De talen van Europa
Samenvatting
De veeltaligheid van Europa is geen teken van zwakte, zoals eurosceptici menen, maar een bron van kracht. Ze helpt ons om via de ander te kijken en in te zien dat staten geen homogeniteit moeten nastreven. Dat populisten de EU toch als bedreiging zien, komt doordat zij naar Europa kijken zoals naar de eigen natiestaat, namelijk als machtsmiddel om controle over het leven van anderen uit te oefenen.
Kan de christendemocratie iets over Europa zeggen wat verschil maakt?1 Niet in de betekenis van een christelijk Europa dat zou moeten worden verschanst om andere overtuigingen te weren. Maar vanuit het geloof hebben we wel geleerd dat geen mens zich almachtig moet wanen: we zijn geen heer en meester van kennis die het mogelijk maakt de wereld te beheersen. Dat is precies de diabolische verleiding die Jezus in de woestijn weerstond (Matteüs 4:8-10).2
Toch moeten we niet onderschatten hoe enorm invloedrijk het verlangen naar beheersing van anderen kan zijn. Hoewel velen afgeleerd hebben beheersing voor zichzelf in het openbaar op te eisen, wordt democratie vaak opgevat als een mogelijkheid om collectief controle over het leven van anderen uit te oefenen. Het besef dat een democratische rechtsstaat wezenlijk limited government is en dus vooral een geheel van procedures waardoor mensen op een elkaar respecterende en ondersteunende manier kunnen samenleven, komt maar moeilijk tussen de oren. In plaats daarvan wordt democratie opgevat als de wijze waarop een collectiviteit – de natie in de nationale staat – haar machtsapparaat en machtsaanspraken heeft georganiseerd. De taal vervult daarin een rol als medium van bevelende boodschappen. Wat als democratie wordt gepresenteerd, ondermijnt zo haar principes: we zien daarvan voorbeelden in Hongarije en Polen, waar de meerderheid stap voor stap waarborgen voor minderheden uitkleedt.
Democratie en rechtsstaat kunnen echter niet los van elkaar functioneren. Voor degenen die controle op anderen van de nationale staat verwachten, is de Europese Unie een bedreigende concurrent om de macht. De EU wordt gezien als net zo’n beslissingsstructuur als zij in de nationale staat zien. Het ‘primaat’ van de nationale democratie fungeert dan als reden om een Europese democratie als onwenselijk te beschouwen. Deze ontbeert immers het draagvlak dat een nationale gemeenschap door haar gezamenlijke taal volgens veel eurosceptici wel heeft.
Een leviathan in Brussel?
Wie de geschiedenis van de EU kent, weet dat zich in Brussel geen machtsapparaat heeft genesteld dat heeft bedacht welke taken het ter hand zal nemen, zoals in oude tijden veroveraars van grondgebied dat konden doen. De Europese Gemeenschappen zijn ontstaan uit het aanvaarden van gezamenlijke taken, niet omgekeerd. Natuurlijk zijn er intussen voorbeelden te geven van bevoegdheden die zonder noodzaak zijn opgerekt en uitgebreid. Maar het uitgangspunt was en is principieel anders. De lidstaten zijn heer en meester van de oprichtingsverdragen.
Hoe komt het dan dat de EU toch zo graag wordt voorgesteld als een vraatzuchtig bureaucratisch monster dat zich in Brussel heeft genesteld? Ik denk dat dit iets te maken heeft met een hardnekkig denkpatroon over politieke macht. Leviathan is de titel van het vermaarde boek uit 1651 van Thomas Hobbes over de soeverein van een allesbeheersende staat. Daarvoor gebruikte hij de naam van het Bijbelse zeemonster uit onder andere het boek Job. Deze autoritaire staatsopvatting is voordemocratisch, maar springlevend in de huidige verbinding van populisme met nationalistisch-autoritaire politieke ideologieën. Populistische partijen claimen de stem van het volk te zijn. Als zij aan het bewind komen, willen ze de dienst uitmaken, met voorbijgaan aan de rechten en waarborgen voor minderheden.
Maar democratie vereist meer. In een volwaardige democratie is politieke besluitvorming geworteld in de spontane variëteit van ideeën die in de samenleving worden ontwikkeld en uitgetest. Burgers zijn vrij, niet alleen in het uitbrengen van hun stem bij periodieke verkiezingen, maar ook in het nemen van initiatieven buiten de officiële structuren om. Dit kakelbonte patroon wordt beschermd door fundamentele rechten en vrijheden. De samenleving is de plaats waar maatschappelijke behoeften worden gedefinieerd en politieke ideeën worden ontwikkeld.
Zo ongeveer beleven vele Nederlandse burgers de verhouding van politiek en samenleving, net als in onze buurlanden. Maar er zijn ook mensen die daarvan onrustig worden, zeker wanneer hun sociaaleconomische bestaansvoorwaarden precair zijn en ongrijpbare veranderingen in cultuur en productiewijzen in de lucht hangen. Zij zoeken bevestiging in een sterke nationale of religieuze identiteit, met een in hun ogen bijpassend leiderschap. Populisme komt niet uit de lucht vallen.
Die drang naar een autoritaire staatsopvatting, een ‘leviathan’, hebben we eerder in de Europese geschiedenis gezien. Van 1940 tot 1945 was Nederland bezet, niet door zomaar een vreemd leger, maar door een mogendheid met een politiek-ideologisch programma waarin géén ruimte is voor variëteit. Een van de ideologen daarvan was Carl Schmitt, die zich steeds heeft laten leiden door een diepe afkeer van machtspluralisme. Politieke heerschappij in de staat keert zich in die opvatting tegen binnenlandse vijanden, ze beslist zo nodig over leven en dood, oorlog en vrede, en duldt uiteindelijk geen tegenspraak. Zo zorgt ze voor rust in de samenleving. Dat was waarnaar Carl Schmitt verlangde, onder andere in zijn in 1938 gepubliceerde boekje Der Leviathan.3
Angst voor wat nieuw, vreemd en ongrijpbaar is leeft ook in onze tijd. Die angst moet, meent men, met een leviathan worden beantwoord, of minstens – in de woorden van de Hongaarse premier Viktor Orbán – door de vorming van een illiberal democracy. Dit verlangen bepaalt het beeld van de door populistische bewegingen nagestreefde nationale staat, maar ook het angstbeeld van de EU, die zij zich niet anders kunnen voorstellen dan als een concurrerend machtsbelust beest. De beslissende vraag voor de toekomst van de EU is dan ook of zij zich zal kunnen bewijzen als een publiekrechtelijke organisatievorm die wezenlijk anders is: met een mandaat dat slechts de behartiging van publieke taken omvat voor zover de behoefte daaraan zich in een democratisch proces heeft gemanifesteerd.
Herstel van vertrouwen
Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw is op vele momenten gebleken dat er een tekort is aan vertrouwen in de werking van de EU. Dat heeft er veel mee te maken dat de boog van de Unie sinds de jaren negentig steeds strakker gespannen werd: meer taken, meer bevoegdheden en meer lidstaten. De EU behoefde een sterkere politieke legitimatie, maar kreeg die niet. De redenen daarvoor waren ongelijk. In Nederland domineerde, aldus Luuk van Middelaar, vrees voor te grote bemoeienis, terwijl in Frankrijk juist het afbreken van bestaande overheidsgaranties weerstand opriep.4
Dit alles wijst erop dat de aanvankelijke consensus over de doelgerichtheid van de Europese Gemeenschappen had plaatsgemaakt voor uiteenlopende opvattingen. De feitelijke richting van het sociaaleconomische beleid werd echter vooral bepaald door de neoliberale economische politiek, die zweert bij marktwerking. Hoewel alle regels naar behoren in alle talen van de lidstaten werden vertaald, was de taal van dit beleid die van de globalisering, met de bijbehorende fixatie op gekwantificeerde parameters.5 In getallen wordt echter slechts uitgedrukt wat men kan meten, en niet wat we verder van de handelingsperspectieven van mensen moeten weten. Terwijl de Europese wetgeving tot de jaren negentig vooral gericht was op het creëren van een gelijk speelveld, werd nu vrije concurrentie op alle terreinen beleidsdoel, dus ook waar voorheen nutsbedrijven en andere beschermende nationale voorzieningen werkzaam waren. Internationale deregulering van de financiële markten zette ten slotte de deur open voor avonturen die in een crisis eindigden, waarna reddingsoperaties uit publieke middelen moesten worden gefinancierd.
Hoe kan democratie in een door vele lidstaten gevormde Europese Unie er dan wel uitzien? In elk geval niet als een proces waarin de meerderheid zich als een supranationale leviathan manifesteert. Een eurosceptische Nederlandse oud-politicus hoorde ik eens zeggen dat de EU geen staat kan zijn, omdat er niet één Europese taal is. Dat was een opmerkelijke uitspraak, niet alleen omdat Zwitserland en vele andere staten bewijzen dat dit wél kan, maar ook omdat eruit bleek hoe deze euroscepticus staten ziet: namelijk als het gezag over cultureel homogeen gemaakte ‘naties’ dat in één algemeen gekende taal de samenleving de wet stelt. Maar dat is precies wat de Unie helemaal níét moet zijn. Ze moet datgene wettelijk ordenen en besturen waaraan democratische samenlevingen collectief behoefte hebben: publieke taken die niet of minder goed door de lidstaten kunnen worden behartigd. Daarvoor moet zij een bestuursvorm kiezen uit een palet van intergouvernementele, communautaire en supranationale besluitvormingsmethoden.
Vertalen
Het bestuur in de EU moet rekening houden met verscheidenheid in behoeften tussen de lidstaten. Dat betekent dat we helemaal niet moeten streven naar een eenheid van denken die eigenlijk nog maar één taal nodig heeft. De culturele, etnische en religieuze verscheidenheid van Europa is geen beletsel, maar juist de verklaring van de Europese ‘eigenheid in verscheidenheid’. Europa is in zekere zin een merkwaardig continent. Met zijn in verhouding tot de landmassa lange kustlijn, de korte afstanden tussen handelsplaatsen en vele verbindingsroutes is Europa sinds mensenheugenis een terrein van ontmoetingen tussen mensen die verschillende talen spreken of vertolken.
Een bijzondere rol daarin vervullen mensen die twee- of meertalig zijn, onder wie naar schatting 3 tot 4 miljoen Nederlandstaligen. Meertaligheid is een ontmoeting in één levensgeschiedenis van verschillende talen en verhalen. María Rosa Menocal verhaalt in haar meesterwerk over Al-Andalus6 hoe de meertaligheid van die regio de Griekse filosofie en de Arabische dichtkunst ingang deed vinden in het denken en dichten van het Romaanse West-Europa. Arabische moslimgeleerden en hun joodse en christelijke collega’s ontmoetten elkaar lezend, vertalend, schrijvend en in de tradities van die tijd becommentariërend. Zo konden grote christelijke denkers als Thomas van Aquino in het Latijn voortbouwen op het werk van de klassieke Griek Aristoteles en van Ibn Rushd, hier bekend als Averroës. Boccaccio, die de Decamerone dichtte, ontleende zijn raamvertelling aan een lange traditie, die terugging op een zo’n achthonderd jaar ouder verhaal in het Sanskriet, dat hem via een keten van vertalingen in en uit het Perzisch, Arabisch, Hebreeuws en Latijn bereikte.7
Dit is geen idylle uit enkel vroeger tijden. Latere voorbeelden zijn gemakkelijk toe te voegen. Denk aan hoe de vertalingen van Harriet Beecher Stowes Uncle Tom’s Cabin uit 1852 bijdroegen aan de bijna wereldwijde beweging tot afschaffing van de slavernij. Al in 1853 verscheen een Nederlandse vertaling, onder de destijds acceptabele titel De negerhut. Het vertalen brengt inhoud over, maar verandert die ook, doordat ze in een andere context wordt verstaan en verder verteld.
Taal als medium van macht
Talen zijn echter ook het medium van machtsuitoefening: van bevelen, wetten en rechtvaardigingen van die macht. In verschillende tijden manifesteren zich talen als hegemoniaal, overheersend. Ze zijn verbonden met narratieve tradities van schoonheid en waardering, oordelen over goed en kwaad, macht en onderwerping. Dit machtsbereik van talen kan groter zijn dan dat van de politieke structuren die er het middelpunt van vormen. Denk aan de eeuwenlange dominantie van het Grieks aan de oostzijde van de Middellandse Zee, lang nadat Alexander de Grote was gestorven; aan meer dan anderhalf millennium waarin het Latijn de standaardtaal was van de katholieke kerk, van het recht en van de wetenschap; aan de dominantie van het Frans dat als aflosser van het Latijn tot halverwege de vorige eeuw de standaardtaal bleef van de internationale diplomatie en verdragen; en aan de huidige hegemonie van het Engels, waarmee ook een geheel van opvattingen is meegekomen over politieke economie, besturing van de samenleving (governance) en wetenschap.
Een hegemoniale taal heeft zeker ook haar waarde: ze verzekert een platform van verstaanbaarheid voor mensen met een veelheid van moedertalen. Zelf ervaar ik hoeveel deuren van kennis opengaan op een met Nederlands en Engels tweetalig geworden universiteit, Tilburg University. Maar juist een hegemoniale taal moet ook worden betrokken bij uitwisselingen van vernemen en kenbaar maken in andere talen. Dat te kunnen is de kans en de opgave voor een Europese culturele identiteit die juist niet door eentaligheid, maar door vertaling wordt gekenmerkt.
Vertalen is een kunst, en ook het verstaan van vertalingen is dat. Het benaderen van de oorspronkelijke betekenis in een andere taal kan iets toevoegen, een snaar raken die in de andere taal niet werd geraakt. Maar er kan ook iets in onbegrip verloren gaan, lost in translation. Het ‘Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap’ van 1957, dat na vele herzieningen het ‘Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie’ is geworden, riep in de preambule op tot ‘een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren’. Dit ‘verbond’ was in de Duitse taalversie ‘einen immer engeren Zusammenschluß der europäischen Völker’ en in de Franse een ‘union’ met een kleine u. Een Engelse taalversie was er destijds niet, want de Britten hielden zich nog afzijdig. Bij de toetreding van het Verenigd Koninkrijk in 1973 tot de EEG werd deze preambule alsnog vertaald, met als tekst ‘an ever closer union among the peoples of Europe’. In de beweging die uiteindelijk tot de brexit leidde, werden de woorden ‘an ever closer union’ valselijk geïnterpreteerd als een verplichting om de Europese Unie steeds nauwer en strakker te maken.
Verbinden
Vertalingen kunnen dus tot misverstanden en misbruik leiden. Maar vaker is vertalen het verbinden van verschillende ervaringen. Daarvan kan de EU veel meer gebruikmaken, wanneer zij zichzelf en haar leden toestaat om in de eigen talen eigen politieke en sociaaleconomische tradities te articuleren. De Europese rechtscultuur heeft zich ook aldus gevormd en is ook translinguaal. Het Nederlandse Burgerlijk Wetboek was niet een gedachteloze vertaling van de Code civil, maar een creatieve verbinding van het Franse legislatieve meesterwerk met Hollandse en andere Nederlandse rechtstradities.
Openheid en een kritische instelling kunnen de taalverscheidenheid van Europa tot een krachtbron maken. Inderdaad, dat is een hinderpaal voor het optreden van een Europese leviathan die slechts de taal van zijn eigen bevelen kent. Maar er kunnen ook welkome, hoognodige correcties mee worden bevorderd. Het denken over economische politiek is Angelsaksisch geworden en heeft zich daarmee verwijderd van ‘Rijnlandse’ en Franse denkwijzen. Velen lezen naast het Nederlands alleen nog de hegemoniale taal van onze tijd, het Engels. Wanneer onze jongere leiders en denkers die begrenzing kunnen overschrijden, door eigen veeltaligheid of door vertalingen, en zich openstellen voor andere Europese tradities, zullen ze een ruimer perspectief op de toekomst kunnen vinden.
Wij moeten de EU werkelijk als iets anders leren zien dan als een supranationale leviathan. Dat heeft belangrijke consequenties voor de verhouding tussen de Unie en de grote vraagstukken van onze tijd. Al lopen de opvattingen over toelating van vluchtelingen en migranten uiteen, niemand kan eraan voorbijgaan dat de samenlevingen mensen met uiteenlopende achtergronden en herkomst omvatten. Een op culturele en religieuze eenstemmigheid gebaseerde sociale cohesie, als die al wenselijk zou zijn, zou alleen maar kunnen worden gerealiseerd door een leviathan die aan de principes van de democratische rechtsstaat lak heeft. Een groepsgewijs naast elkaar staan van mensen met en zonder migratieachtergrond is evenmin een goed vooruitzicht, en al helemaal niet wanneer dat leidt tot politieke en sociaaleconomische confrontatie tussen die groepen. Maar waarom zou sociale cohesie per se statisch en afwerend moeten worden opgevat?8 De diversiteit is daarvoor veel te groot geworden, en omvat inmiddels veel mensen die zich helemaal niet in zulke groepen laten indelen, bijvoorbeeld omdat ze dwars daardoorheen relaties zijn aangegaan. Dit maakt het des te belangrijker om praktijken van vertalingen en transformaties te activeren, en sociale cohesie te leren zien als een continue ontwikkeling. Eigenheid verdient erkenning, onaangename kanten moeten worden bestreden, en vernieuwing moet worden gevonden in een creatief proces van ‘vertalen’.
Ook in de Europapolitiek is principiële openheid nodig voor een toekomst zonder leviathans, met een patroon van een democratie die mensen helpt zich op een ordelijke manier met elkaar te verbinden en die overheidsoptreden organiseert om mensen te vrijwaren van geweld en nood. Een democratisch Europa kan alleen bestaan als de lidstaten in de volle zin van het woord democratische samenlevingen zijn. Daar is inlevingsvermogen voor nodig. Dat ontbreekt als Europese regulering van milieubelastende activiteiten wordt afgewezen omdat we ‘het’ hier al zo goed denken te doen, of als een Europees openbaar ministerie ter vervolging van fraude met EU-gelden wordt verworpen omdat we dat hier al zo krachtig aanpakken. Wederkerigheid in het Europese project is meer dan het wederzijds erkennen van vergunningen en opsporingsbevelen. Wederkerigheid vergt het willen zien van de situatie van de ‘andere’ Europese burgers als een deel van ons aller leefwereld. Een politiek draagvlak voor Europese politiek zal van de grond af moeten worden opgebouwd, door in vele talen het gesprek aan te gaan over hoe het eigene zich kan verhouden tot gemeenschappelijke behartiging van ondeelbare belangen.
Noten
- 1.Dit artikel is een bewerking van de lezing ‘De talen van Europa’ die Ernst Hirsch Ballin op 9 mei 2018 uitsprak op het Europadag Symposium in Utrecht.
- 2.‘De duivel nam hem opnieuw mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij toonde hem alle koninkrijken van de wereld in al hun pracht en zei: “Dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt.” Daarop zei Jezus tegen hem: “Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ‘Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.’”’
- 3.Carl Schmitt, Der Leviathan in der Staatslehre des Thomas Hobbes. Sinn und Fehlschlag eines politischen Symbols. Hamburg: Hanseatische Verlagsanstalt, 1938. (Nieuwste editie: Stuttgart: Klett-Cotta, 2018.)
- 4.Luuk van Middelaar, De nieuwe politiek van Europa. Groningen: Historische Uitgeverij, 2017, p. 304.
- 5.Oliver Schlaudt, Die politischen Zahlen. Über Quantifizierung im Neoliberalismus. Frankfurt am Main: Klostermann, 2018.
- 6.María Rosa Menocal, The ornament of the world. How Muslims, Jews, and Christians created a culture of tolerance in medieval Spain. New York: Little, Brown and Company, 2002.
- 7.Giovanni Boccaccio, The Decameron (vertaald en bezorgd door Wayne Rebhorn). New York: Norton, 2016, pp. xxi-xxii.
- 8.Die opvatting behoort tot de ‘Vereindeutigung der Welt’: Thomas Bauer, Die Vereindeutigung der Welt. Über den Verlust an Mehrdeutigkeit und Vielfalt. Ditzingen: Reclam, 2018.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 0167-9155
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.