandse gemeenten, 2010-2018
Boom | 2019 | 208 pp. | € 24,90 | ISBN 9789024430314
Kracht en zwakte
De kracht van de beschrijvende hoofdstukken ligt in de rijke variatie aan lokale smaken die zij schilderen. Er is niet één mal voor collegevorming beschikbaar, er zijn 355 lokale praktijken. De zwakte van de beschrijvende hoofdstukken is dat hun analyse blijft steken in een reeks observaties van ongelijksoortig gewicht. De conclusie dat de collegevorming ‘voor ambtelijke ondersteuners een unieke leerschool is’ (p. 61) kan rustig voor kennisgeving worden aangenomen, terwijl de observatie dat bewoners van kleine kernen steeds vaker iemand uit de eigen dorpskern kiezen, waarbij diens ideologische kleur (dus) van ondergeschikt belang is (p. 126), tot nadenken stemt. Bij gemeentelijke herindelingen wordt vaak sussend op de mogelijkheden van de ‘kernendemocratie’ gewezen als alternatief voor de opgeschaalde bestuurlijke nabijheid. Al eerder waarschuwde politiek geograaf Kees Terlouw voor ‘dorpisme’, waarmee dorpsraden verzetshaarden tegen de nieuwe gemeente blijven.3 Als zulk dorpisme ook nog bijdraagt aan politieke versplintering in de raad, is dat een nieuw argument tegen bestuurlijke herindelingsdrift. En het is duidelijk waar de uitdaging voor het CDA ligt: bij het verenigen van dorpsidentiteiten op een christendemocratisch platform van lokale politiek.
Analyse is er wel in het slothoofdstuk van Van den Berg. In zijn fijne stijl schildert hij in grote streken hoe wij vroeger afspiegelingscolleges hadden waarin de grootste partijen wethouders leverden, gevolgd door een korte hype van (linkse) programcolleges in de jaren zeventig in een paar wat grotere steden. Daarna veerde de praktijk terug in de traditie van evenredigheid, maar de programmatische afstemming is gebleven: de meeste gemeenten werken tegenwoordig met een collegeakkoord. Informateurs zijn een heel recent verschijnsel. In 2002 was het een noodoplossing in Rotterdam, maar anno 2018 maakte een derde van de gemeenten er gebruik van.
Maar waarom eigenlijk? Twee derde van de gemeenten kan kennelijk nog prima zonder informateur. Door de opzet van dit boek om lokale collegevorming door de bril van nationale formaties te beschrijven, valt die vraag een beetje buiten beeld. Ongetwijfeld heeft de inzet van verkenners en informateurs iets te maken met politieke versplintering en grillige kiezers. Meerderheidsvorming wordt gewoon steeds ingewikkelder, en daarom is er meer hulp van buiten nodig. En waarschijnlijk zit er ook veel waarheid in een observatie van Molkenboer, geciteerd in het boek, dat lokale politici elkaar vroeger veel vaker informeel tegenkwamen. Daardoor werden nieuwe coalities in de kroeg beklonken; de verkiezingen gingen over de onderlinge machtsverhoudingen. Dit informele bindweefsel is in rap tempo weggevallen, deels omdat het tegenwoordig achterkamertjespolitiek heet (p. 32). En als de politici het zelf vóór de verkiezingen niet meer doen, dan moet iemand anders het erná komen doen. Beide verklaringen zullen waarheid bevatten. Maar er is nog een andere mogelijkheid: het inschakelen van verkenners en informateurs is een modegril en een tijdrovende vorm van ‘Tweede Kamertje spelen’ in de lokale politiek. Het gebeurt omdat men denkt dat het hoort, ook als er geen bijzondere aanleiding voor is.
Ombudspolitiek nieuwe stijl
Van strategisch belang voor het CDA is de conclusie van Van den Berg dat de ‘traditionelen’ en de ‘populisten’ (ruim genomen) lokaal steeds vaker en steeds fundamenteler tegenover elkaar staan. Traditionele partijen moeten in steeds grotere aantallen bij elkaar kruipen om nog meerderheidscoalities te vormen, zonder dat de groei van het totaal aantal zetels voor niet-traditionele partijen daarmee wordt geremd. In plaatsen als Rotterdam en Tilburg zijn Leefbaar en de Lijst Smolders met veel gedoe buiten het college gehouden, en in Barendrecht is zelfs een ‘monsterverbond’ gesloten om Echt voor Barendrecht van het pluche te houden. De vraag is of dit soort polarisatie op de lange termijn houdbaar is of dat de traditionele politiek veel meer verbinding moet gaan zoeken met de niettraditionele. In Den Haag hebben Wiegel en Schippers een alternatief geforceerd met Groep de Mos in het centrum van de macht. ‘De toekomst zal leren of de Haagse aanpak een noodoplossing is geweest of de weg heeft gewezen naar een nieuwe “brede basis” onder de grootstedelijke politiek’, schrijft Van den Berg (p. 180). Recente ontwikkelingen met Richard de Mos hebben het antwoord helaas vertroebeld. Maar de vraag ligt in veel gemeenten op tafel, in het bijzonder op die van het CDA: hoe verbinden wij subsidiariteit met lokale ombudspolitiek? Veel van de thema’s en de mensen waarmee lokale partijen komen, zijn ‘onze’ thema’s en ‘onze’ mensen. Zijn wij dan nog wel echt lokaal?
Noten
- 1.Het gaat om Groningen, Amersfoort, Leiden, Den Haag, Gouda, Rotterdam, Arnhem, Doetinchem, Tilburg en Maastricht.
- 2.Hier gaat het om Hollands Kroon, Schagen, Bergen NH, Dronten, Opsterland, Ooststellingwerf, Borger-Odoorn, Coevorden, Hellendoorn, Heusden, Geldrop-Mierlo, Peel en Maas, Nederweert en Hulst.
- 3.Kees Terlouw, 'Dorpsraad kan verzetshaard tegen herindeling worden’, Binnenlands Bestuur, 24 januari 2014.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.